3-27 | 3-27 |
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 3-13/5.)
De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Wetsvoorstel tot toekenning van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan vreemdelingen.
Op het opschrift heeft de heer Vanhecke c.s. amendement 211 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het opschrift vervangen als volgt:
"Wetsvoorstel tot toekenning van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan niet-Europese vreemdelingen die de Belgische nationaliteit weigerden aan te vragen".
Artikel 2 luidt:
In de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, wordt een artikel 1ter ingevoegd, luidende:
"Art. 1ter. - De hoedanigheid van gemeenteraadskiezer kunnen eveneens verwerven de vreemdelingen op wie artikel 1bis niet van toepassing is, op voorwaarde dat:
1º die vreemdelingen bij de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben een schriftelijke aanvraag indienen overeenkomstig het model bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met vermelding van:
a) hun nationaliteit;
b) het adres van hun hoofdverblijfplaats;
c) een verklaring waarin de indiener van de aanvraag zich ertoe verbindt de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven.
Aan de betrokkene wordt een attest van die verklaring overhandigd. Zo hij later een aanvraag indient om in een andere gemeente op de kiezerslijst te worden ingeschreven, legt hij dat attest voor;
2º die vreemdelingen gedurende de vijf jaar vóór de indiening van hun aanvraag hun hoofdverblijfplaats ononderbroken in België hebben gevestigd.
Artikel 1, §1, 2º, 3º, 4º, en artikel 1bis, §2, tweede en volgende leden, en §§3 en 4, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde vreemdelingen."
Artikel 3 luidt:
In artikel 3, §1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 april 1994 en van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º in het tweede lid, 1, worden de woorden "en 1bis" vervangen door de woorden ", 1bis en 1ter";
2º in het derde lid, tweede zin, worden de woorden "artikel 1bis" vervangen door de woorden "de artikelen 1bis en 1ter";
3º het derde lid, derde zin, wordt vervangen als volgt:
"Bovendien staat naast de naam van de kiezers die in deze hoedanigheid erkend zijn krachtens artikel 1bis de letter `G' en naast de naam van de kiezers die in deze hoedanigheid erkend zijn krachtens artikel 1ter de letter `V'".
Artikel 4 luidt:
In artikel 86 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 9 juni 2000, worden de woorden "en 1bis" vervangen door de woorden ", 1bis en 1ter"
De heer Vanhecke c.s. stelt voor de artikelen 2 tot 4 te schrappen (amendement 18, zie stuk 3-13/3).
Op artikel 2 heeft de heer Vanhecke c.s. amendement 16 ingediend (zie stuk 3-13/3) dat luidt:
Dit artikel vervangen als volgt:
"Art. 2. - Een Wetboek Staatsburgerschap wordt ingevoerd met de volgende bepalingen:
"Wetboek Staatsburgerschap,
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen.
Art. 1. - Met het staatsburgerschap wordt bedoeld het behoren tot een van de drie Gemeenschappen zoals bedoeld in artikel 2 van de Grondwet.
Voor de toepassing van dit wetboek wordt een persoon als minderjarig beschouwd wanneer hij de volle leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Zijn minderjarigheid wordt evenwel bepaald door zijn nationale wet wanneer dit ertoe leidt dat hij het staatsburgerschap niet verwerft.
Art. 2. - Toekenning, verkrijging, verlies en herkrijging van het staatsburgerschap, uit welke oorzaak ook, hebben alleen gevolg voor de toekomst.
Art. 3. - De afstamming heeft inzake het bezit van het staatsburgerschap alleen dan van rechtswege gevolg indien ze is vastgesteld voordat het kind de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd wordt voor die leeftijd.
Art. 4. - Het bewijs van het staatsburgerschap wordt geleverd door aan te tonen dat de bij de Belgische wet opgelegde voorwaarden en vormvereisten zijn vervuld.
Wanneer het staatsburgerschap alleen op afstamming of adoptie berust, wordt zij, behoudens tegenbewijs, als bewezen beschouwd, indien de persoon aan wie de belanghebbende zijn staatsburgerschap beweert te ontlenen, zonder onderbreking de staat van Belg heeft bezeten.
Iemand bezit de staat van Belg, indien hij de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgische staatsburgers worden toegekend.
Art. 5. - Iedere rechtshandeling met betrekking tot de toekenning, de verkrijging, het behoud, het verlies of de herkrijging van het staatsburgerschap, kan worden verricht krachtens een bijzondere en authentieke volmacht.
Art. 6. - Personen die onbekwaam zijn uit hoofde van hun geestestoestand, worden, voor het verrichten van rechtshandelingen inzake staatsburgerschap, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger.
Personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd kunnen door hem worden vertegenwoordigd.
Hoofdstuk II - De verwerving van het staatsburgerschap
Art. 7. - §1. Verwerving van het staatsburgerschap gebeurt door:
1º toekenning van dat burgerschap, die geen vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt;
2º verkrijging van dat burgerschap, die een vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt.
Het staatsburgerschap wordt eveneens verworven via verkrijging indien de belanghebbende een minderjarige persoon is die het staatsburgerschap heeft verworven als gevolg van een vrijwillige handeling van een ouder of adoptant die over de belanghebbende het gezag uitoefent.
§2. Het staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit wetboek toegekend op grond van:
1º de afstamming van een Belgisch staatsburger;
2º de geboorte in België;
3º en de adoptie door een Belgisch staatsburger.
§3. Het staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit wetboek verkregen:
1º door naturalisatie;
2º door collectieve verkrijging;
3º en door verklaring van het bezit van de staat van Belg.
Afdeling 1 - Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger
Art. 8. - §1. Staatsburger zijn:
1º het kind geboren in België uit een Belgisch staatsburger;
2º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;
3º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de geboorte van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het staatsburgerschap aan zijn kind;
4º en het kind geboren uit een Belgisch staatsburger, op voorwaarde dat het kind geen ander staatsburgerschap bezit of behoudt tot de leeftijd van achttien jaar of tot zijn ontvoogding voor die leeftijd.
De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º, wordt afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats van de belanghebbende of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post. Zij wordt ingeschreven in het register van de geboorteakten of in het aanvullend register of in een bijzonder in tweevoud gehouden register. De ambtenaar van de burgerlijke stand treedt op zonder getuigen. Bovendien wordt deze verklaring vermeld op de kant van de geboorteakte die in België is gemaakt of overgeschreven.
Degene aan wie het staatsburgerschap krachtens het eerste lid, 4º, is toegekend, behoudt het staatsburgerschap zolang niet is aangetoond, voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd, dat hij een vreemd staatsburgerschap bezit.
§2. Voor de toepassing van §1 dient de ouder, indien hij voor de geboorte van het kind overleden is, op de dag van zijn overlijden het staatsburgerschap bezeten te hebben.
§3. De afstamming vastgesteld ten aanzien van een Belgisch staatsburger na de datum van het vonnis of het arrest dat de adoptie homologeert of uitspreekt, verleent het staatsburgerschap maar aan het kind, indien die afstamming wordt vastgesteld ten aanzien van de adoptant of diens echtgenoot.
§4. De persoon aan wie het staatsburgerschap werd toegekend op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger, behoudt het staatsburgerschap, wanneer zijn afstamming niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.
Indien zijn afstamming niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voordat hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de afstamming nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het Belgisch staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.
Afdeling 2 - Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de geboorte in België
Art. 9. - §1. Staatsburger zijn:
1º het kind geboren in België dat op het ogenblik van de geboorte staatloos zou zijn, indien het niet in het bezit was van het Belgisch staatsburgerschap;
2º en het in België gevonden pasgeboren kind dat, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld wordt in België te zijn geboren.
§2. De persoon aan wie het staatsburgerschap werd toegekend op grond van de geboorte in België, behoudt het staatsburgerschap, wanneer zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.
Indien zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voor hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de geboorte in België of de staatloosheid nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.
Afdeling 3 - Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de adoptie door een Belgisch staatsburger
Art. 10. - §1. Staatsburger zijn:
1º het kind geboren in België dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger;
2º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;
3º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de adoptie van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het staatsburgerschap aan het kind;
4º en het kind dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger, indien het anders staatloos zou zijn.
De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º, wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld, zoals bepaald bij artikel 8, §1, tweede lid.
§2. Het staatsburgerschap wordt verworven op de dag dat de adoptie uitwerking krijgt, op voorwaarde dat de betrokkene die dag de leeftijd van achttien jaar niet bereikt heeft of niet ontvoogd is voor die leeftijd.
Afdeling 4 - Verkrijging van het staatsburgerschap op grond van naturalisatie
Art. 11. - De naturalisatie verleent het staatsburgerschap. Zij is een gunst die slechts kan worden verleend wanneer er geen vermoedens bestaan dat de kandidaat een gevaar zou kunnen zijn voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van de Staat.
Art. 12. - §1. Het verzoek tot naturalisatie is ontvankelijk indien de belanghebbende aan de volgende voorwaarden voldoet:
1º zijn nationale wet laat toe dat hij zijn staatsburgerschap verliest in geval van verkrijging van het Belgisch staatsburgerschap;
2º hij verbindt er zich toe afstand van zijn vreemd staatsburgerschap te doen binnen de zes maanden na de bekendmaking van de akte van naturalisatie in het Belgisch Staatsblad;
3º hij heeft gedurende minstens tien jaar zijn hoofdverblijfplaats in België gehad, niet onderbroken door een periode die de duur van twee jaar te boven gaat.
