3-488/1

3-488/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

29 JANUARI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

(Ingediend door de heren Michel Delacroix en Francis Detraux)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel, met enkele wijzigingen, neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 25 april 1997 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 1010/1).

Professor Delpérée schrijft het volgende : « De Grondwet wijdt haar eerste bepalingen aan de Belgen en hun rechten (opschrift van titel II). Wat zou de Staat zijn zonder zijn burgers ? Maar van welke mensen zal de Staat de belangen behartigen ? Welke mensen zullen aan de besluitvorming in de Staat deelnemen ? De Grondwet kiest hen uit. Ze wijst de burgers van de Staat aan. In tegenstelling tot sommige teksten van de Revolutie en zelfs tot het Burgerlijk Wetboek (artikel 7), gebruikt de Grondwet slechts uitzonderlijk de term burger. Vaker hanteert ze de formulering De Belgen (...). Vandaar het belang van het onderscheid tussen Belgen en vreemdelingen. Zowel door de oorzaken ervan als door de gevolgen die het heeft, verleent dat onderscheid verschillende statuten aan de individuen binnen een zelfde Staat. Met andere woorden : door de criteria vast te leggen op grond waarvan een bepaald individu tot een Staat behoort, leggen de Grondwet en de wetten ter uitvoering van de bepalingen ervan, de basis voor een echt statuut van de burger. De regels die worden gehanteerd om de Belgische nationaliteit toe te kennen of te verwerpen, krijgen in dat perspectief hun echte betekenis » (vertaling) (in : F. Delpérée, « Droit constitutionnel », deel 1, Larcier, 1987, nr. 69, blz. 129 en 130).
Beseft men van die regels, die door de grondleggers van onze onafhankelijkheid werden vastgelegd en de rechten, voordelen en privileges van de Belgen omschrijven, zo'n honderdzeventig jaar later evenwel nog ten volle het belang en de mogelijkheden ?

« Wat lange tijd al die elementen van samenhorigheid heeft gesublimeerd (de nationaliteit), ging noodzakelijk gepaard met de enorme offers die op de slagvelden gevraagd werden aan hen die ons aangevallen grondgebied verdedigden. De heldenverhalen die in onze jeugd tijdens en na de Eerste Wereldoorlog werden verteld, vervolgens de nagedachtenis aan onze strijdmakkers en verwanten die we tijdens de Tweede Wereldoorlog aan onze zijde zagen vallen en, tot slot, de nieuwe dreigingen die de verdeeldheid van Europa en het gevaar van een derde wereldbrand deden ontstaan, volstonden tot voor kort om onze gevoelsverbondenheid met en onze trouw aan een land dat vrij wilde blijven, aan te wakkeren. Maar inmiddels zijn we sinds een tiental jaar in een andere periode van de geschiedenis beland. Een land krijgt pas een eenheidsbesef als het met gevaren van buitenaf wordt geconfronteerd » (uittreksel uit de inleiding van Pierre Harmel op het « Traité de la nationalité en droit belge » van Charles-Louis Closset, Larcier, 1993, blz. X en XI) (vertaling).

Men kan alleen maar vaststellen dat die gevaren van buitenaf bestaan en andere vormen hebben aangenomen. De jongste jaren hebben de politici, zonder oog te hebben voor « wat de Belgen op het ogenblik van de oprichting van de Staat en sinds 1830 samen hebben ingebracht » (zie Pierre Harmel, op. cit.), op een cynische manier samengespannen om de bepalingen van de Code Napoléon uit te hollen die de wet van het bloed bevoorrechten, hebben ze onze kinderen en kleinkinderen op gelijke voet geplaatst, onze manier van leven, onze cultuur en uiteindelijk de hele Natie belachelijk gemaakt. Het moge volstaan de opeenvolgende hervormingen op te sommen, de ene al ongelukkiger dan de andere, dankzij welke honderdduizenden Burundezen, Marokkanen, Pakistanen, Turken enz. vrijwel automatisch « Belg » konden worden, zonder dat zij zelfs maar de minste band met ons land hoefden aan te tonen : de wetten van 13 juni 1991 (Belgisch Staatsblad van 3 september 1993), 6 augustus 1993 (Belgisch Staatsblad van 23 september 1993), 13 april 1995 (Belgisch Staatsblad van 10 juni 1995), 22 december 1998 (Belgisch Staatsblad van 6 maart 1999) en 1 maart 2000 (Belgisch Staatsblad van 6 april 2000).

