3-489/1

3-489/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

3 FEBRUARI 2004


Wetsvoorstel houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het gebruik van de sport- en cultuurcheques aan te moedigen

(Ingediend door de heer Marc Wilmots en mevrouw Christine Defraigne)


TOELICHTING


2004 wordt het jaar van de Olympische Spelen in Athene en van het Europees Kampioenschap voetbal. Sport staat dus weer volop in de actualiteit. Dit jaar heeft tevens het « Europees Jaar van opvoeding door sport » plaats, dat tot doel heeft de educatieve en sociale waarden van de sport te verduidelijken; die waarden komen niet alleen de identiteit en de persoonlijke ontwikkeling ten goede, ze gaan ook sociale uitsluiting tegen en ze werpen een dam op tegen racisme en xenofobie.

Ook is het wetenschappelijk bewezen dat regelmatig aan lichaamsbeweging doen en sport beoefenen bevorderlijk zijn voor de preventie van hart- en vaatziekten en van artrose. Volgens sommige specialisten zou ons land heel wat minder moeten uitgeven aan gezondheidszorg indien onze bevolking meer aan lichaamsbeweging deed.

Ten slotte tonen verschillende internationale studies aan dat sportieve werknemers meer arbeidsvreugde kennen, minder het slachtoffer zijn van werkongevallen en productiever zijn.

Wat voorts cultuur betreft, is het een feit dat die een essentiële rol speelt in de sociale samenhang van onze samenleving. Deelname aan culturele activiteiten verbetert de levenskwaliteit en heeft een gunstige invloed op de geestelijke gezondheid.

Er zij op gewezen dat reeds initiatieven werden genomen om voor de sociaal achtergestelde bevolkingsgroepen de toegang tot sport en cultuur te vergemakkelijken (zo stelt de federale regering een budget ter beschikking van de OCMW's).

Op grond van al die redenen achten de indieners van dit wetsvoorstel het nuttig voor de sport- en cultuurcheque te voorzien in het wettelijk kader dat hij ontbeert om, ten behoeve van de begunstigden ervan, ruimer verspreid te raken; tegelijk zouden de werkgevers op fiscaal- en sociaalrechtelijk vlak een degelijke en geruststellende rechtszekerheid worden gewaarborgd.

Inzake die fiscale en sociale aspecten van deze cheque stelt men immers vast dat tal van werkgevers voor hun personeel de toegang tot sport- of cultuuractiviteiten tegen een verlaagde prijs wensen te bevorderen. Het is zeker geen uitzondering dat ondernemingen zogenaamde « sociale voordelen » aan hun personeelsleden toekennen, hetzij door hun de sportinfrastructuur van de onderneming ter beschikking te stellen, hetzij door bij te dragen in de kosten voor deelname aan een sport- of cultuuractiviteit.

In de praktijk worden die voordelen doorgaans als sociale voordelen beschouwd omdat ze door de werkgever worden toegekend met een voor de hand liggend sociaal doel. Een en ander biedt immers ongetwijfeld de mogelijkheid de betrekkingen tussen de personeelsleden te verbeteren en de banden tussen het personeel en de werkgever te versterken.

Wat het fiscaal aspect betreft, is dat voordeel in principe niet belastbaar voor de begunstigden omdat het om een gering voordeel gaat; voor de werkgever is het al dan niet aftrekbaar, naargelang de omstandigheden waarin het wordt toegekend (zo is occasioneel gebruik van de infrastructuur van de onderneming aftrekbaar). Op het voordeel worden evenmin sociale-zekerheidsbijdragen betaald.

Aangezien in de wetteksten geen bedragen worden vermeld om het begrip « redelijk » te beoordelen, is er thans geen enkele rechtszekerheid om een voordeel dat een bepaald bedrag vertegenwoordigt als een vrijgesteld sociaal voordeel te beschouwen.

De indieners van het wetsvoorstel wensen derhalve te voorzien in duidelijke fiscale en sociale krijtlijnen die het voor de ondernemingen mogelijk maken om onder bepaalde voorwaarden sport- en cultuurcheques toe te kennen aan hun personeel, waarbij de werknemer een fiscale en sociale vrijstelling geniet. Daarbij wordt een bedrag van 300 euro per werknemer en per jaar als een redelijk voordeel beschouwd. Ter vergelijking : een bijdrage van de werkgever van 300 euro per werknemer en per jaar is goed voor bijvoorbeeld :

­ 2 schouwburgkaartjes per maand;

­ 2 à 3 bezoeken aan het zwembad per maand en per gezin;

­ 3 uur tennis per maand;

­ 2 lidmaatschappen van een voetbalclub per jaar.

Uit het huishoudbudgetonderzoek 2001 van het NIS blijkt dat in België gemiddeld 965,77 euro wordt uitgegeven voor culturele en sportdiensten, waaronder :

­ 124 euro voor toegangskaartjes en andere sportuitgaven;

­ 145 euro voor musea, voorstellingen en dergelijke;

­ 48 euro voor andere vrijetijdsvoorzieningen;

­ 113 euro voor boeken.