De jaren gedurende dewelke de belanghebbende in België verbleef op grond van een machtiging, overeenkomstig artikel 58 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven teneinde er te studeren in het hoger onderwijs of er een voorbereidend jaar tot hoger onderwijs te volgen, kunnen niet in rekening worden gebracht om te voldoen aan de vereiste inzake verblijfsduur.
De termijn van tien jaar wordt verminderd tot vijf jaar voor de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger, indien de echtgenoten tijdens de drie jaar die aan het naturalisatieverzoek voorafgaan, onafgebroken gehuwd waren en samen in België verbleven.
Het Staatshoofd kan om het even welke kandidaat wegens bijzondere verdiensten vrijstellen van de voorwaarde inzake verblijfsduur;
4º hij heeft de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt.
Aan deze voorwaarde dient niet voldaan te worden door de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger;
5º hij is geslaagd voor een burgerschapsproef;
6º hij werd nog nooit veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden waarvoor, in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie, geen amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten werd verkregen;
7º hij kan in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden voorzien en heeft geen belastingschulden;
8º hij legt een loyaliteitsverklaring af, waarin hij respect belooft voor de parlementaire democratie, de scheiding van Kerk en Staat, de nationale wetten, alsook de gewoonten en cultuur van de Gemeenschap waartoe hij wenst te behoren;
9º hij levert een attest af van een daartoe door het Staatshoofd gemachtigde instelling voor medisch onderzoek, waaruit blijkt dat hij geen ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid;
10º hij legt een door de Belgische overheid afgegeven bewijs van goed gedrag en zeden voor.
§2. Het advies van het college van burgemeester en schepenen waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, wordt ingewonnen om de integratiewil, het goed gedrag en zeden en de financiële draagkracht van de kandidaat te kunnen inschatten.
Art. 13. - §1. De burgerschapsproef bedoeld in artikel 12, §1, 5º, omvat de volgende onderdelen:
1º een schriftelijke verhandeling in de taal of een van de talen van het taalgebied waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, waarin de belanghebbende uiteenzet waarom hij het Belgisch staatsburgerschap wenst te verwerven, en een schriftelijke verhandeling over een onderwerp dat door de burgerschapscommissie bedoeld in §3 onmiddellijk voor het begin van de schriftelijke proef door loting wordt vastgesteld;
2º en een mondeling gesprek in de in 1º bedoelde taal met de kandidaat om te peilen naar diens kennis van de staatsstructuur, van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving, alsook van de geschiedenis en de cultuur van de Gemeenschap waartoe hij wenst te behoren.
§2. Tot de mondelinge proef als bedoeld in §1, 2º, zal slechts overgegaan worden indien de kandidaat geslaagd is voor de schriftelijke proef als bedoeld in §1, 1º.
§3. De burgerschapsproef wordt georganiseerd:
1º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap krachtens artikel 5, §1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen:
voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Nederlandse taalgebied, in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Nederlands wensen af te leggen;
2º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Franse Gemeenschap krachtens dezelfde bepaling:
voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Franse taalgebied, in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Frans wensen af te leggen.
3º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Duitstalige Gemeenschap krachtens artikel 4, §2, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Duitse taalgebied.
§4. De burgerschapsproef wordt jaarlijks in twee zittijden georganiseerd door de bevoegde commissie.
De kandidaat die twee opeenvolgende jaren in de tweede zittijd niet geslaagd is voor de burgerschapsproef, kan pas opnieuw aan een dergelijke proef deelnemen na een tussenperiode van driemaal twee zittijden.
§5. Indien de kandidaat geslaagd is voor de burgerschapsproef, wordt hem door de burgerschapscommissie een burgerschapscertificaat uitgereikt.
Art. 14. - §1. Het met redenen omklede verzoek om naturalisatie wordt samen met het in artikel 13, §5, bedoelde certificaat overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de kandidaat zijn hoofdverblijfplaats heeft. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het verzoek van de belanghebbende samen met het in artikel 12, §2, bedoelde advies over aan het parket bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De aanvraagformulieren, waarvan de inhoud door het Staatshoofd wordt bepaald op voordracht van de minister van Justitie, kunnen worden bekomen bij ieder gemeentebestuur.
Het Staatshoofd bepaalt op voordracht van de minister van Justitie welke akten en stavingstukken bij het verzoek moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 12, §1. De verzoeker kan alle bijkomende documenten die hij nuttig acht ter staving ervan, bij zijn verzoek voegen.
§2. Het verzoek om naturalisatie vervalt wanneer na de indiening ervan de belanghebbende ophoudt zijn hoofdverblijfplaats in België te hebben.
§3. De procureur des Konings, na er zich van vergewist te hebben dat aan de voorwaarden uit artikel 12, §1, is voldaan en na kennis te hebben genomen van het in artikel 12, §2, bedoelde advies:
1º beveelt een moraliteitsonderzoek;
2º en stelt een onderzoek in om na te gaan of er geen gewichtige feiten voorhanden zijn die een bezwaar vormen tegen de toekenning van het Belgische staatsburgerschap aan de kandidaat.
§4. De procureur des Konings zendt het verzoek slechts naar de Kamer van volksvertegenwoordigers wanneer zijn advies gunstig is.
§5. De akte van naturalisatie aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en bekrachtigd door het Staatshoofd op voordracht van de minister van Justitie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze akte heeft uitwerking vanaf de dag van die bekendmaking.
§6. Binnen de termijn bepaald in artikel 12, §1, 2º, levert de genaturaliseerde het bewijs van de afstand van zijn vreemd staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij automatisch het staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Afdeling 5. - Collectieve verkrijging van het staatsburgerschap
Art. 15. - Staatsburger zijn:
1º het niet ontvoogde minderjarige kind van een Belgisch staatsburger die het staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de geboorte van het kind;
2º het niet ontvoogde minderjarige kind geadopteerd door een Belgisch staatsburger die het staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de dag dat de adoptie van het kind uitwerking krijgt.
Afdeling 6 - Verkrijging van het staatsburgerschap door verklaring van het bezit van de staat van Belg
Art. 16. - §1. De staat van Belg bezit diegene die de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgen worden toegekend.
§2. De persoon die gedurende tien jaar ononderbroken de staat van Belg bezeten heeft, kan het staatsburgerschap, in geval van betwisting van het bezit van de betrokkene van dat staatsburgerschap, verkrijgen door een verklaring af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar hij verblijft; de verklaring wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand overgemaakt aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied.
§3. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak over de inwilliging van de verklaring op vordering van de procureur des Konings en na zijn advies. Indien de betrokkene niet verschijnt na behoorlijk te zijn opgeroepen, doet de rechtbank uitspraak zonder hem te hebben gehoord.
Zij weigert inwilliging indien er sprake is van ernstige feiten, eigen aan de persoon, of indien zij van oordeel is dat de integratiewil van de betrokkene onvoldoende is.
Hoofdstuk III - Het verlies van het staatsburgerschap
Art. 17. - §1. Het staatsburgerschap gaat voor een meerderjarige verloren in de volgende gevallen:
1º het vrijwillig verkrijgen door de betrokkene van een vreemd staatsburgerschap;
2º het afleggen van een verklaring waarin de betrokkene te kennen geeft afstand te willen doen van het staatsburgerschap; de verklaring kan alleen worden afgelegd wanneer de belanghebbende bewijst dat hij een vreemd staatsburgerschap bezit of die als gevolg van zijn verklaring zal verkrijgen;
3º het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 12, §1, 2º, zonder dat de betrokkene inmiddels afstand heeft gedaan van zijn vreemd staatsburgerschap;
4º of de vaststelling dat aan de betrokkene het staatsburgerschap werd toegekend op basis van adoptie door een Belgisch staatsburger, hoewel hij op de dag dat de adoptie uitwerking kreeg, de leeftijd van achttien jaar reeds bereikt had of reeds ontvoogd was.
§2. De verklaring bedoeld in §1, 2º, wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 8, §1, tweede lid.
Art. 18. - §1. Het staatsburgerschap van een persoon die het staatsburgerschap anders dan door toekenning verwierf, vervalt van rechtswege:
1º in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden binnen de vijf jaar volgend op de verwerving van het staatsburgerschap;
2º of in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan een jaar binnen de tien jaar volgend op de verwerving van het staatsburgerschap.
§2. De rechter kan het staatsburgerschap van een persoon die anders dan door toekenning het staatsburgerschap verwierf, vervallen verklaren, nadat hij geoordeeld heeft dat de daden van de betrokkene wijzen op een gebrek aan loyaliteit tegenover onze samenleving zoals bedoeld in artikel 12, §1, 8º, of dat hij ernstig aan zijn elementaire plichten als staatsburger heeft verzaakt.
§3. De vervallenverklaring wordt gevorderd door het openbaar ministerie. De ten laste gelegde tekortkomingen worden in het dagvaardingsexploot nauwkeurig omschreven.
§4. De vordering tot vervallenverklaring wordt vervolgd voor de correctionele rechtbank van de hoofdverblijfplaats in België van de verweerder of, bij gebreke daarvan, voor de correctionele rechtbank te Brussel.
§5. Is het vonnis bij verstek gewezen, dan wordt het na zijn betekening, tenzij deze aan de persoon is gedaan, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§6. Hoger beroep en voorziening in cassatie worden ingesteld zoals voorgeschreven in correctionele zaken.