Op een ogenblik waarop aan begrippen als « grote » en « gewone » naturalisatie nog slechts zijdelings enige betekenis wordt gehecht, is het tijd die evolutie een halt toe te roepen als wij wat ons het dierbaarst is niet willen slachtofferen op het altaar van het ius soli, in naam van de hypothetische integratie van honderdduizenden vreemdelingen die de gunst om op individuele of collectieve basis, maar vaak op een ongecontroleerde manier, de rechten, voorrechten en waardigheden te ontvangen waarvoor onze voorouders gestreden hebben, niet oprecht wensten noch verdienden.

Door onze nationaliteit zomaar te grabbel te gooien, via vage begrippen en toekennings-, verwervings- of naturalisatieprocedures die vaak een lachertje zijn, zoals de automatische toekenning van de nationaliteit of de begrippen « integratiewil » of « werkelijke banden » met België enz., werkt men vooral bedrog, cynisme en gebrek aan burgerzin in de hand.

Nog afgezien van de radicaal vereenvoudigde procedures, zijn het zeer vaak de basisvoorwaarden die zo soepel gemaakt werden dat ze thans volkomen uitgehold zijn.

Een aan strenge voorwaarden onderworpen naturalisatie moet, naast de normale manier via de afstamming, de enige manier zijn om Belg te worden.

Daarom zijn het opnieuw bevestigen van de absolute voorrang van het ius sanguinis, alsmede de aanscherping van de voorwaarden tot naturalisatie de prioritaire doelstellingen die het Front national duidelijk wil doen gelden.

Dit wetsvoorstel ligt in de lijn van de zojuist geschetste gedachtegang; het heeft, enerzijds, de ambitie de regels inzake toekenning en verwerving van de nationaliteit (eerste deel van het voorstel) te hervormen en, anderzijds, de naturalisatie-voorwaarden strenger te maken (tweede deel).

Ten slotte wil de hervorming die wij voorstellen, althans gedeeltelijk, een aantal moeilijkheden regelen die voortvloeien uit de problematiek van de dubbele nationaliteit.

Voor een goed begrip zij nog gesteld dat dit wetsvoorstel ertoe strekt niets minder te vrijwaren dan een geheel van gemeenschappelijke kenmerken die, nog afgezien van juridische overwegingen of de grillen van de geschiedenis, gestalte geven aan een cultureel erfgoed en aan identiteitsgebonden waarden die, na zovele gezamenlijk doorstane beproevingen, de weerspiegeling blijven van een politiek gedachtegoed of, anders gezegd, van een beschaving.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikelen 2 en 3

De wezenlijke verbeteringen die het eerste deel van dit wetsvoorstel aanbrengt in het Wetboek van de Belgische nationaliteit, strekken ertoe de toekenning af te schaffen van de nationaliteit door eenvoudige verklaring, ongeacht of die verklaring wordt gedaan door de ouders ­ of de adoptie-ouders ­ voor hun in België geboren kind dat jonger dan 12 jaar is (artikelen 11 en 11bis van het wetboek, al naargelang het geval) of door de vreemdeling die tussen 18 en 30 jaar oud is (artikel 12bis). Het Front national kan niet aanvaarden dat de nationaliteit een aangelegenheid is die alleen een eenvoudige administratieve handeling impliceert.

Artikel 4

Het voorstel om een artikel 12bis in te voegen in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, wil het ­ gelet op de internationale implicaties ­ uitermate technische en ingewikkelde probleem bekijken van de dubbele nationaliteit in alle gevallen waarin dat probleem niet geregeld wordt door de internationale verdragen inzake meervoudige nationaliteit omdat de Staat waarvan de kandidaat onderdaan is, ze niet heeft bekrachtigd. Omdat het aantal dergelijke situaties drastisch moet afnemen, wordt hier voorgesteld dat, naar het voorbeeld van de vigerende wetgeving in een aantal Staten (Duitsland of Israël bijvoorbeeld), buitenlandse onderdanen die kandidaat zijn om de nationaliteit te verkrijgen, voortaan afstand doen van hun vorige nationaliteit(en) als zij de onze willen verkrijgen, of dat zij daar op z'n minst toe gedwongen zouden worden in alle gevallen waarin de afstand van die nationaliteit(en) niet strijdig is met de internationaalrechtelijke regels, noch met de lex fori van de betrokkene.

