3-45 | 3-45 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Volgens de media werden de eerste vonnissen op basis van de nieuwe verkeerswet geveld waardoor voor feiten die dateren van voor de inwerkingtreding van de wet, namelijk 1 maart jongstleden, superboetes worden toegepast. Er wordt daarbij uitgegaan van artikel 100 van het Strafwetboek en van het tweede lid van artikel 2 van het Strafwetboek. Volgens die artikelen wordt de minst zware straf toegepast als de strafmaat op het ogenblik van het misdrijf verschilt van die die gold op het moment van het vonnis.
Hoewel de burger wel het gevoel zal hebben dat de nieuwe verkeerswet strenger is dan de oude, is de nieuwe wet abstract juridisch gezien milder. In de oude wet was de hoofdstraf immers een gevangenisstraf, die volgens de rechtsleer zwaarder wordt geacht dan een geldboete. Dat is de theorie want in de praktijk werd de gevangenisstraf zelden uitgevoerd. De geldboetes waarin de nieuwe wet voorziet, zijn echter wel veel hoger dan vroeger.
De nieuwe verkeerswet herwalificeert daarenboven de overtredingen. Vroeger waren er 14 zware overtredingen, vandaag 84 en de gevangenisstraf wordt vervangen door een veel hogere boete. Door die hogere boetes ervaren velen de nieuwe wet als strenger. De CD&V-fractie heeft als enige partij tegen de wet gestemd, maar wij hadden bij de bespreking niet de indruk dat de voorstanders vonden dat de nieuwe wet al moest worden toegepast op overtredingen die plaatsvonden voor de inwerkingtreding op 1 maart. Door de aanzienlijke achterstand bij de politierechtbanken riskeren personen die verkeersinbreuken begingen voor 1 maart 2004 met de nieuwe boetes bestraft te worden. Dat druist in tegen elk rechtvaardigheidsgevoel.
Is de minister van oordeel dat het de bedoeling was van de wetgever oude inbreuken te bestraffen met de nieuw opgelegde boetes? Zo niet, welke wetgevende initiatieven zal de minister nemen om de hogere boetes slechts toepasbaar te maken op feiten die zich hebben voorgedaan na 1 maart 2004?
De heer Pierre Chevalier (VLD). - Het is jammer dat minister Anciaux hier niet aanwezig kan zijn om mijn vraag te beantwoorden. Ik was nogal gechoqueerd door zijn verklaringen in de pers dat de retroactiviteit van de nieuwe verkeerswet normaal is, omdat ze minder strenge straffen uitvaardigt dan de oude wet en dus in het voordeel is van de burger.
De heer Anciaux is jurist en wordt dus geacht het principe Nemo censetur ignorare legem te kennen. Feit is dat de rechter door de nieuwe verkeerswet verplicht is strengere straffen uit te spreken. Een politierechter moet bijvoorbeeld iemand die in een zone 30 vijftig kilometer per uur rijdt, een rijverbod van acht dagen opleggen. Zoals de heer Vandenberghe al opmerkte, bestaat er voor verkeersovertredingen geen gevangenisstraf meer, maar die werd vroeger ook maar zelden en dan nog voorwaardelijk opgelegd. De boetes zijn wel drastisch verhoogd en voor een groot aantal gevallen moet de politierechter nu ook een rijverbod opleggen.
Ik wijs de heer Vandenberghe er wel op dat er bij de politierechtbanken geen achterstand is, behalve misschien in Leuven, waar ze de politiecommissaris zelf voor de rechtbank hebben moeten brengen.
Ik dring er bij de minister van Justitie op aan dat de regering een initiatief neemt om de retroactiviteit uit de nieuwe verkeerswet te halen. De burger ervaart een rijverbod alleszins als een veel zwaardere sanctie dan een voorwaardelijke gevangenisstraf, die bovendien dikwijls facultatief werd uitgesproken, terwijl het rijverbod nu een verplichting is. Ik dring er ook op aan dat minister Anciaux en de hele regering correcte en duidelijke informatie brengen aan de burger. Als ze het ernstig menen met de verkeersveiligheid, dan mogen ze dreigen met sancties, maar niet de zwaardere sancties retroactief laten gelden voor mensen die onder een minder strenge wettelijke regeling overtredingen hebben begaan.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De vragen die beide senatoren me stellen gaan meer over rechtsprincipes dan over feiten.
De wet van 7 februari 2003 over de verkeersveiligheid bevat geen specifieke overgangsbepalingen voor de inwerkingtreding van de strafrechtelijke bepalingen van die wet. Om het probleem op te lossen van strafwetten die gedurende een bepaalde tijd met elkaar in conflict zijn, moeten we teruggrijpen naar artikel 2 van het Strafwetboek. Dat bepaalt: "Geen enkel misdrijf kan worden gestraft met straffen die bij wet niet waren gesteld voordat het misdrijf werd gepleegd. Indien de straf, ten tijde van het vonnis bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf was bepaald, wordt de minst zware straf toegepast."
Deze tekst vertolkt twee principes: de strengere strafwetten kunnen niet met terugwerkende kracht worden toegepast en minder zware straffen kunnen wel met terugwerkende kracht worden toegepast. De vraag is of de straffen die in de wet van 2003 zijn bepaald al dan niet zwaarder zijn dan die uit de vorige wetten.