§7. Wanneer het vonnis of het arrest, waarbij de vervallenverklaring van het staatsburgerschap wordt uitgesproken, onherroepelijk is geworden, wordt het bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De vervallenverklaring heeft gevolg vanaf die bekendmaking.
Art. 19. - §1. De niet ontvoogde minderjarige behoudt het staatsburgerschap, op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
§2. Het staatsburgerschap gaat in de gevallen anders dan §1 voor een niet ontvoogde minderjarige verloren op grond van:
1º de verkrijging van een vreemd staatsburgerschap ingevolge de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van dat vreemd staatsburgerschap;
2º de verkrijging of het behoud van een vreemd staatsburgerschap ingevolge het afleggen door een ouder of adoptant van een verklaring bedoeld in artikel 17, §1, 2º;
3º het verlies door een ouder of adoptant van het staatsburgerschap krachtens artikel 17, §1, 3º en 4º;
4º de verkrijging van een vreemd staatsburgerschap ingevolge de adoptie door een vreemdeling;
5º of de vervallenverklaring van het staatsburgerschap van een ouder of adoptant krachtens artikel 18.
Hoofdstuk IV - Herkrijging van het staatsburgerschap
Art. 20. - §1. De persoon die het staatsburgerschap anders dan door vervallenverklaring verloren heeft, kan het staatsburgerschap opnieuw verwerven onder de volgende voorwaarden:
1º hij is staatsburger door toekenning geweest;
2º hij heeft de leeftijd van achttien jaar bereikt;
3º hij legt een verklaring af ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post;
4º hij heeft gedurende de twee jaar die voorafgaan aan de verklaring zijn hoofdverblijf in België gehad;
5º en hij doet afstand van zijn vreemd staatsburgerschap binnen de zes maanden na de herkrijging van het staatsburgerschap.
§2. Binnen die termijn bepaald in §1, 5º, levert de betrokkene het bewijs van de afstand van zijn vreemd staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij automatisch het staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht waaruit het verlies van het staatsburgerschap blijkt.
Hoofdstuk V - Meervoudig staatsburgerschap
Art. 21. - In geval van een conflict tussen het Belgisch staatsburgerschap en het staatsburgerschap van één of meer andere staten ingevolge het bezit door een Belgisch staatsburger van meer dan één staatsburgerschap, houden de Belgische administratieve en gerechtelijke overheden enkel rekening met het Belgische staatsburgerschap van de betrokkene.
Er wordt evenwel geen diplomatieke bescherming verleend aan een meerderjarige Belgische staatsburger die zich uit vrije wil op het grondgebied bevindt van een vreemde Staat waarvan hij het staatsburgerschap bezit, tenzij deze vreemde Staat daarom verzoekt.
Hoofdstuk VI - Overgangsbepalingen en slotbepalingen
Art. 22. - §1. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek minderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11, zoals vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden niet als staatsburgers beschouwd.
§2. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek meerderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11, zoals vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.
Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
§3. De personen die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 6 augustus 1993, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.
Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
§4. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek meerderjarig zijn of binnen de termijn van drie jaar meerderjarig worden, aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en waarvan een ouder de Belgische nationaliteit verkreeg krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 6 augustus 1993, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.
Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
Art. 23. - §1. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek meerderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit of krachtens artikel 11bis, ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.
Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere Staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve Belgisch staatsburger ook staatsburger van één of meer andere Staten zijn.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
§2. De personen dit op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek minderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, of krachtens artikel 11bis, ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.
Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere Staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij tussen hun achttiende en hun negentiende levensjaar geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap.
§3. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek meerderjarig zijn en die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij artikel 4 van de wet van 13 juni 1991, worden als staatsburgers beschouwd.
Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere Staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve staatsburger ook staatsburger van één of meer andere Staten zijn.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
§4. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit wetboek meerderjarig zijn en die de Belgische nationaliteit verkregen door nationaliteitskeuze krachtens artikel 13 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.
Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere Staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve Belgisch staatsburger ook staatsburger van één of meer andere Staten zijn.
De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.
Art. 24. - Zonder dat zij aan enige bijkomende voorwaarde hoeven te voldoen, worden als staatsburger beschouwd de personen die voor de inwerkingtreding van de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit de Belgische nationaliteit verwierven, alsook de personen die na de inwerkingtreding van de genoemde wet de Belgische nationaliteit verwierven en niet onder toepassing van artikel 22 of artikel 23 van het Wetboek staatsburgerschap vallen.
Art. 25. - Het Staatshoofd neemt de nodige besluiten ter uitvoering van dit wetboek. Deze besluiten worden in Ministerraad overlegd.
Het Staatshoofd regelt inzonderheid, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van dit wetboek, de verwerking van deze gegevens door de Kamer van volksvertegenwoordigers uitgezonderd."
Art. 3. - §1. Artikel 569, eerste lid, 22º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"22º van de verklaringen op grond van artikel 16 van het Wetboek staatsburgerschap;"
§2. Artikel 604 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
§3. Artikel 628, 9º van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"9º de rechter van de plaats waar degene die de verklaring aflegt zijn hoofdverblijfplaats heeft, wanneer het gaat om verklaringen op grond van artikel 16 van het Wetboek staatsburgerschap."
Art. 4. - Na het vierde lid van artikel 634 van het Wetboek van strafvordering wordt een nieuw, vijfde lid ingevoegd, luidend:
"Het heeft niet tot gevolg dat de veroordeelde het staatsburgerschap, waarvan hij van rechtswege vervallen verklaard was, herkrijgt;"
Art. 5. - §1. Na het eerste lid van artikel 3, §3, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidend:
"Dezelfde artikelen zijn eveneens niet van toepassing op de verwerking, door de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de persoonsgegevens die noodzakelijk of dienstig zijn voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek staatsburgerschap betreffende de naturalisaties."
§2. Artikel 8, §1, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een 17º, luidend:
"17º de gegevens die noodzakelijk of dienstig zijn voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek staatsburgerschap."
§3. In dezelfde wet wordt een artikel 36bis ingevoegd, luidend:
"Art. 36bis. - De Kamer van volksvertegenwoordigers oefent, op de wijze bepaald in haar reglement, de bevoegdheden van de commissie uit voor alle verwerkingen van persoonsgegevens waartoe zij overgaat krachtens de wet."
Art. 6. - In artikel 241, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen door de wet van 6 augustus 1993 en gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden na de woorden "Griffier van de Kamer van volksvertegenwoordigers" de woorden "of van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en die het verzoek tot naturalisatie niet doorzendt naar de Kamer van volksvertegenwoordigers bij toepassing van artikel 14, §4, van het Wetboek staatsburgerschap."
Art. 7. - In artikel 1, tweede lid, van de besluitwet van 12 oktober 1918 betreffende het verblijf in België der vreemdelingen en der personen van vreemde oorsprong, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1980 en 28 juni 1984, worden na de woorden "Wetboek van de Belgische nationaliteit" de woorden "of de artikelen 9 en 15 van het Wetboek staatsburgerschap" ingevoegd.
Art. 8. - In artikel 2, eerste lid, van de wet van 5 februari 1947 houdende het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1954, 22 december 1961, 17 maart 1964 en 28 juni 1984, worden de woorden "de artikelen 19 en 20 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit" vervangen door de woorden "artikel 12, 3º, van het Wetboek staatsburgerschap".
Art. 9. - §1. Artikel 9 van de wet van 30 december 1953 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit uit hoofde van een veroordeling bij verstek wegens misdrijven tussen 26 augustus 1939 en 15 juni 1949 tegen de uitwendige veiligheid van de Staat gepleegd, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Art. 9. - Artikel 15 van het Wetboek staatsburgerschap is van toepassing."
§2. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden "in artikel 15 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit" vervangen door de woorden "in artikel 8, 4º, tweede lid, van het Wetboek staatsburgerschap".
Art. 10. - In artikel 13, eerste lid, van de wet van 21 juni 1960 houdende statuut van de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië gediend hebben, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1961, 17 maart 1964 en 28 juni 1984, worden de woorden "de artikelen 19 en 20 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit" vervangen door de woorden "artikel 12, 3º, van het Wetboek staatsburgerschap".
Art. 11. - In artikel 1, §2, en in artikel 3, §2, van de wet van 30 maart 1962 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit ten gevolge van de besluitwet van 20 juni 1945, worden de woorden "in artikel 15, §§2 en 3, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit" vervangen door de woorden "in artikel 16, §3, van het Wetboek staatsburgerschap".
Art. 12. - §1. In artikel 1, 1º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, worden de woorden "de Belgische nationaliteit" vervangen door de woorden "het Belgisch staatsburgerschap".
§2. Artikel 21, 2º, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling:
"2º de vreemdeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om het staatsburgerschap te verkrijgen door een verklaring van bezit van de staat van Belg, of om het te herkrijgen."
Art. 13. - §1. In artikel 7 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1967 en 31 maart 1987, worden na het eerste lid een nieuw tweede en derde lid ingevoegd, die luiden als volgt:
"Het kind geboren aan boord van Belgische luchtvaartuigen in volle vlucht wordt, voor de toepassing van het Wetboek staatsburgerschap, niet geacht in België te zijn geboren, tenzij:
1º het ook het Belgisch staatsburgerschap zou verkregen hebben indien het niet in België geboren was;
2º het geboren wordt op een vlucht die begonnen is op Belgisch grondgebied en er na het opstijgen nog geen landing is gemaakt;
3º het als staatloos zou moeten beschouwd worden.
