3-425/5

3-425/5

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

18 DECEMBER 2003


Ontwerp van wet houdende diverse bepalingen


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van de verslagen


Nr. 7 VAN DE DAMES THIJS EN de BETHUNE

Art. 26

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit amendement komt tegemoet aan de pertinente kritiek van de Raad van State, waarop de stellers geen antwoord hebben gegeven en waarmee zij geen rekening hebben gehouden.

De tekst van het ontwerp biedt de asielzoeker de mogelijkheid om binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf het inwerkingtreden van deze bepaling of van de overhandiging van de titel waaruit het onbeperkt verblijf blijkt een aanvraag tot voortzetting van de behandeling van zijn aanvraag of van zijn verklaring in te dienen.

Uit deze bepaling volgt dat de persoon die een machtiging tot verblijf van onbeperkte duur krijgt naderhand geen aanvraag meer zou kunnen indienen om als vluchteling te worden erkend na de termijn van zestig dagen die ingaat bij de inwerkingtreding van de onderhavige ontworpen wet of bij de afgifte van de titel waaruit blijkt dat hij tot verblijf van onbeperkte duur is gemachtigd.

Zulk een bepaling is kennelijk strijdig met het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 (hierna te noemen het Verdrag van Genève).

Dat Verdrag is immers van toepassing op elke persoon die door de bevoegde autoriteiten van het land waar hij zich heeft gevestigd, niet beschouwd wordt de rechten en verplichtingen te hebben, aan het bezit van de nationaliteit van dat land verbonden (artikel 1, E).

Een persoon die gemachtigd is tot verblijf van onbeperkte duur heeft nog steeds een belang bij het verkrijgen van de status van vluchteling, op grond waarvan hij inzonderheid bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen kan vragen dat aan hem documenten inzake burgerlijke staat en een internationaal paspoort van vluchteling worden afgegeven.

Bovendien mag de vreemdeling die als vluchteling werd erkend, krachtens artikel 56, tweede lid, van de wet van 15 december 1980, niet verwijderd worden naar het land dat hij ontvlucht is omdat zijn leven of zijn vrijheid er bedreigd is. Die garantie zou niet gelden voor de vreemdeling wiens verklaring of aanvraag om als vluchteling te worden erkend zonder voorwerp zou worden verklaard op de grond dat hij een machtiging tot verblijf van onbeperkte duur heeft gekregen.

Er kan weliswaar worden aanvaard dat in een wetsbepaling wordt voorgeschreven dat een persoon die een aanvraag heeft ingediend om de status van vluchteling te verkrijgen van die aanvraag kan afzien en dat die persoon geacht wordt van die aanvraag te hebben afgezien als hij niet om de voortzetting van de procedure verzoekt nadat hij gemachtigd werd tot verblijf van onbeperkte duur en er kan eveneens worden aanvaard dat bepaald wordt dat die persoon naderhand niet meer dezelfde aanvraag mag indienen tenzij hij nieuwe feiten aanvoert die zich sedertdien hebben voorgedaan, maar in de wet mag niet worden bepaald ­ zoals in casu gebeurt ­ dat een persoon definitief de rechten verliest die hem worden verleend bij het Verdrag van Genève zolang dat Verdrag op hem van toepassing is.

De bepaling behoort te worden herzien opdat met deze opmerking rekening wordt gehouden. Er dient te worden bepaald dat niet zonder voorwerp zal worden verklaard, de verklaring of de aanvraag van een persoon die een machtiging tot verblijf van onbeperkte duur heeft gekregen, maar die gegevens aanvoert waarvan hij geen gewag heeft kunnen maken binnen de termijn van zestig dagen vanaf die machtiging tot verblijf, wanneer uit die gegevens blijkt dat er wat hem betreft ernstige aanwijzingen bestaan van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Verdrag van Genève.

Er behoort eveneens te worden verwezen naar de verklaring of de aanvraag bedoeld in artikel 50bis, ingevoegd bij de wet van 18 februari 2003.

In tegenstelling tot hetgeen in het voorontwerp wordt aangegeven, wordt een verklaring of een aanvraag als bedoeld in de artikelen 50 tot 51 van de wet van 15 december 1980 niet door de Raad van State « behandeld ». De Raad van State moet immers alleen de wettigheid toetsen van beslissingen die door andere instanties terzake zijn genomen.

Zo wordt de Raad herleid tot vaststellingskamer, zonder dat de rechtszoekende de kans krijgt om zijn zaak te verdedigen.

Erika THIJS.
Sabine de BETHUNE.