Wat de toekenningsvoorwaarden van de in uitzicht gestelde sport- en cultuurcheques betreft, geldt dat ze niet mogen worden toegekend ter vervanging van de bezoldiging of van enig ander voordeel, dat ze in een of in meerdere keren aan alle werknemers moeten worden toegekend, dat ze twaalf maanden geldig zijn vanaf de dag dat ze zijn uitgeschreven, alsook dat ze uitsluitend bruikbaar zijn voor sportbeoefening en/of deelname aan culturele activiteiten in specifiek door de bevoegde gemeenschapsinstanties erkende instellingen.

In geen geval mogen ze dienen voor de aankoop van sportmateriaal of cultuurgebonden goederen; evenmin mogen ze volledig of gedeeltelijk in geld worden terugbetaald. Ze mogen alleen maar worden ingewisseld bij de instellingen die erkend zijn door de bevoegde gemeenschapsinstanties en die een voorafgaand akkoord hebben gesloten met de uitschrijvers van de sport- en cultuurcheques.

Samengevat is het de bedoeling van dit wetsvoorstel om te voorzien in transparante fiscale en sociale regels om de ondernemingen ertoe aan te zetten hun personeelsleden een financiële impuls te geven waardoor zij en hun familieleden makkelijker kunnen deelnemen aan sportieve en culturele activiteiten. Dit voorstel is een Europese première.

Aldus kan iets worden gedaan aan de discriminatie die KMO-personeel thans te beurt valt ten opzichte van het personeel van grote, gecentraliseerde ondernemingen die kunnen beschikken over een eigen infrastructuur (die een gunstiger fiscale regeling genieten).

Een en ander zal worden verwezenlijkt door de aan het personeel toegekende sport- en cultuurcheques vrij te stellen van sociale bijdragen en personenbelasting, met toepassing van een maximumbedrag van 300 euro per jaar en per werknemer.

De regeling zal ook rechtstreeks gelden voor de zelfstandige bedrijfsleiders en voor de personeelsleden van zelfstandigen die hun activiteit in eigen naam uitoefenen (kappers, bakkers, ...).

Uiteraard moet ook de budgettaire impact van een dergelijke regeling worden becijferd.

Verwijzen we terzake naar het voorbeeld van de maaltijdcheques. Die bestaan al 38 jaar op de Belgische markt en vandaag maken ongeveer 1 miljoen werknemers er gebruik van. De nominale waarde die gemiddeld wordt toegekend, ligt lager dan het wettelijke maximum, aangezien de ondernemingen bij de toekenning van dat voordeel rekening houden met hun financiële toestand en met de algemene economische context.

Momenteel betalen sommige ondernemingen al een tegemoetkoming wanneer hun personeel deelneemt aan sportieve of culturele activiteiten. In de praktijk worden die voordelen doorgaans beschouwd als een bescheiden voordeel van sociale aard, omdat de werkgever ze toekent om duidelijk sociale redenen. Derhalve worden die voordelen als niet-belastbaar beschouwd wat de begunstigden betreft, en als niet-aftrekbaar wat de werkgevers betreft.

Wat de sociale zekerheid betreft, zouden op dat voordeel evenmin bijdragen moeten worden betaald. De invoering van dergelijke sport- en cultuurcheques zal voor de ondernemingen die deze praktijk nu al toepassen, duidelijker de krijtlijnen aangeven. Tot slot is van enige directe budgettaire weerslag geen sprake.

Hieronder wordt de impact van de maatregel geraamd :

2004 2005 2006 2007
Aantal
begunstigden
50 000 150 000 250 000 300 000
Gemiddeld jaarlijks
toegekend bedrag
per werknemer
(in euro)
100 150 200 250
Totaal in
euro
5 000 000 22 500 000 50 000 000 75 000 000

Het hierboven vermelde aantal sport- en cultuurcheques zou moeten leiden tot een aanzienlijke stijging van het betalend gebruik van de sport- en cultuurinfrastructuur in de aangesloten instellingen.

Marc WILMOTS.
Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Dit wetsvoorstel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 38, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 28 april 2003, wordt aangevuld als volgt :

« 21º voor zover het bedrag ervan niet hoger ligt dan 300 euro per jaar en per werknemer, het voordeel dat voortvloeit uit de toekenning, door de werkgever, van sport- en cultuurcheques aan personen die de in artikel 30 bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden waaronder die vrijstelling mogelijk is. »

Art. 3

Artikel 53 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 28 april 2003, wordt aangevuld als volgt :

« 24º de waarde van de in artikel 38, § 1, eerste lid, 21º, bedoelde sport- en cultuurcheques. »

15 januari 2004.

Marc WILMOTS
Christine DEFRAIGNE.