Voor de toepassing van hetzelfde wetboek wordt het kind gevonden aan boord van een Belgisch luchtvaartuig in volle vlucht, tot bewijs van het tegendeel, geacht geboren te zijn na het opstijgen van het toestel."
2. In hetzelfde artikel van dezelfde wet worden de woorden "de nationaliteit" vervangen door de woorden "het staatsburgerschap".
Art. 14. - §1. De woorden "de nationaliteit" en "de Belgische nationaliteit" worden in de bestaande wetsbepalingen vervangen door de woorden "het staatsburgerschap" en "het Belgisch staatsburgerschap".
§2. Het Staatshoofd kan de terminologie van de bestaande wetsbepalingen aanpassen aan de terminologie van het Wetboek staatsburgerschap.
Art. 15. - Deze wet treedt in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad."
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 175 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 1ter, het eerste lid vervangen als volgt "Indien de Belgische onderdanen een gelijkwaardig recht genieten in het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft, kunnen de vreemdelingen op wie artikel 1bis niet van toepassing is, eveneens de hoedanigheid van gemeenteraadskiezer verwerven, op voorwaarde dat:"
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 176 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 1ter, tussen de woorden "de vreemdelingen op wie artikel 1bis niet van toepassing is," en de woorden "op voorwaarde dat:" invoegen de woorden "met uitzondering van de onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat,".
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 177 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het 1º, a), van het voorgestelde artikel 1ter, de woorden "hun nationaliteit" vervangen door de woorden "het feit dat zij geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie".
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 178 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het 2º van het voorgestelde artikel 1ter, de woorden "in België" vervangen door de woorden "in de gemeente".
Op amendement 178 heeft de heer Delacroix het subsidiair amendement 179 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het 2º van het voorgestelde artikel 1ter, de woorden "in België" vervangen door de woorden "in het Gewest als bedoeld in artikel 3 van de Grondwet".
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 180 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
In het 2º van het eerste lid van het voorgestelde artikel 1ter, de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "vijftig jaar".
Op amendement 180 heeft de heer Delacroix de subsidiaire amendementen 181 tot en met 205 ingediend (zie stuk 3-13/7).
In elk van die amendementen wordt voorgesteld de vereiste termijn telkens met één jaar te verminderen, gaande van negenenveertig tot vijfentwintig jaar.
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 206 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter, eerste lid, aanvullen met een 3º, luidende:
"3º die vreemdelingen, op de datum van de indiening van hun aanvraag, het bewijs leveren dat zij geslaagd zijn voor een examen over een effectieve basiskennis van één van de drie landstalen. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze bepaling."
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 207 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 1ter, aanvullen met een 4º, luidende:
"4º deze vreemdelingen leveren het bewijs, op het tijdstip dat zij hun aanvraag indienen, dat zij geslaagd zijn voor een examen betreffende de basiskennis van de constitutionele geschiedenis van België. De Koning stelt de nadere regels vast voor de uitvoering van deze bepaling".
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 208 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 1ter, aanvullen met een 5º, luidende:
"5º deze vreemdelingen, op het tijdstip dat zij hun aanvraag indienen, het bewijs leveren dat zij geslaagd zijn voor een examen omvattende een verhandeling over de motivering van de aanvrager om het stemrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen te verkrijgen. De Koning stelt de nadere regels vast voor de uitvoering van deze bepaling."
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 209 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter aanvullen met een derde lid, luidende:
"De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft, gaat na of de vreemdeling in België of in het buitenland een veroordeling heeft opgelopen tot gevangenisstraf van drie maanden of meer. Indien een dergelijke veroordeling is uitgesproken, is de aanvraag niet ontvankelijk."
Op hetzelfde artikel heeft de heer Delacroix amendement 210 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Aan het voorgestelde artikel 1ter, een vierde paragraaf toevoegen, luidende:
"De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft, gaat na of de aanvrager in het buitenland geen veroordeling heeft opgelopen die, als zij in België uitgesproken zou zijn, zou leiden tot het vervallen of het schorsen van zijn kiesrecht. Indien een dergelijke veroordeling is uitgesproken, is de aanvraag niet ontvankelijk".
Op hetzelfde artikel heeft de heer Vanhecke c.s. amendement 213 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter, eerste lid, aanvullen met een 3º, luidende:
"3º die vreemdelingen onderdanen zijn van niet-EU-landen die een verdrag met het Koninkrijk België hebben gesloten waarin wederzijdse erkenning tot deelname aan gemeentelijke kiesverrichtingen wordt bepaald".
Op hetzelfde artikel hebben de heren Ramoudt en Coveliers amendement 214 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter, eerste lid, 1º aanvullen met een littera d) luidende:
"d) een bewijs van een functionele taalkennis afgeleverd door de gemeentelijke taalproefcommissie".
Op amendement 214 hebben de heren Ramoudt en Coveliers subamendement 219 ingediend (zie stuk 3-13/9) dat luidt:
De voorgestelde littera d) vervangen als volgt:
"d) een verklaring waarin de indiener van de aanvraag bevestigt één van de drie landstalen te begrijpen, te spreken en/of te kunnen schrijven of lezen".
Op hetzelfde artikel heeft mevrouw Leduc c.s. amendement 216 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter, eerste lid, aanvullen met een 3º, luidende:
"3º die vreemdelingen onderdaan zijn van een Staat die een verdrag met het Koninkrijk België heeft gesloten waarin wederzijdse erkenning tot deelname aan gemeentelijke kiesverrichtingen wordt bepaald"
Op hetzelfde artikel heeft de heer Hugo Vandenberghe c.s. amendement 217 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 1ter, eerste lid, aanvullen met een 3º, luidende:
"3º Belgen onder dezelfde of vergelijkbare voorwaarden dit stemrecht genieten in de respectieve landen van herkomst van de bedoelde vreemdelingen.".
De heren Ramoudt en Coveliers hebben amendement 215 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Een artikel 2bis invoegen, luidende:
"Art. 2bis. - De gemeentelijke taalproefcommissie bedoeld in artikel 1ter, eerste lid, 1º, d), reikt het bewijs van de functionele taalkennis uit. De Koning regelt de inrichting en de organisatie van de gemeentelijke taalproefcommissie."
De heer Vanhecke c.s. heeft amendement 54 ingediend (zie stuk 3-13/3) dat luidt:
Het voorstel aanvullen met een artikel 5 (nieuw), luidende:
"Art. 5. - Deze wet treedt in werking nadat een volksraadpleging werd gehouden rond het al dan niet toekennen van vreemdelingenstemrecht en waarbij de meerderheid van de bevolking zich uitspreekt voor het toekennen van stemrecht aan niet-Europese vreemdelingen.
Een volksraadpleging wordt georganiseerd over het al dan niet toekennen van stemrecht aan niet-Europese vreemdelingen volgens volgende bepalingen:
Art. 1. - Alle burgers, regelmatig ingeschreven op de kiezerslijsten voor de wetgevende verkiezingen, worden opgeroepen om met JA of NEEN te antwoorden op volgende vraag:
"Mag aan inwoners die niet over de nationaliteit van één van de landen van de Europese Unie beschikken, stemrecht verleend worden?"
Art. 2. - De Koning bepaalt de nadere regels voor de organisatie van deze volksraadpleging, naar analogie van de in het Kieswetboek bepaalde regels met betrekking tot de verkiezing van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 3. - De kandidaten die bij de wetgevende verkiezingen van 13 juni 1999 voor de vernieuwing van de Kamer van Volksvertegenwoordigers werden voorgedragen, mogen een effectieve en een plaatsvervangende getuige aanwijzen om de stemverrichtingen en de stemopneming bij te wonen.
Art. 4. - De Raad van State doet in algemene vergadering uitspraak over de bezwaren die tegen onregelmatigheden van de kiesverrichtingen ingediend worden.
Art. 5. - De uitslag van de volksraadpleging wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad."
De heer Vanhecke c.s. heeft amendement 55 ingediend (zie stuk 3-13/3) dat luidt:
Het voorstel aanvullen met een artikel 5 (nieuw), luidende:
"Art. 5. - Deze wet treedt in werking op 9 oktober 2006."
De heer Delacroix heeft amendement 59 ingediend (zie stuk 3-13/3) dat luidt:
Dit artikel aanvullen met een artikel 5 (nieuw), luidende:
"Art. 5. - Deze wet treedt in werking op 31 december 3000."
Op amendement 59 heeft de heer Delacroix de subsidiaire amendementen 60 tot 159 ingediend (zie stuk 3-13/3).
In deze amendementen wordt telkens voorgesteld de datum van inwerkingtreding met één jaar te vervroegen tot 31 december 2900.
De heer Hugo Vandenberghe c.s. heeft amendement 218 ingediend (zie stuk 3-13/7) dat luidt:
Een artikel 5 toevoegen, luidende:
"Art. 5. - Deze wet treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van het gewijzigd artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals gewijzigd door de wet van 1 maart 2000, dat gewijzigd dient te worden als volgt:
"Om de naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende volle achttien jaar oud zijn en sedert ten minste vijf jaar zijn hoofdverblijf in België hebben gevestigd; deze termijn geldt ook voor de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling of van staatloze in België is erkend krachtens de er vigerende internationale overeenkomsten of voor degene die met de vluchteling gelijkgesteld werd verklaard krachtens het oud artikel 57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals van kracht tot 15 december 1996.""