Op correctioneel vlak wordt gevangenisstraf als een zwaardere repressieve sanctie beschouwd dan een boete of de vervallenverklaring van het recht tot het besturen van een motorvoertuig. Omdat in de wet van 2003 de gevangenisstraffen vervangen zijn door vervallenverklaringen van het recht tot het besturen van een motorvoertuig, is de nieuwe wet minder zwaar dan de vorige. Omdat de strafbaarheid van de feiten niet is veranderd, wordt de afschaffing van de gevangenisstraf geacht de sanctie te verzachten, ook al is het bedrag van de boetes verhoogd.
De nieuwe wet bevat daarentegen een nieuwe rangschikking van de snelheidsovertredingen, wat tot een verschillende behandeling moet leiden. Onder de vorige wet beging een bestuurder immers een zware overtreding zodra hij de toegelaten snelheid met meer dan 10 km per uur overschreed; hiervoor kon hij worden bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand, en een boete van 50 tot 500 euro. Met de nieuwe wet zal het niveau van het overschrijden van de toegelaten snelheid bepalend zijn voor de sanctie die de bestuurder opgelegd kan krijgen. Zo is er de gewone overtreding, de zware overtreding van eerste categorie, de zware overtreding van tweede categorie, enzovoort.
In de plaats van één categorie van zware overtredingen komen er drie categorieën van zware overtredingen, met voor elke overtreding een specifieke sanctie. De aard van de beschuldiging verandert dus.
Zoals ik al zei, geldt dat "geen enkel misdrijf kan worden gestraft met straffen die bij wet niet waren gesteld voordat het misdrijf werd gepleegd." De overtredingen betreffende het overschrijden van de snelheid die zijn begaan vóór de inwerkingtreding van de wet van 2003, moeten dus vervolgd worden op basis van de vroegere wettelijke bepalingen.
De bedoeling van de wetgever was dubbel: enerzijds was het de bedoeling om niet meer systematisch een gevangenisstraf op te leggen aan bestuurders die een inbreuk tegen de verkeersregels hadden begaan. Anderzijds was het ook de bedoeling het bedrag van de boetes te verhogen zodat de bestuurders minder geneigd zouden zijn de regels te overtreden. De wetgever achtte het niet nodig om specifieke bepalingen in te voeren voor de overgangsperiode, aangezien het Wetboek van Strafrecht expliciet bepaalt hoe in een overgangsperiode tussen twee strafwetten het probleem moet worden opgelost. Het lijkt me dan ook overbodig in een wetswijziging te voorzien.
In de praktijk zal de inwerkingtreding van de wet van 2003 slechts zelden aanleiding geven tot de toepassing van het juridische principe dat ik zojuist heb aangehaald. De twee meest gebruikte middelen om te vervolgen - de onmiddellijke inning en de minnelijke schikking - zijn op zichzelf inderdaad geen straffen, maar manieren om de strafvordering te doen vervallen. Ze vallen dus ook niet onder de wetsconflicten die zich mettertijd kunnen ontstaan.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord. Het antwoord is hoe dan ook ingewikkelder dan de vraag.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. - Il n'y a pas qu'une seule manière de voir les choses.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ce n'est pas une critique, Mme la ministre, c'est une constatation.
Ik zou enkele opmerkingen willen maken. Volgens de minister moeten de snelheidsovertredingen van vóór 1 maart worden beoordeeld volgens de regels die tot dan golden.
De minister betuigt in haar antwoord een uitzonderlijk grote eerbied voor de wetgever. Ze zegt dat het Parlement bij de bespreking van de nieuwe verkeerswet rekening hield met de artikelen 2 en 100 van het Strafwetboek. Ik zou de minister erop willen wijzen dat onze fractie precies tegen de nieuwe verkeerswet heeft gestemd omdat de wetgever een blanco volmacht aan de regering wou gegeven. De kwalificaties van de overtredingen en de eraan verbonden boetes worden bij koninklijk besluit bepaald, wat zowel de wetgever als de burgers ten zeerste verrast. Ik denk dat het Parlement een initiatief moet nemen om het rechtsgevoel van de burgers te herstellen.
De heer Pierre Chevalier (VLD). - Jammer genoeg moet ik de heer Vandenberghe bijvallen. De minister krijgt inderdaad een ruime interpretatievrijheid. Ik neem wel nota van de verklaring van de minister dat voor overtredingen tot 1 maart de tot die datum geldende straffen moeten worden toegepast, al is dat dan in strijd met de vaste rechtspraak.
Mevrouw de minister, ik wil erop wijzen dat de politierechters in dezen geen enkele richtlijn van de parketten-generaal mochten ontvangen. De uitvoering van de nieuwe verkeerswet is dus zeer slecht voorbereid. Ook op andere punten tast men in het duister over de toepassing van de wet. Zo zal wie een zware geldboete krijgt opgelegd, bij voorbeeld ook voor een rijverbod kunnen kiezen. De wet is dus asociaal. Wie veel geld heeft, kan opteren voor een boete en wie weinig geld heeft, moet wel kiezen voor een rijverbod. Het Parlement of de regering zullen dus een initiatief moeten nemen om de mankementen die bij koninklijk besluit worden ingevoerd, te verhelpen.