Artikel 5

Om voorts de misbruiken af te remmen waarbij de nationaliteit door huwelijk wordt verworven, zal de toekenning van de Belgische nationaliteit door het huwelijk sensu stricto niet meer mogelijk zijn : er zij evenwel meteen onderstreept dat deze hervorming betrekking heeft op de specifieke situaties die zulks verantwoorden aangezien die hervorming, op grond van de favor matrimonii ten gunste van buitenlanders die hun huwelijk zijn aangegaan met een echtgenoot van Belgische nationaliteit, een aantal naturalisatievoorwaarden regelt en onder meer de leeftijds-, verblijfs- en examenvoorwaarden versoepelt.

Artikel 6

Dit wetsvoorstel wil in tweede instantie de basis- en procedurevoorwaarden op een efficiënte en betekenisvolle wijze verstrengen.

Wat de basisvoorwaarden betreft, kan het feit een minimumleeftijd van 21 te eisen om de naturalisatie aan te vragen ­ toch geen al te drastische eis ­ de hoop wettigen dat de kandidaat over voldoende rijpheid beschikt om een zo belangrijke beslissing als de keuze van een nationaliteit te nemen. Die eis lijkt niet buitensporig als men weet dat in de toelichting bij een wetsvoorstel (stuk Kamer, nr. 927/1 ­ 1996-1997), ingediend door de heren Filip De Man, Jean Geraerts en Joris Huysentruyt wordt voorgesteld die leeftijd op 25 jaar te brengen.

De verplichting om sinds tien jaar op het grondgebied te verblijven maakt het mogelijk de werkelijke banden te controleren die de kandidaat met België heeft en bijgevolg na te gaan of de naturalisatie opportuun is. Aangezien men sommige bijzondere categorieën niet wou bestraffen, werd in een soepeler regeling voorzien voor de echtgenoten en voor sommige vluchtelingen en staatlozen.

Wat de ­ al te welwillende ­ gelijkschakeling van een verblijf in het buitenland met een verblijf in België betreft voor een kandidaat die werkelijke banden met België kan aantonen, lijken toestanden die uitzonderlijke gevallen rechtvaardigen te marginaal om specifieke wetgevende initiatieven te bevorderen; wij stellen in dat verband dan ook voor de bepalingen van de wet van 13 april 1995 (artikel 19, tweede lid) zonder meer op te heffen.

Artikel 7

« Belg worden door naturalisatie is geen recht, maar een door de Kamer van volksvertegenwoordigers toegekende gunst », zoals volksvertegenwoordiger Swennen er terecht aan herinnerde in een wetsvoorstel van 10 februari 1995 (stuk Kamer, nr. 1706/1 ­ 1994-1995), blz. 2).

De verdiensten van de kandidaat die voor deze gunst in aanmerking wil komen, kunnen dan ook worden getoetst. Het is mede gelet daarop dan ook maar normaal dat de motivering van de kandidaat wordt beoordeeld tijdens een onderzoek dat alle waarborgen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt.

Het hoeft geen verbazing te wekken dat de kandidaat zal worden gevraagd een plechtige eed van trouw en loyauteit aan het vaderland af te leggen.

Het advies van het college van burgemeester en schepenen, waarin door de hervorming wordt voorzien, moet de plaatselijke overheidsinstanties ­ die per definitie het best geplaatst zijn om de kandidaat en zijn mate van integratie te kennen ­ de mogelijkheid bieden een controle en eventueel een uitermate concrete censuur uit te oefenen.

Aangezien dit voorstel ook aandacht wil hebben voor de bescherming van de gezondheid en van de openbare orde, leek het, nog afgezien van de vorige beschouwingen, wenselijk van de kandidaat te eisen dat hij het bewijs levert niet besmet te zijn met seksueel overdraagbare ziekten zoals het HIV-virus.

Artikel 8

Is het echt buitensporig van iemand die kandidaat is voor de naturalisatie te eisen over een elementaire kennis van een van de drie landstalen te beschikken ? Wij menen van niet.