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Amendement 211 van de heer Vanhecke strekt ertoe het opschrift te veranderen om het in eenklank te brengen met de inhoud van de wet. Het opschrift is nu immers omfloerst, maar zou een weergave moeten zijn van de inhoud van de wet. De heer Vanhecke kan dit evenwel beter zelf toelichten.
De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Amendement 211 is fundamenteler dan op het eerste gezicht lijkt. Een wijziging van het opschrift van een wetsvoorstel lijkt niet belangrijk, maar de vlag moet de lading dekken. Het opschrift moet dan ook duidelijk aangeven waar de wet over gaat. Bijgevolg moet in het opschrift duidelijk worden omschreven dat het gaat om kiesrecht voor niet-Europese vreemdelingen die weigeren de Belgische nationaliteit aan te vragen.
De opeenvolgende Belgische regeringen hebben steeds gekozen voor de weg van het systematisch en aldoor gemakkelijker maken van de toegang tot de Belgische nationaliteit, met als culminatiepunt de inwerkingtreding van de zogeheten snel-Belg-wet, waardoor België de meest lakse en gemakkelijke nationaliteitsverwerving ter wereld kreeg en aan de betrokken nieuwe onderdanen geen voorwaarden omtrent integratie, assimilatie of zelfs talenkennis werden opgelegd.
Mijn partij heeft die politiek steeds met hand en tand bestreden, omdat wij van oordeel zijn dat de nationaliteitsverlening het sluitstuk is van een geslaagd integratieproces. Dit is logisch, want het verwerven van de nationaliteit op het einde van het integratieproces betekent dat men in die periode een aansporing krijgt om te integreren, onze taal te leren en dergelijke.
De opeenvolgende Belgische regeringen hebben de nationaliteitsverwerving evenwel alsmaar versoepeld. Het aldoor gemakkelijker verwerven van onze nationaliteit werd daarenboven uitdrukkelijk voorgesteld als een alternatief bij uitstek voor het vreemdelingenstemrecht.
Men heeft het zelfs zover gedreven dat de voorwaarden om de Belgische nationaliteit te krijgen eigenlijk minder streng - men zou beter zeggen nog lakser - zijn dan de voorwaarden om gemeentelijk stemrecht te verwerven. Ik denk bijvoorbeeld aan de verblijfsduur in het land. Dat is toch wel zeer eigenaardig.
De conclusie is dat niet-Europese vreemdelingen die wettig in ons land verblijven en geen stemrecht hebben, er uitdrukkelijk en vrijwillig voor kiezen de nationaliteit van hun land van oorsprong te behouden en weigeren de nationaliteit van het gastland aan te nemen. Ik noem die twee categorieën omdat heel wat vreemdelingen de dubbele nationaliteit kunnen hebben. Wanneer mensen die keuze maken, tegen de nationaliteit van het gastland en voor de eigen nationaliteit, ligt het voor de hand dat ze zich niet voldoende betrokken voelen of niet voldoende betrokken wensen te zijn en dat hun loyaliteit voor en hun emotionele band met hun nationaliteit en cultuur van oorsprong voor alles komt. Als Vlaams-nationalist heb ik daar alle begrip voor. Ook voor mij is nationaliteit veel meer dan een identiteitsdocument van het grondgebied waar men toevallig verblijft. Dat men deze mensen, die zichzelf manifest en vrijwillig als vreemdeling willen profileren, per se stemrecht wil geven, vloekt met de politiek van veel te gemakkelijke nationaliteitsverwerving.
In de loop van het debat is bovendien al voldoende aangetoond dat stemrecht in geen enkel geval bijdraagt tot een verzachting van de grote vreemdelingenproblemen in ons land. Voorbeelden uit het buitenland en in het bijzonder uit Nederland hebben dat voldoende geïllustreerd. Het gaat dus om een politiek dossier dat in de eerste plaats de Franstaligen en in de tweede plaats een politiek minoritaire linkse strekking in Vlaanderen zeer goed uitkomt. Bijgevolg moet men maar de moed hebben ook in de titel van het wetsvoorstel zeer duidelijk te zijn. Het gaat om het stemrecht voor niet-Europese vreemdelingen die wel op ons grondgebied verblijven maar die zich om allerhande redenen niet willen assimileren en van wie de loyaliteit blijft uitgaan naar hun land van herkomst. Samengevat: kiesrecht voor niet-Europese vreemdelingen die weigeren de Belgische nationaliteit aan te vragen.
De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - Amendement 18 op de artikelen 2, 3 en 4 beoogt niet meer of minder dan de afschaffing van het wetsvoorstel. U weet dat het Vlaams Blok principieel gekant is tegen stemrecht voor vreemdelingen, zowel op nationaal, als op plaatselijk vlak. Voor het Vlaams Blok moet het stemrecht voorbehouden blijven aan de Vlamingen. Voor ons is het onaanvaardbaar dat vreemdelingen medezeggenschap krijgen in onze dorpen en steden en dan vooral in steden met veel vreemdelingen waar de positie van de Vlamingen in het gedrang komt. Ik denk hierbij aan sommige Brusselse gemeenten waar Vlamingen nu al bijna als indianen in reservaten moeten leven, wonen en werken. Vreemdelingen die hier wettig verblijven, kunnen op een zeer eenvoudige manier aan de politieke instellingen van ons land deelnemen. Al na drie jaar kunnen ze zeer gemakkelijk de politieke nationaliteit verwerven zonder dat ze blijk moeten geven van integratie in onze samenleving. Ze moeten zelfs niet eens meer onze taal spreken. De drempel om via verkiezingen deel te nemen aan het politieke leven ligt dus bijzonder laag. Meer zelfs, nergens ligt de drempel tot naturalisatie zo laag als in ons land.
Het automatisch verlenen van gemeentelijk stemrecht aan vreemdelingen naast deze meest soepele nationaliteitswetgeving ter wereld is een verdere stap naar een gefragmenteerde samenleving waarin men zich helemaal niet hoeft te integreren. Het gevaar bestaat dat elke etnische en religieuze groep alleen nog voor de eigen belangen zal opkomen. De invoering van het gemeentelijk stemrecht zal de samenleving verder polariseren en de integratie bemoeilijken in plaats van ze te vergemakkelijken. Dit wetsvoorstel geeft het verkeerde signaal dat integreren niet langer noodzakelijk is om in de samenleving te worden opgenomen.
Het Vlaams Blok is geen voorstander van die gefragmenteerde samenleving. Voor ons is het belangrijk dat de vreemdelingen geïntegreerd worden in de Vlaamse samenleving en dat ze samen met de Vlamingen keuzes maken die het algemeen belang van onze samenleving ten goede kunnen komen. De naturalisatie moet het sluitstuk zijn van een geslaagde integratie en pas dan kan de Vlaamse staatsburger de politieke rechten genieten die verbonden zijn met het staatsburgerschap.
Dit wetsvoorstel hanteert het idee dat vreemdelingen eerst alle politieke rechten moeten hebben om zich nadien beter te kunnen integreren. Dat is het paard achter de wagen spannen. Het Vlaams Blok pleit voor politieke rechten door integratie in plaats van integratie door politieke rechten zoals hier wordt beoogd. Individuen kunnen enkel en alleen Vlaams staatsburger worden en daarmee alle politieke rechten verwerven als ze zich aanpassen aan onze cultuur, onze leefgewoonten en onze wetten. Vaak worden allerhande internationale verdragen over de mensenrechten aangehaald om het gemeentelijk stemrecht als algemeen aanvaard en wenselijk te beschouwen. Nochtans zijn het precies internationaalrechtelijke bepalingen die het stemrecht voorbehouden aan de eigen staatsburgers. Uit diverse bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens blijkt dit overigens overduidelijk.
Tenslotte verwijzen de voorstanders van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht geregeld naar het bijna zeurderige adagium No Taxation without Representation, geen belastingen zonder inspraak. Vreemdelingen betalen belastingen, dus moeten ze volgens de voorstanders inspraak krijgen in de aanwending van de belastingen. Ik zou in de eerste plaats wel willen weten hoeveel de bijdrage tot de belastingen is van deze groep die met het vreemdelingenstemrecht wordt geviseerd. Ik zou wel eens willen weten of de grote groepen niet-Europese vreemdelingen daadwerkelijk iets bijdragen tot de belastingen. Ik vraag me zelfs af of de regering het lef heeft om hierover een objectieve kosten-batenanalyse te laten uitvoeren.
Wallonië kost aan Vlaanderen jaarlijks vijf miljard. Waarom wordt er geen kostprijsberekening gemaakt van de niet-Europese vreemdelingen? Als men durft berekenen wat de Walen aan Vlaanderen kosten, moet men ook durven te berekenen wat de vreemdelingen ons kosten. Als dat niet gebeurt, dan zou men dit zelfs een vorm van discriminatie kunnen noemen. Wij zijn alleszins vragende partij voor een dergelijke studie. We zijn er ook van overtuigd dat de No Taxation without Representation-roepers vlug naar een andere slogan zullen moeten overstappen.
