3-44 | 3-44 |
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Artikel 117, paragraaf 2, van de programmawet van 30 december 1988 bepaalt dat de in paragraaf 1 bedoelde werkgever in beginsel niet geniet van de tijdelijke vermindering van werkgeversbijdragen voor een nieuw in dienst genomen werknemer indien deze een werknemer vervangt die in de loop van de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest.
Uit de parlementaire werkzaamheden blijkt dat de wetgever met het begrip `zelfde technische bedrijfseenheid' wou voorkomen "... dat een loutere wijziging van de rechtspersoonlijkheid van de werkgever zonder enige reële werkgelegenheidsschepping recht geeft op het voordeel van de maatregel...". Het ging erom dat de werkgever wel degelijk een ondernemingsrisico moest dragen. Een bedrijf kan bedrijfsmateriaal overnemen, een enigszins aansluitende activiteit uitoefenen, maar zich richten tot een totaal andere klantengroep en mijns inziens bijgevolg een effectief ondernemingsrisico dragen.
Ik kreeg graag een antwoord op volgende vragen.
1.Stemt de invulling van het begrip `zelfde technische bedrijfseenheid' door de RSZ overeen met de ratio legis van de maatregel?
2.Wat moet precies worden verstaan onder het RSZ-criterium `identieke, gelijkaardige of aanvullende activiteiten'?
3.In welke mate is het gegeven dat men zich richt tot een andere klantenpopulatie bij de opstart van een `gelijkaardige' activiteit, relevant om te besluiten dat het bedrijf een effectief risico draagt en dus in aanmerking komt voor de verminderingsmaatregel?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Het antwoord dat mijn administratie heeft voorbereid is een letterlijk antwoord op de vraag hoe de wetsbepalingen van 1988 moeten worden geïnterpreteerd.
Het plus-één-plan is sinds 1 januari heel erg vereenvoudigd. Een bedrijf dat bij zijn start iemand had aangeworven, die nadien werd vervangen door iemand anders, verliest niet meer zo snel het voordeel van een vermindering van de werkgeversbijdragen. Het startersplan bevat bovendien nog andere vereenvoudigingen.
Ik zou het op prijs stellen dat de heer Dedecker me het concrete dossier bezorgt. Het zou kunnen zijn dat het niet gaat om de vervanging van een persoon, maar misschien over een overname.
De oude wet moet als volgt worden geïnterpreteerd. Artikel 117, paragraaf 2, van de programmawet van 30 december 1988 bepaalt dat de werkgever geen vermindering van werkgeversbijdragen, voorzien in het plus-één-plan, geniet als de nieuw in dienst genomen werknemer een werknemer vervangt die in de loop van de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de indienstneming in `dezelfde technische bedrijfseenheid' werkzaam was. Op dat punt is de wetgeving veranderd.
Het begrip `technische bedrijfseenheid' wordt niet in voornoemde wet omschreven. Bijgevolg heeft de RSZ zelf de criteria moeten vastleggen voor de toepassing van het plus-één-plan. Die criteria komen grotendeels overeen met de criteria bepaald in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. Niettemin is een ongenuanceerde toepassing van dat artikel 14 niet wenselijk. Men mag niet uit het oog verliezen dat artikel 14 het begrip `technische bedrijfseenheid' bepaalt in de context van de verplichting tot het oprichten van een ondernemingsraad. Die criteria zijn dus niet noodzakelijk geschikt om te bepalen of twee werkgevers die elkaar opvolgen dezelfde technische bedrijfseenheid vormen, zodat het plus-één-plan van toepassing is.
De beoordeling van het begrip `zelfde technische bedrijfseenheid' voor de toepassing van het plus-één-plan verloopt als volgt. Allereerst wordt de situatie beoordeeld vertrekkend vanuit het sociaal criterium. Er kan slechts sprake zijn van `een zelfde technische bedrijfseenheid' als er in twee achtereenvolgende juridische entiteiten minstens één gemeenschappelijk persoon werkt als arbeider, gerant of in een andere hoedanigheid. In dat opzicht is het van geen belang of die persoon dezelfde hoedanigheid heeft in de twee entiteiten.
Indien die voorwaarden vervuld zijn, wordt de situatie verder onderzocht op basis van drie criteria. Wordt de activiteit op dezelfde plaats of in de nabije omgeving uitgeoefend? Zijn de activiteiten identiek, gelijkaardig of aanvullend? Zijn de uitrustingsgoederen of een deel ervan dezelfde? Die criteria worden in hun geheel onderzocht, maar ze moeten niet noodzakelijk allemaal vervuld zijn om te besluiten dat er `een zelfde technische bedrijfseenheid' is.
Wat de tweede vraag betreft, kan ik meedelen dat de termen `identieke, gelijkaardige of aanvullende activiteiten' moeten worden opgevat in hun gebruikelijke betekenis. `Identiek' wil zeggen gelijk, hetzelfde. `Gelijkaardig' wil zeggen van dezelfde soort. `Aanvullend' wil zeggen additioneel supplementair aan een identieke activiteit. Zo oordeelde de arbeidsrechtbank van Antwerpen dat, op basis van de in het dossier opgenomen stukken, de activiteiten van twee ondernemingen identiek en aanvullend waren en dat de twee bedrijven tot hetzelfde paritair comité behoorden en onder dezelfde werkgeverscategorie vielen.
Inzake de derde vraag van de heer Dedecker, namelijk in welke mate het gegeven dat men zich richt tot een andere klantenpopulatie bij de opstart van een gelijkaardige activiteit wel of niet relevant is om te besluiten dat het bedrijf een effectief risico draagt en dus in aanmerking komt voor de verminderingsmaatregel, moet ik zeggen dat daarmee duidelijk wordt verwezen naar een specifiek geval dat mij niet werd voorgelegd. Het criterium van de klantenpopulatie maakt geen deel uit van de elementen die het sociale criterium bepalen. Als het geachte lid het geval in kwestie in detail aan me voorlegt, zal ik het zeker laten onderzoeken om een meer precies antwoord te kunnen geven.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik zal dat geval met alle details aan de minister bezorgen, zodat hij mij inderdaad een meer concreet antwoord kan geven.