3-497/1 | 3-497/1 |
5 FEBRUARI 2004
Tijdens de vorige regeerperiode heeft het Parlement de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer diepgaand gewijzigd. Zo is de bijscholing in anticipatief rijden ingevoerd.
Alhoewel de vorige regering aan de Kamers haar beleidslijnen daaromtrent had voorgesteld, heeft de minister van Financiën tijdens de vorige zittingsperiode geen enkele maatregel getroffen om de kostprijs van de rijopleiding en van de bijscholing te doen dalen.
Onderhavig wetsvoorstel bevat een aantal bepalingen die tot doel hebben die lacune aan te vullen.
Artikel 2
Een niet te onderschatten factor van verkeers(on)veiligheid is de rijvaardigheid (of het gebrek daaraan) bij de jonge bestuurders, van wie de meesten tussen 18 en 25 jaar oud zijn. Uit de statistieken van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid en van de verzekeringsondernemingen blijkt dat jonge bestuurders oververtegenwoordigd zijn in de cijfers van de verkeersslachtoffers en in die van de bestuurders die een verkeersongeval hebben veroorzaakt.
Die toestand wordt vooral door het gebrek aan ervaring van de nieuwe bestuurders veroorzaakt. Daarom heeft de wetgever het beginsel aangenomen van een bijscholing in anticipatief rijden.
Tevens benadeelt de verzekeringssector die groep al te zeer, door ze buitensporige tarieven voor hun autoverzekeringscontracten op te leggen, in plaats van ze concreet aan te moedigen om hun rijvaardigheid op te voeren.
Het doel van het voorstel is die onaanvaardbare en paradoxale toestand te verhelpen door voor die nieuwe bestuurders die de inspanning hebben geleverd hun rijvaardigheid op te voeren, gedurende de twee jaren die volgen op het jaar waarin de bijscholing werd gevolgd, de premie van de autoverzekering te verlagen.
De financiële inspanning die de Staat op die manier levert, kan nog worden ondersteund door een soortgelijk initiatief van de verzekeringsondernemingen in de twee daaropvolgende jaren. Dergelijk vrijwillig akkoord met de verzekeringssector kan dus de financiële prikkel ter aanmoediging van anticipatief rijden verdubbelen.
Artikel 3
De verlaging van de BTW-aanslagvoet op de rijopleiding en de bijscholing in een bijscholingscentrum van 21 % tot 6 %, moet bijdragen tot een prijsvermindering van die opleidingen, die van essentieel belang zijn voor de verkeersveiligheid.
Deze maatregel is vervat in de aanbevelingen van de Staten-generaal voor de Verkeersveiligheid, die op hun beurt aansluiten bij de doelstelling van de Europese Commissie om tegen 2010 het aantal verkeersdoden met 50 % te doen afnemen.
De motivatie van die BTW-verlaging is de zorg om veiligheid, één van de redenen die de Europese Commissie aanvaardt bij dergelijke verzoeken om de BTW-aanslagvoet te wijzigen. De verlaging kan in werking treden zodra de Europese autoriteiten ermee hebben ingestemd.
Artikel 4
De gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten stellen reeds jarenlang vast dat het hebben van een rijbewijs in heel wat gevallen een conditio sine qua non is geworden voor de aanwerving van een werkzoekende door een werkgever. Een groot aantal werkloze werkzoekenden hebben geen rijbewijs en de centra voor beroepsopleiding geven dergelijke opleidingen niet, behalve voor vrachtwagen-, autobus- en autocarbestuurders.
In die zin mag men de rijopleiding zien als een stuk voorbereiding op het beroep, en dus als beroepskosten, zodat men de vermindering van het aantal werkloze werkzoekenden stimuleert.
Isabelle DURANT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 176-2, eerste lid, van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 november 1989 en laatst gewijzigd bij de wet van 28 april 2003, wordt aangevuld als volgt :
« 12º de verzekeringsovereenkomsten betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, wanneer ze gelden voor een motorrijtuig waarvan de verzekeringnemer, die houder is van een rijbewijs, les heeft gevolgd in een centrum voor voortgezette rijopleiding overeenkomstig de bepalingen van artikel 23bis van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968; die overeenkomsten zijn van de taks vrijgesteld gedurende de twee aanslagjaren die volgen op het jaar waarin de verzekeringnemer de voortgezette rijopleiding heeft gevolgd. »
Art. 3
De bijlage, tabel A, rubriek XXV, van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven, wordt aangevuld als volgt :
« De rijopleiding in een erkende rijschool en de lessen in een centrum voor voortgezette rijopleiding, overeenkomstig de artikelen 23 en 23bis van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968. »
Art. 4
Artikel 104, eerste lid, 10º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, opgeheven bij de wet van 28 december 1992, wordt hersteld in de volgende lezing :
« 10º 80 % van de uitgaven van een werkzoekende die is ingeschreven bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, voor de rijopleiding in een erkende rijschool of voor lessen in een erkende instelling voor bijscholing, overeenkomstig de artikelen 23 en 23bis van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968. »
9 december 2003.
Isabelle DURANT |