Ik had het over belastingen en belastingen gaan niet over stemrecht, maar over een dienstenverhouding tussen de staat en zijn bevolking. De burger betaalt belastingen in ruil voor bepaalde diensten, onder meer het aanleggen en onderhouden van wegen, het handhaven van orde en gezag, het gerechtelijk apparaat. De vreemdeling betaalt die belastingen ook - tenminste tot het tegendeel is bewezen - en hij krijgt ook dezelfde diensten.
Om al deze diverse redenen diende onze fractie dit amendement in dat ertoe strekt het wetsvoorstel te kelderen. Een dergelijk principieel verkeerd wetsvoorstel om platte electorale redenen tegen de wil van de grote meerderheid van de Vlamingen doordrukken, is fundamenteel oneerlijk. Die platte electorale reden kent iedereen. Links wil zijn tanende aanhang in de grote steden opvijzelen met de stemmen van de vreemdelingen. Meer beoogt men met dit wetsvoorstel niet. Voor links is een dergelijke tactiek niet nieuw. Het doet denken aan de strijd voor het vrouwenkiesrecht, waar links tegen was, maar om dezelfde reden voor deze tactiek koos. Toen vreesden de socialisten dat het vrouwenstemrecht hen zetels zou kosten en nu vrezen ze zonder de stemmen van de vreemdelingen niet meer aan voldoende stemmen te komen. Ze gebruiken dus dezelfde tactiek, maar er gaat eenzelfde vrees achter schuil, namelijk de vrees om de macht en de profijten te verliezen.
Dit wetsvoorstel duwt de Vlaamse meerderheid in dit land verder in de verdrukking. Dit alles omwille van een kortstondig links verkiezingssucces.
De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de spreektijd voor amendementen en artikelen vijf minuten is.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik wens een opmerking te maken over artikel 2. Vorige week hebben we in de algemene bespreking beargumenteerd waarom we menen dat het stemrecht aan de nationaliteit moet worden gekoppeld. Ik zal deze argumenten niet herhalen, maar ik zou me toch even in de logica van indieners van het voorstel willen plaatsen. Ze zijn met name van oordeel dat het voorstel tot doel heeft de integratie van de vreemdeling te bevorderen.
Ik had al bedenkingen bij de haalbaarheid van deze doelstelling, maar bij nader inzien heeft het voorstel niet eens de bedoeling om de integratie in de gemeente te bevorderen. Als voorwaarde om stemrecht te verkrijgen voor gemeenteraadsverkiezingen wordt bijvoorbeeld vereist dat de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats heeft in de gemeente. Een eerste vraag is waarom men afwijkt van het traditionele `ingeschreven zijn op de domicilielijst van de gemeente.' Voorts wordt wel een onafgebroken verblijf in België van vijf jaar vereist, maar niet in de gemeente, terwijl de integratie in de gemeente toch de doelstelling zou zijn.
Het feit dat de indieners het stemrecht niet koppelen aan de nationaliteit en daarenboven geen enkele vorm van stabiel verblijf in een gemeente eisen om stemrecht te hebben in die gemeente, bewijst dat de doelstelling van de integratie niet geëist wordt in de tekst van artikel 2.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Amendement 16 is een zeer lang en uitgebreid amendement, dat ertoe strekt het hele wetsvoorstel te vervangen door een Wetboek Staatsburgerschap. De tekst van dit Wetboek is nog in de vorige legislatuur uitgeschreven door onze collega Van Steenberge. Ze heeft dat wetboek in de plenaire vergadering en in de Commissie voor de Justitie van de Senaat verdedigd en aangetoond dat dit zeer degelijk in elkaar steekt.
Heel belangrijk in dit document is dat het staatsburgerschap wordt omschreven als het behoren tot een van de drie gemeenschappen. Dat is een van de dingen die dit wetsvoorstel op de helling zet, want volgens de indieners hoeft een vreemdeling niet tot een gemeenschap te behoren om stemrecht te bekomen en hoeft hij hier enkel even aanwezig te zijn geweest. Hij hoeft niet te begrijpen hoe de situatie is, hij moet de cultuur niet vatten en niet eens een van de drie landstalen spreken. Ik weet dat de Raad van State dat ook niet eist, maar ik blijf ervan overtuigd dat de taalbeheersing een van de basisvereisten is om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
Zoals collega Vandenberghe daarnet zei, vinden de indieners het niet eens nodig dat de vreemdeling vijf jaar in een gemeente heeft verbleven, een verblijf ergens in het land volstaat. Als een vreemdeling vijf jaar in Eupen-Malmedy heeft gewoond en daar enkel Duits heeft gesproken, dan mag hij ook in Charleroi stemmen, zonder dat hij enig begrip heeft van de lokale cultuur waarin hij zich zou moeten integreren.
Het Wetboek Staatsburgerschap gaat uit van de filosofie dat de vreemdeling zich moet integreren in de lokale samenleving, dat hij de taal moet beheersen en de wetten moet kennen. Wie de wetten niet kent, kan ze onmogelijk als cultuureigen beschouwen en ze respecteren. Bijna automatisch gaat hij in de onwettigheid, omdat hij de wetten niet kan lezen en dus niet begrijpt.
Dat is de reden waarom dit amendement het hele voorstel wil vervangen door een Wetboek Staatsburgerschap. Tegelijk verwijst het naar de diepere achtergrond van dit wetsvoorstel dat niet meer eist dat een vreemdeling tot een gemeenschap behoort. Het beschouwt een mens als een inwisselbaar economisch gegeven, dat men overal kan inplanten. Hij hoeft de taal of de cultuur niet te kennen, als hij werk heeft, zal hij wel functioneren. Voor de Vlaams-Blokfractie heeft elke mens, gelijk waar ter wereld, een cultuurmeerwaarde. Die meerwaarde kan alleen maar tot uiting komen als men de cultuur begrijpt en de taal beheerst.
Uit dit alles blijkt dat dit amendement enorm fundamenteel is. Het kan in een andere context mogelijk opnieuw ter sprake komen in deze Senaat, omdat wij hoogstwaarschijnlijk, maar dan te laat, gelijk zullen krijgen.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Ik heb amendement 214 ingediend omdat ik me persoonlijk als politieke mandataris benadeeld voel op het vlak van de communicatie. Als het migrantenstemrecht wordt goedgekeurd, trekken we met ongelijke middelen naar de verkiezingsstrijd. We moeten kunnen communiceren met onze potentiële kiezers. Ik zal mijn programma niet kunnen uitleggen aan een groot gedeelte van de allochtone gemeenschap. Ik word dus ongelijk behandeld.
De Raad van State maakt in zijn advies op mijn amendement bezwaar omdat het stemrecht niet `binnen een gemeenschap', maar wel op het niveau van de gemeente wordt uitgeoefend. De gemeenten zijn weliswaar allemaal gelegen in een taalgebied, maar ze behoren niet allemaal tot een gemeenschap. Ik zal dan ook mijn amendement aanpassen.
Programma's door kandidaten van allochtone afkomst zullen verkocht worden aan de allochtone gemeenschap in hun taal. Mevrouw Bousakla en mevrouw Pehlivan zullen waarschijnlijk in het Turks of het Marokkaans met hun gemeenschap communiceren. Die gemeenschap zal voor hen willen stemmen, omdat zij een boodschap brengen op een manier die hen aanspreekt. Aan mij zullen ze waarschijnlijk geen boodschap hebben, omdat ze mijn taal niet begrijpen. Zij kennen misschien geen Nederlands, Frans of Duits.
Ik sta erop dat de potentiële stemgerechtigden toch op zijn minst een boodschap in mijn taal moeten kunnen begrijpen. Indien ik stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen zou hebben in Rusland en er staat een Belg op de lijst, dan zou ik uiteraard voor die Belg kiezen. Er wordt een electoraal voordeel gegeven aan een groep van mensen waartoe ik niet behoor. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Daarom vraag ik om dit amendement goed te keuren.
In punt c van artikel 2 wordt gevraagd dat de allochtoon die wil stemmen een verklaring ondertekent waarin hij er zich toe verbindt de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven. Er wordt dus verondersteld dat hij die teksten begrijpt. De Belgische Grondwet is immers niet vertaald in het Arabisch, Turks, Chinees of noem maar op. De wetgever verplicht de allochtoon in feite een valse verklaring te ondertekenen, aangezien hij de teksten niet begrijpt.
Ik zal mijn amendement aanpassen aan de opmerkingen van de Raad van State. Ik wil ervoor zorgen dat de potentiële kiezer mijn verkiezingsboodschap kan begrijpen.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De Raad van State huldigt met zijn advies een formeel juridische benadering van het amendement. Iedereen die het debat heeft gevolgd, begrijpt echter dat de formulering van dit amendement de noodweg was om het probleem van de integratie opnieuw aan de orde te stellen. Omdat wij het stemrecht en de nationaliteitswet niet tegelijkertijd konden behandelen, hebben wij evenmin de taalvereiste op het geschikte ogenblik kunnen bespreken.
Formeel juridisch gesproken kan de uitoefening van het stemrecht mijns inziens niet aan de effectieve kennis van de taal worden onderworpen. Met toepassing van de rechtspraak van de jaren tachtig kunnen zelfs kandidaten niet aan een taalproef worden onderworpen. De zaak die toen politiek ophef heeft gemaakt, werd in dezelfde zin door het Arbitragehof beslecht. De kennis van de taal kan dus moeilijk aan de kiezers worden opgelegd. De echte doelstelling van het amendement is te eisen dat er een vorm van integratiewil aanwezig is. Die wil en de mogelijkheid tot integratie drukken zich dan uit in een voldoende kennis van de taal om aan de samenleving deel te nemen.