Wanneer een vreemdeling Belg wil worden, met al wat zulks aan gehechtheid en trouw aan het vaderland onderstelt, kan men toch eveneens eisen dat voldoende kennis van de constitutionele geschiedenis en van de aardrijkskunde van ons land een conditio sine qua non is. In de Verenigde Staten vraagt men in zo'n geval een minimale kennis van de geschiedenis en van het politiek systeem. Men mag ons niet verkeerd begrijpen : er is hier geen sprake van aan de kandidaat te vragen de samenstelling van de ministeriële kabinetten tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw te kennen; ook hoeft hij niet alle bijrivieren van de Schelde te kennen; hooguit zal men een elementaire kennis eisen, die overeenkomt met de kennis die men na de lagere cyclus van de humaniora heeft verworven.

Daar komt nog bij dat de examencommissie, naar analogie van wat boven over de verblijfsvoorwaarden werd gesteld, rekening kan houden met bepaalde bijzondere probleemgevallen, zoals de hoedanigheid van echtgenoot of het statuut van vluchteling ...

Dit voorstel bepaalt dat de kandidaat voortaan een verhandeling moet schrijven waarin hij toelicht om welke redenen hij juist Belg wil worden. Dat is uiteindelijk nog de beste manier om na te gaan hoe gemotiveerd een kandidaat is. Zo'n toets biedt nog andere voordelen : op die manier kan de kandidaat bewijzen dat hij een van onze landstalen die hij gekozen heeft, machtig is, terwijl hij terzelfder tijd zijn gehechtheid aan onze cultuur, aan onze waarden en wetten kan bevestigen.

Artikel 9

Wat de grond van de zaak betreft, kan het rechtmatige karakter van voormelde beschouwingen bezwaarlijk ter discussie worden gesteld. De naturalisatieprocedure, die door de verschillende hervormingen te laxistisch was geworden, werd opnieuw aangepast zodat onze nationaliteit voortaan niet meer aan de eerste de beste wordt verkwanseld zonder enige elementaire of effectieve inachtneming van de basisvoorwaarden. De procureur des Konings zal ermee worden belast er niet alleen op toe te zien dat aan de basisvoorwaarden is voldaan op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend, maar ook dat die voorwaarden tijdens de diverse stadia van de procedure en tot aan de definitieve verkrijging van de nationaliteit vervuld blijven. Daardoor zullen elementaire vereisten, die vroeger vaak als een loutere formaliteit werden afgedaan, enige inhoudelijke invulling krijgen.

Naast het morele gedrag van de kandidaat, zal het openbaar ministerie bijvoorbeeld met bijzondere aandacht nagaan of de kandidaat in België of in een buurstaat geen strafrechtelijke veroordelingen van meer dan drie maanden effectieve gevangenisstraf heeft opgelopen omdat hij een opzettelijk misdrijf heeft gepleegd.

De invoering, ten slotte, van een proefperiode waarin de kandidaat moet aantonen dat hij, enerzijds, aan de voorwaarden blijft voldoen en, anderzijds, dat hij zich beroepsmatig heeft geïntegreerd, voorkomt dat onze nationaliteit zomaar te grabbel wordt gegooid en wordt weggegeven aan vreemdelingen-parasieten die het er uiteindelijk alleen maar om te doen was op kosten van de nationale gemeenschap te leven.

Artikel 10

J.-L. Debré, gewezen Franse minister van Binnenlandse Zaken en een onverdachte democraat, onderschreef een artikel in « l'Action française Hebdo » waarin het volgende werd gesteld : « Aan genaturaliseerde vreemdelingen of vreemdelingen die de Franse nationaliteit ambtshalve of op aanvraag hebben verkregen, zou een proefperiode van ten minste vijf jaar moeten worden opgelegd waarin hen op ieder ogenblik hun nieuw staatsburgerschap kan worden ontnomen wanneer zij een strafrechtelijke veroordeling oplopen, de waarden van onze beschaving en de geest van tolerantie met voeten treden. » (vertaling) (zie Action française Hebdo, 22 juni 1995).

In de geest van dit wetsvoorstel zal vervallenverklaring zonder meer van de nationaliteit voortaan streng worden toegepast zodra de voorwaarden daartoe vervuld zijn.

