3-38 | 3-38 |
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik ben blij dat de minister persoonlijk aanwezig is want vorige week werd ik bijna ter plaatse gefusilleerd door de persoon die haar verving, omdat ik de woorden `Zijne Koninklijke Hoogheid' in de mond had durven nemen.
De Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel wordt vervangen door het `Agentschap voor buitenlandse handel'. Het Agentschap is onder meer bevoegd voor het beslissen over en het overgaan tot de organisatie van gezamenlijke handelsmissies op initiatief van één of meer gewesten of op vraag van de federale overheid.
Het Agentschap wordt geleid door een raad van bestuur. De gewestregeringen benoemen ieder een regeringscommissaris. De raad van bestuur stelt jaarlijks de begroting en de rekening vast. Die moet de instemming krijgen van de vertegenwoordigers van elk van de gewestoverheden. De begroting en de rekening worden medegedeeld aan de diverse ministers van Begroting. De agenda van de vergaderingen van de raad van bestuur en de notulen worden naar de ministers die de Buitenlandse Handel onder hun bevoegdheid hebben gestuurd ter informatie. Voor zover ik weet gaat het momenteel om een viertal ministers.
In de praktijk wordt de controle dus uitgeoefend door regeringscommissarissen, benoemd door de gewestregeringen, ik neem aan op voordracht van de bevoegde ministers. Die commissarissen wonen de vergaderingen van de raad van bestuur bij met raadgevende stem.
Welke vergoedingsschaal wordt toegepast - minimale en maximale dagvergoedingen - voor de deelnemers aan de handelsmissies, zowel voor het personeel als voor de leden van de raad van bestuur van het Agentschap? Hoe is het toezicht geregeld? Welke controle heeft de uitvoerende macht op de werking van het Agentschap? Kan men stellen dat de gewestministers, bevoegd voor het buitenlands beleid toeziend minister zijn? Waarin bestaat precies de rol van de regeringscommissarissen?
Ik hoop dat er deze keer geen censuur is gepleegd door het paleis. Ik kan daar, wat vorige week betreft, de schriftelijke bewijzen van voorleggen.
Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik zal beginnen met het antwoord op de tweede vraag van de heer Dedecker die handelt over het toezicht op het Agentschap voor de buitenlandse handel.
Vooraf moet ik opmerken dat de federale minister van buitenlandse handel geen toeziend minister is van het Agentschap voor de buitenlandse handel, waarvan de rechtsbasis de wet van 18 december 2002 is houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 24 mei 2002 tussen de federale overheid en de gewesten met betrekking tot de oprichting van een Agentschap voor de buitenlandse handel. De hiernavolgende informatie komt uit die wet van 18 december 2002.
Wat het financieel toezicht betreft bepaalt bijlage 2 van die wet, in artikel 13, het volgende: "De controle op de financiële toestand, op de jaarrekeningen en op de regelmatigheid van de verrichtingen, weer te geven in de jaarrekening, wordt opgedragen aan twee commissarissen, die tot een verschillende taalrol dienen te behoren. Het Rekenhof benoemt een commissaris onder de leden van het Hof. De andere commissaris wordt benoemd door de raad van bestuur, buiten zijn leden, en onder de leden, natuurlijke personen of rechtspersonen van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren."
Zoals de federale minister van Buitenlandse Handel geen toeziend minister is, zo zijn ook de gewestministers geen toeziend minister van het Agentschap. De gewestregeringen hebben wel een regeringscommissaris.
In artikel 7 van de wet van 18 december 2002 wordt bepaald dat elk gewest een regeringscommissaris benoemt en zijn bezoldiging vaststelt. De regeringscommissarissen worden uitgenodigd op alle vergaderingen van de raad van bestuur. Ze kunnen te allen tijde de boeken, notulen, brieven, en, in het algemeen, alle documenten en geschriften van het Agentschap inzien.
De rol van de regeringscommissaris is in artikel 7 van de wet duidelijk omschreven. Iedere regeringscommissaris kan tegen elke beslissing van de raad van bestuur van het Agentschap een opschortend beroep instellen bij zijn respectieve gewestregering als hij oordeelt dat een dergelijke beslissing strijdig is hetzij met de bijzondere wet van 8 augustus 1980, hetzij met de samenwerkingsakkoorden inzake buitenlandse handel of met het algemeen belang.
Het komt dan de gewestregering toe die opgeschorte beslissing van de raad van bestuur van het Agentschap alsnog goed te keuren of te vernietigen.
De heer Dedecker vraagt ook welke vergoedingsregeling wordt toegepast? Het personeel van het Agentschap dat aan een economische missie deelneemt, georganiseerd door het Agentschap in samenwerking met de gewesten in het raam van de wet van 18 december 2002, ontvangt voor de verplaatsingen naar het buitenland een forfaitaire dagvergoeding. De raad van bestuur van het Agentschap heeft nog geen eigen regeling vastgesteld voor de dagvergoedingen in het buitenland. Daarom wordt momenteel het systeem toegepast dat de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel hanteert. In artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 mei 2003 wordt immers bepaald dat het Agentschap de rechten en de plichten van de BDBH overneemt.
In de Bijlage bij het KB van 12 augustus 1974 - bijlage I Afdeling II, artikel 17 - wordt aan het personeel van de BDBH voor een verplaatsing naar het buitenland, een forfaitaire dagvergoeding toegekend: "Voor verplaatsingen buiten het Rijk geniet het personeel een forfaitaire dagvergoeding. Deze wordt vastgesteld door de directeur-generaal in overleg met het betrokken hoofd van de diplomatieke en consulaire missie van België. Hierbij wordt eveneens onderscheid gemaakt volgens de aard der zending en gebeurlijk ook volgens de graad van het personeelslid."
Bijlage 3, Afdeling II, artikel 13 preciseert voorts: "Voor de verplaatsingen buiten het Rijk geniet het personeelslid een forfaitaire dagvergoeding. Deze is principieel dezelfde als voor de ambtenaren van de carrière buitenlandse dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Is voor het betrokken land nog geen vergoeding vastgelegd, dan bepaalt de directeur-generaal het bedrag van de vergoeding. De directeur-generaal is evenwel gemachtigd van het eerste lid af te wijken in bijzondere gevallen.
Bij toekenning van deze vergoeding wordt eveneens onderscheid gemaakt volgens de aard van de zending en gebeurlijk ook volgens de graad van het personeelslid."
Tot op heden heeft nog geen lid van de raad van bestuur deelgenomen aan economische missies in het buitenland, behoudens de heer Philippe Suinen en dan niet als bestuurslid, maar voor conto van AWEX.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik dank de minister voor haar uitgebreid antwoord. Aangezien ze niet bevoegd is voor Export Vlaanderen, weet ze niet of er een dubbele dagvergoeding werd toegekend aan prins Filip dan wel dat hij wordt betaald op basis van de vroegere overeenkomsten binnen de BDBH.
Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik ben inderdaad niet bevoegd voor Export Vlaanderen, maar in mijn antwoord heb ik wel het volgende gezegd: "De raad van bestuur van het agentschap heeft nog geen eigen regeling vastgesteld voor de dagvergoedingen in het buitenland".