De Raad van State heeft naar de wettekst gekeken als naar een foto. Om een foto of een schilderij te doorgronden, ook als het om zeer absurde kunst gaat, moet men echter ook achter het doek kunnen kijken. Dat geldt ook voor de grondige interpretatie van wetteksten. Mocht de Raad van State niet op het formele juridische vlak zijn gebleven, dan had hij de betekenis van dit amendement wel kunnen vatten.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Dit amendement zou overbodig moeten zijn. Het is de logica zelf dat we eisen dat iemand die deelneemt aan de verkiezingen, de taal begrijpt waarin de programma's van de partijen worden aangeboden. Wie de taal van het gastvolk niet begrijpt, kan zich onmogelijk integreren, kan onmogelijk de regelgeving begrijpen.
Zelfs de federale overheid ziet dit in, want de beginzin van de webstek van Selor, het selectiebureau van de federale overheid, luidt: "U hebt het allicht vaker gemerkt: talenkennis is in België een must om in aanmerking te komen voor een baan." Die zin slaat niet alleen op overheidsbetrekkingen; dat leert de rest van de tekst. Wat waar is om mee te tellen op de arbeidsmarkt, is des te meer waar voor het goed begrip van de cultuur.
Wie vandaag stemrecht wil verlenen zonder te eisen dat de nieuwbakken kiezers de taal kennen van het landsgedeelte waar ze hun stemrecht zullen uitoefenen, verleent een vrijbrief aan de Abou Jahjah's van deze wereld. Abou Jahjah verklaarde immers dat Arabisch eigenlijk de vierde landstaal zou moeten zijn. De nieuw verhoopte kiezers mogen volgens de voorstanders van het voorstel enkel de taal begrijpen die moslimpartijen gaan hanteren om uw en mijn samenleving te ontwrichten. Een perfect geïntegreerde buitenlander, Chokri Mahassine, Vlaams volksvertegenwoordiger, zei dat de kennis van de landstaal de allereerste voorwaarde is om in een samenleving te functioneren. Hij sluit zich dus volledig aan bij de logica die ik voorsta.
De advocaat Peter Callens schreef in Vlaams Jurist Vandaag een commentaar over de nationaliteitsverwerving. De analogie met het voorliggende wetsontwerp zal onmiddellijk duidelijk zijn: "Wanneer een vreemdeling verzoekt om nationaliteitsverwerving, dan moet de staat de afweging maken tussen het particuliere belang van de verzoeker en het algemeen belang. De staat hoeft zich daarbij geenszins verplicht te voelen het staatsburgerschap weg te geven aan mensen die de spreektaal niet spreken. Er is geen enkele juridische of morele regel die dit van ons verwacht."
Dit komt niet van een lid van het Vlaams Blok of uit een programma, maar uit een toonaangevend tijdschrift. We moeten het stemrecht dus niet weggeven aan mensen die de streektaal niet spreken, wat de Raad van State er ook van moge zeggen. Het algemeen belang vereist nu eenmaal dat we de streektaal moeten beheersen om in onze samenleving te kunnen meedraaien.
Zelfs de organisaties die het etnisch ondernemen willen aanzwengelen, zien in dat enkel taalkennis kan leiden tot een doelmatig handelen bij hun doelgroep. Het VIZO, het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, heeft samen met het Centrum voor taal en migratie van de K.U.Leuven een project uitgewerkt dat een taaltraject ontwikkelt op het niveau van de anderstaligen die willen ondernemen. Het project kan zelfs rekenen op subsidies van het Europees Sociaal Fonds. Voorts bestaan er in Vlaanderen nog Centra voor basiseducatie en Centra voor volwassenenonderwijs die basiscursussen Nederlands aanbieden. Er zijn dus mogelijkheden genoeg om de streektaal te leren spreken en het zou strijdig zijn met de vaststellingen en waarnemingen van voornoemde organismen om geen taalkennis te eisen voor het kiezen van bestuurders en politieke vertegenwoordigers.
Dit amendement is dus geen luxe, geen uiting van verkrampte politieke incorrectheid, maar het resultaat van een logisch, toekomstgericht denken, met eerbied voor de eigen cultuur. Ik neem echter aan dat ik dit logische, toekomstgerichte denken niet zal mogen verwachten van de indieners van het wetsvoorstel. Ik vrees dus voor het lot van dit amendement, maar ik blijf erbij dat het voor onze samenleving van fundamenteel belang is dat iemand die hier wil komen wonen en onze vertegenwoordigers wil verkiezen, onze taal moet begrijpen, tenzij we de chaos van Abou Jahjah verkiezen boven de orde die onze samenleving altijd heeft gekenmerkt.
M. Philippe Mahoux (PS). - J'ignore le sort qui sera réservé à cet amendement mais je tiens à rappeler la position de l'ensemble du groupe socialiste sur le fond du problème. La connaissance d'une langue est évidemment un facteur fondamental d'intégration, qu'il s'agisse des actes de la vie quotidienne ou des relations de voisinage. Dans nos trois communautés, l'enseignement est organisé sur la base des langues nationales, même s'il existe, sur le plan scolaire, des ouvertures à d'autres langues, d'ailleurs bienvenues puisque le multilinguisme est un atout pour nos concitoyens.
Par ailleurs, nul n'ignore qu'il subsiste dans notre pays une proportion relativement importante d'analphabètes. L'argument selon lequel il faudrait savoir lire et écrire pour jouir du droit de vote est donc irrecevable. Il s'agit d'une exigence discriminatoire. Cette logique nous ramènerait à un système capacitaire alors que nous avons résolument opté pour le suffrage universel. Bref, la connaissance d'une langue est incontestablement un facteur d'intégration mais, en aucun cas, elle ne peut être une condition de l'exercice du droit de vote.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Adviezen van de Raad van State zijn erg belangrijk, zowel voor wat erin staat als voor wat er niet in staat. Wij werken met twee maten en twee gewichten omdat we van de kiezer verwachten dat hij de taal kent van de streek waar hij woont, terwijl sommige verkozenen in dit huis niet in staat zijn zich in twee van de drie landstalen uit te drukken.
Dit advies is zeer degelijk, ook in zijn stilzwijgen. Het is mogelijk dat het advies 36.216 van de Raad van State nog vaak zal worden herhaald. Punt 2.2 luidt: "Hieruit volgt dat de federale wetgever bevoegd is om de kennis van een bepaalde taal op te leggen om het actief kiesrecht te verkrijgen." Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor het passief kiesrecht, al staat dat niet in het advies.
Bij het opstellen van het amendement werd aan het begrip `gemeenschap' een andere inhoud gegeven dan het grondwettelijk begrip `gemeenschap'. De opmerking van de Raad van State is terecht. Ik verwijs naar de overweging 2.3.3: "Dat begrip is bovendien onwerkbaar in de gemeenten van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad." Met dit advies zal in de toekomst rekening moeten worden gehouden bij het vinden van een oplossing voor de wet op de kiesomschrijvingen die op basis van het arrest van het Arbitragehof werd vernietigd.
De Raad van State verklaart tevens dat "een kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen, wanneer hij een verkiezingsprogramma opstelt of zich tot zijn potentiële kiezers richt, geen administratieve functie uitoefent of niet deelneemt aan de totstandkoming van een bestuurshandeling". Ik wijs op de juridische consequenties van deze definitie, onder meer in bepaalde correctionele procedures. "Het opleggen aan particulieren van het gebruik van een bepaalde taal behoort niet tot de bevoegdheid van de federale wetgever noch tot die van de wetgever van een gemeenschap". Het advies van de Raad van State betekent in feite dat iemand zich in gelijk welke taal tot zijn potentiële kiezers kan richten. De enige bepaling voor taalgebruik tussen particulieren is vervat in het Vlaams decreet over de relaties tussen werkgever en werknemer. Het advies van de Raad van State kan verregaande consequenties hebben. Dat zal in de toekomst nog blijken.
Voorts wijs ik op de terechte opmerking dat amendement 215 een volmacht impliceert. Het bepaalt dat aan de Koning de machtiging wordt gegeven om een aantal elementen over de taalkennis te regelen. Volgens de Raad van State is dat weliswaar niet in strijd met het legaliteitsbeginsel "voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld". De Raad van State kadert de delegatietechniek - in de volksmond volmachten genoemd - in een duidelijk omschreven theorie, die volgens mij in alle andere teksten moet worden toegepast.
(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)
Het is dus een degelijk advies. Het is evident dat iemand die hier vijf jaar woont, leeft, werkt en geïntegreerd is in de gemeenschap en voor die gemeenschap verantwoordelijkheid wil nemen, ten minste de taal ervan moet kunnen spreken. De Raad van State heeft echter gelijk als hij stelt dat die evidentie niet zo evident is, wanneer ze in een wettekst wordt gegoten. Het amendement van de heer Ramoudt is een duidelijke verwoording van wat leeft in de gemeenschap, maar we moeten rekening houden met het formele recht, dat vaak veraf ligt van de normen die binnen een gemeenschap leven. We zullen moeten gebruik maken van de tijdspanne tussen de behandeling in de Senaat en in de Kamer om dit amendement aan te passen.