Michel DELACROIX.
Francis DETRAUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, behalve de artikelen 11 en 12 die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

De artikelen 11 en 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit worden opgeheven.

Art. 3

In hoofdstuk III van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen als volgt : « Afdeling 1 ­ Verkrijging van de Belgische nationaliteit in geval van dubbele nationaliteit ».

Art. 4

Artikel 12bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 12bis. ­ Geen onderdaan van een vreemde Staat die de internationale overeenkomsten tot regeling van de beperking van de gevallen van meervoudige nationaliteit niet bekrachtigd heeft, kan de Belgische nationaliteit verkrijgen indien hij niet op geldige wijze afstand heeft gedaan van zijn vorige nationaliteit, in alle gevallen waarin de afstand van die nationaliteit niet in strijd is met de regels van het internationale recht of met de regel van het ius fori van de belanghebbende. »

Art. 5

Artikel 16 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 16. ­ § 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 20 en 20bis, §§ 4 en 5, heeft het huwelijk geen enkel gevolg op de nationaliteit.

§ 2. In afwijking van artikel 19 en onverminderd de andere vereisten waaraan moet worden voldaan, mag de vreemdeling die huwt met iemand van Belgische nationaliteit het genot van de naturalisatie aanvragen zodra hij de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en zonder dat hij sedert meer dan drie jaar zijn hoofdverblijf in België moeten hebben gevestigd. »

Art. 6

Artikel 19 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 19. ­ Om de naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende, onverminderd het bepaalde in de artikelen 16, § 2, en 20, volle eenentwintig jaar oud zijn en sedert ten minste tien jaar zijn hoofdverblijf in België hebben gevestigd; die termijn wordt verminderd tot vijf jaar voor de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling of van staatloze in België is erkend krachtens de vigerende internationale overeenkomsten of krachtens artikel 57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. »

Art. 7

Artikel 20 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 6 augustus 1993, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 20. ­ Om de naturalisatie te kunnen verkrijgen moet men bovendien :

1º kunnen bewijzen dat men geslaagd is voor het examen waarin is voorzien bij artikel 20bis;

2º een door een erkende instelling uitgereikt geneeskundig getuigschrift bijvoegen waarin, uiterlijk twee weken voor de datum van indiening van het bij artikel 21 bedoelde verzoek, wordt bevestigd dat de kandidaat niet met het HIV-virus besmet is;

3º behalve wat de in de artikel 16 bedoelde kandidaten betreft, bij het in artikel 21 bedoelde verzoek het advies voegen van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente van de kandidaat en eventueel dat van het hoofd van de bevoegde Belgische diplomatieke zending indien hij in het buitenland verblijft;

4º bij hetzelfde verzoekschrift een verklaring voegen waardoor de kandidaat plechtig belooft zich eerbiedig en loyaal te zullen tonen ten aanzien van België en de Belgische instellingen. »

Art. 8

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidend :

« Art. 20bis. ­ § 1. De kandidaat voor de naturalisatie bewijst, op de datum van indiening van het bij artikel 21 bedoelde verzoek, geslaagd te zijn voor een examen over de volgende vakken :

1º effectieve elementaire kennis van een van de drie landstalen;

2º elementaire kennis van de constitutionele geschiedenis van België;

3º elementaire kennis van de aardrijkskunde van België;

4º een korte verhandeling over de redenen waarom hij de Belgische nationaliteit wenst te verkrijgen.

§ 2. Het in § 1 bedoelde examen wordt in twee jaarlijkse examenperiodes georganiseerd door een examencommissie samengesteld uit een voorzitter, een ondervoorzitter, vijf leden en een secretaris, die als volgt aangesteld en om de vijf jaar vervangen worden :

1º de voorzitter, gekozen onder de raadsheren bij een hof van beroep of een arbeidshof, wordt aangesteld door de minister van Justitie;

2º de ondervoorzitter, die wordt gekozen onder de rechters bij de rechtbanken van eerste aanleg of bij de arbeidsrechtbanken en tot een andere taalrol dan die van de voorzitter behoort, wordt aangesteld door de minister van Binnenlandse Zaken;

3º de overige leden, de secretaris van de examencommissie inbegrepen, worden benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken onder de leden van het onderwijzend personeel, op voordracht, naar gelang van de taal waarin het examen gehouden wordt, van de minister van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap tot wiens bevoegdheid het hoger secundair onderwijs behoort.

