3-39 | 3-39 |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - Het ministerie van Justitie gaf in het verleden richtlijnen om bepaalde kortere gevangenisstraffen niet meer uit te voeren wegens plaatsgebrek in de Belgische gevangenissen. Vervangende gevangenisstraffen worden om dezelfde reden evenmin uitgevoerd. Vele beklaagden gaan naar de correctionele rechtbank met de hoop een lichtere gevangenisstraf opgelegd te krijgen omdat de bevolking op de hoogte is van de niet-uitvoering daarvan.
Tegen correctionele vonnissen wordt veelal enkel en alleen met het oog op het krijgen van een lichtere straf hoger beroep ingesteld. De indieners van het beroep weten immers dat die kleinere gevangenisstraf toch niet wordt uitgevoerd en dat ze aldus ontsnappen aan elke bestraffing. Er wordt bovendien onvoldoende aandacht besteed aan de inning van geldboeten. Ook de vervangende gevangenisstraffen bedragen voor sommige geldboeten geen drie maanden en worden dus evenmin uitgevoerd. Veroordelingen worden aldus louter symbolisch en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Bovendien is de werklast van de rechtbanken en hoven al voldoende hoog. Ik stel mij dan ook de vraag of dit beleid niet zeer ontmoedigend werkt voor de vele rechters en raadsheren die hun tijd en energie moeten besteden aan vonnissen en arresten die toch dode letter blijven. Nochtans wordt in het regeerakkoord een aparte paragraaf gewijd aan `een meer doelgericht straffenarsenaal', waarin ook wordt gepleit voor de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.
Wanneer wordt nu eindelijk werk gemaakt van `een meer doelgericht straffenarsenaal'? Wanneer mag ik de eerste zitting van een strafuitvoeringsrechtbank verwachten?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Er moet dringend werk worden gemaakt van een doelgericht straffenarsenaal. We werken immers nog altijd met een Strafwetboek uit de negentiende eeuw.
De korte gevangenisstraffen worden al lang niet meer uitgevoerd. In het voorontwerp van Strafwetboek stelde prof. Legros destijds al voor om gevangenisstraffen van minder dan zes maanden niet uit te voeren. Eén van de richtlijnen hieromtrent is de richtlijn van 4 november 1993 ter attentie van de parketten, die aanbeveelt dat gevangenisstraffen van minder dan 4 maanden niet worden uitgevoerd tenzij de uitvoering van de straf volgens het parket wenselijk is.
Via een circulaire van 22 november 1999 werd de parketten aanbevolen de subsidiaire gevangenisstraffen niet uit te voeren in geval van niet-betaling van een geldboete. Op 18 april 2003 heeft de vorige minister van Justitie aan de gevangenisdirecteurs een circulaire gestuurd met de opdracht gedetineerden die zijn opgesloten voor een of meerdere hoofdgevangenisstraffen van niet langer dan zes maanden, voorlopig vrij te stellen.
In al deze gevallen kan de straf nog uitgevoerd worden tot aan het einde van de verjaringstermijn (20 jaar voor criminele straffen, 5 jaar voor correctionele straffen en 1 jaar voor politiestraffen). Niet alleen doet de niet-uitvoering van de korte straffen vragen rijzen, maar ook de overbevolking van de gevangenissen is een reëel probleem. Er zijn momenteel meer dan 9.100 gedetineerden, terwijl de capaciteit van de gevangenissen iets meer dan 8.000 personen bedraagt.
Vorige week heb ik opdracht gegeven aan de administratie om de problematiek van de kortere gevangenisstraffen te analyseren teneinde na te gaan welke alternatieve mogelijkheden overwogen kunnen worden. Deze analyse past in een meer globale reflectie over de inflatie van de gevangenispopulatie. Ik werk momenteel aan een wetsontwerp dat de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken regelt. U zal het met mij eens zijn dat het om een belangrijk werk gaat, dat er een minimumtijd moet zijn om na te denken en om een kwaliteitstekst af te leveren. Het is mijn bedoeling de tekst tegen eind juni klaar te hebben. Daarna kan hij in het parlement besproken worden.
Daar ik deze agenda niet zelf beheer, kan ik u moeilijk zeggen wanneer de eerste zitting van de strafuitvoeringsrechtbanken zal plaatsvinden.