De Koning stelt de bedragen vast van de vergoedingen die aan de leden en aan de secretaris van de examencommissie worden toegekend en Hij houdt daarbij rekening met de gedane kosten en uitgaven.

De examencommissie, de secretaris inbegrepen, beraadslaagt en besluit bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

§ 3. Het examen is openbaar en de desbetreffende stukken kunnen door iedere belangstellende geraadpleegd worden.

§ 4. Op eensluidend advies van de leden van de examencommissie kan de voorzitter de kandidaat van een lidstaat van de Europese Unie vrijstellen van de in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde examenvakken. Die vrijstelling kan ook worden verleend aan de bij artikel 16 bedoelde kandidaat.

§ 5. De kandidaat die zakt voor de beide examenperiodes van het in § 1 bedoelde examen mag zich pas na verloop van een periode van vijf jaar aanmelden voor een nieuw examen, behalve als het gaat om de bij artikel 16 bedoelde kandidaat die slechts drie jaar hoeft te wachten. »

Art. 9

Artikel 21 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 21. ­ § 1. Het behoorlijk met redenen omklede uitdrukkelijk verzoek van de kandidaat voor de naturalisatie wordt gericht aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft.

De procureur des Konings, na er zich van te hebben vergewist dat de kandidaat aan de in de artikelen 19 en 20 gestelde voorwaarden voldoet :

1º beveelt een moraliteitsonderzoek, na er zich vooraf van te hebben vergewist dat de kandidaat in België of in een buurland niet veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van drie of meer maanden zonder uitstel wegens een vrijwillig misdrijf, in welk geval het verzoek onontvankelijk is;

2º stelt een onderzoek in naar het al of niet bestaan van andere gewichtige feiten en van de integratiewil bedoeld in artikel 15, § 2, alsook naar ieder gegeven dat hem relevant lijkt of waarover het Parlement wenst te worden ingelicht.

§ 2. Het verzoek, samen met de stukken tot staving, is alleen ontvankelijk wanneer daarbij de kwijting is gevoegd, afgegeven door de ontvanger van de registratie, waaruit blijkt dat het toepasselijke registratierecht werd betaald.

§ 3. Het verzoek om naturalisatie vervalt wanneer de belanghebbende, na de indiening ervan, niet langer zijn hoofdverblijf in België heeft.

§ 4. De procureur-generaal zendt het verzoek, samen met alle stukken van het onderzoek en het advies van de procureur des Konings, slechts aan de Kamer van volksvertegenwoordigers mits dat advies gunstig is en aan de voorschriften en vereisten van dit artikel voldaan werd.

§ 5. De door de Wetgevende Kamers goedgekeurde akte van naturalisatie wordt bekrachtigd door de Koning en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze wordt pas definitief na verloop van een proefperiode van vijf jaar te rekenen van de dag van die bekendmaking. Tijdens die periode kan de kandidaat, op initiatief van de procureur des Konings, worden verzocht om de commissie voor de Naturalisaties aan te tonen dat hij nog altijd aan de in deze afdeling gestelde vereisten voldoet en zich daarnaast nuttig geïntegreerd heeft in de sociale en economische activiteiten van België. Op verslag van de commissie voor de Naturalisaties, dat op de conclusies van de procureur des Konings behoorlijk met redenen is omkleed, kan de Kamer van volksvertegenwoordigers besluiten de naam van de kandidaat uit de akte van naturalisatie te schrappen. »

Art. 10

Artikel 23, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« § 1. De Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte, kunnen, indien zijn ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgische burger, op de conclusies van de procureur des Konings, van de Belgische nationaliteit vervallen worden verklaard. »

Art. 11

Artikel 569, eerste lid, 22º, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 13 juni 1991, wordt vervangen als volgt :

« 22º van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. »

Art. 12

In artikel 628, 9º, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 1 maart 2000, vervallen de woorden « waar het kind zijn hoofdverblijf heeft, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in artikel 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, of van de plaats ».

11 december 2003.

Michel DELACROIX.
Francis DETRAUX.