Zonder dit amendement kunnen we echter net zo goed de hele verklaring uit de wet laten. Hoe kunnen we immers iemand verantwoordelijk stellen voor een verklaring die hij heeft ondertekend, maar die hij niet begrijpt? Wat is dan de sanctie? Iemand die een eed aflegt, krijgt daar in principe een tolk bij, zoniet is de verklaring waardeloos.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Het is te simpel te stellen dat een analfabeet de taal niet kan begrijpen. Een analfabeet kan luisteren en spreken. De heer Mahoux heeft dus ongelijk analfabeten te vergelijken met mensen die niet met elkaar kunnen communiceren. Iedereen moet minstens de taal kunnen begrijpen en spreken. Er moet communicatie mogelijk zijn.
M. Philippe Mahoux (PS). - On ne peut évidemment pas superposer la situation d'un analphabète à celle d'une personne qui ne connaît que sa langue, et non celle de la communauté dans laquelle il vit. Communauté institutionnelle, s'entend, car il faut évidemment dénoncer toute dérive de nature communautariste.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De Raad van State heeft op dit vlak een belangrijk advies gegeven. In het Vlaams Parlement is een voorstel van decreet ingediend om voor mededelingen en propaganda in kieszaken in Vlaanderen het Nederlands op te leggen. Volgens dit advies is het Vlaams Parlement daarvoor evenwel niet bevoegd. We moeten dit advies dan ook dringend aan het Vlaams Parlement en de heer De Batselier geven. In de mate dat de overheid de verkiezingscampagne subsidieert, zou de overheid daarvoor inderdaad een taalvereiste kunnen opleggen.
We hebben tientallen jaren strijd geleverd om de taalhegemonie in het licht van artikel 4 van de Grondwet te bereiken. Dat betekent dat het begrip taalgebied niet een geografische omschrijving is maar een juridisch begrip dat bepaalt dat voor de werking van de overheid en de betrekkingen van de overheid met de burgers de taal van het taalgebied de officiële taal is en dat statuut moet krijgen. Volgens de andere interpretatie op grond van het grondwetsartikel inzake taalvrijheid is dat niet het geval. Die rechtspraak is vastgelegd in tientallen arresten van de Raad van State en van het Arbitragehof.
Volgens het advies dat we nu gekregen hebben zou dit federale materie zijn, in het licht van artikel 8 van de Grondwet. We moeten het dan ook dringend met een ijlbode aan het Vlaams Parlement bezorgen om na te gaan of dat Parlement het daarmee eens is. Dat is een punt van discussie waarover we vandaag niet zullen beslissen maar waarvan we akte nemen. Naar aanleiding van de regeling van het gemeentelijk stemrecht voor migranten zet dit advies immers bepaalde zaken op de helling die al verworven zijn inzake Vlaamse autonomie.
M. Philippe Mahoux (PS). - Voilà qui va nous entraîner dans de beaux débats institutionnels ! Je voudrais m'assurer d'avoir bien compris, monsieur Vandenberghe. Vous dites que toute forme de communication de nature politique ou électorale devrait être faite dans la langue de la communauté ou de la région ? Je m'oppose évidemment à cela, quel que soit l'endroit du pays. Cette question touche au droit essentiel d'expression, pour autant que les propos respectent les valeurs démocratiques évidemment. On doit continuer à revendiquer pour chacun le droit de s'exprimer dans un processus électoral, selon son gré.
Ma seule interrogation réside dans le fait que vous établissez un parallèle entre les communications électorales financées et certaines obligations liées à l'emploi des langues. Je tiens à réaffirmer le principe de la liberté d'exercice des droits et devoirs politiques. Toute limitation, et donc aussi celles d'ordre linguistique, serait contraire à ce principe essentiel.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Dit is uiteraard een bijzonder interessant debat. Het bewuste advies zou dan ook historie kunnen maken. De opmerking van de heer Mahoux komt erop neer dat er geen grenzen mogen worden gesteld aan de politieke vrije meningsuiting, voor zover dat geen pleonasme is. De overheid mag dus geen voorwaarden stellen, ook al zorgt ze voor de financiering en is de privé financiering grotendeels uitgesloten. Daarmee rijst de vraag welke correcties de overheid mag aanbrengen aan de absolute vrije meningsuiting. Ik wijs er op dat er in ons land al enkele wetten zijn die de vrije meningsuiting beperken.
M. Philippe Mahoux (PS). - J'ai très clairement exclu l'expression de propos ou de programmes contraires aux valeurs fondamentales ; cela est d'ordre public, d'ailleurs. Que ceux qui considèrent que les propos délibérément racistes ou négationnistes ne sont pas contraires à l'ordre public se grattent. Par contre, on doit refuser toute autre limitation du droit d'expression dans un processus électoral lorsqu'il n'est pas contraire aux libertés fondamentales, et notamment en matière linguistique.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De uitgangspunten zijn bekend en zijn verschillend. De discussie is in de jaren zeventig begonnen met de vraag of een taalvereiste kon worden gesteld aan de gemeenteraadsleden, daarna aan de schepenen en de burgemeesters van het Nederlandse taalgebied. De betrokkenen weigerden immers de eed af te leggen en hun uiteenzettingen te houden in het Nederlands. Ik heb op al die processen gepleit. De rechtspraak is klaar en duidelijk. Ze is niet vertrokken van het grondwetsartikel dat wordt ingeroepen in verband met de vrijheid van taalgebruik, maar van artikel 4 van de Grondwet dat gaat over het begrip taalgebied. Dat begrip is een juridische notie die rechten en verplichtingen tot gevolg heeft. De Raad van State verwijst in zijn advies echter niet naar dit artikel. Ik herinner mij dat in het Vlaams Parlement initiatieven werden genomen om bepaalde vormen van officiële kiespropaganda aan de taalvereiste te onderwerpen. Op de vraag of de kandidaat de ene of de andere taal moet gebruiken als hij zich tot de kiezer wendt, kunnen wij ons uiteraard niet uitspreken. Elke kandidaat kan de taal spreken die hij wenst. Ik vraag mij echter af of het Vlaams Parlement en het Parlement de la Communauté française geen taalvereiste kan stellen als het gaat om verkiezingsuitgaven die door de overheid worden gefinancierd.
Dat is nu juist het punt waarover er altijd discussie is in verband met de aanwezigheid van vreemdelingen in ons land die a priori correct moeten worden behandeld. We leven in een multiculturele samenleving maar de vraag is of dat tot consequentie moet hebben dat we ook de rechtsstaat multicultureel moeten maken. Wij zeggen ja tegen een multiculturele samenleving, maar niet tegen een multiculturele rechtsstaat. De taalvereiste heeft in ons land een bepaalde politieke dimensie die historisch is gegroeid en die niet is gericht tegen deze of gene gemeenschap. Ik blijf voorbehoud maken in verband met een verder debat omtrent de idee dat financiering van verkiezingsuitgaven kan worden gekoppeld aan eventuele taalvereisten.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Mijn sub-amendement op amendement 214 is een tegemoetkoming aan het advies van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat een potentiële stemgerechtigde niet behoort tot een taalgemeenschap en zeker niet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit sub-amendement op mijn amendement 214 houdt in dat de potentiële stemgerechtigde een verklaring aflegt dat hij één van de drie landstalen beheerst, spreekt, begrijpt, schrijft of kan lezen.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Aldus gaan we terug naar de oorspronkelijke tekst van de heer Mahoux.
De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Amendement 213 stoelt op de idee dat het verlenen van stemrecht aan personen die niet over onze nationaliteit beschikken voor het Vlaams Blok principieel onaanvaardbaar is. We hebben ons destijds om principiële redenen maar ook omwille van een aantal praktische gevolgen voor de Vlamingen in Brussel en in Vlaams-Brabant met hand en tand verzet tegen het verlenen van gemeentelijk stemrecht aan EU-onderdanen. De verzachtende omstandigheid waarop de voorstanders van dat Eurostemrecht zich toen nog konden beroepen, was de toepassing van het wederkerigheidsbeginsel. Onze landgenoten die in een andere Lidstaat van de Europese Unie hun woonplaats hebben kunnen daar evenzeer hun stemrecht uitoefenen. In het voorliggend voorstel is hiervan geen sprake. De terechte eis van de oppositie om de wederkerigheidsvereiste in het wetsvoorstel op te nemen werd hooghartig en zelfs met gebruik van belachelijke en nergens op slaande vergelijkingen door de indieners weggelachen. Met de invoering van het wederkerigheidsprincipe als voorwaarde voor het verlenen van stemrecht zou alleszins een deel van het gerechtvaardigde verzet van de meerderheid van de publieke opinie tegen het voorstel worden weggenomen. Degenen die de voorbije weken en maanden niet op een onbewoond eiland hebben doorgebracht, maar zich tussen de mensen hebben begeven, zullen uit het contact met de kiezer ongetwijfeld onthouden hebben dat het ontbreken van de wederkerigheid één van de belangrijkste argumenten tegen het vreemdelingenstemrecht is. De opmerking dat indien wie naar ginder gaat ook niet kan rekenen op stemrecht hebben zij wellicht te pas en te onpas gehoord, ook op de markt van Izegem, mevrouw Vanlerberghe.
De invoering van het wederkerigheidsprincipe als voorwaarde voor het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht is trouwens niet erg origineel en is geen theoretisch argument dat niet in de praktijk te brengen is. We zouden ermee het goede voorbeeld volgen van een aantal Europese landen waar het reeds wordt toegepast. De regeling die in Spanje van kracht is, kwam reeds eerder in de besprekingen aan bod. Artikel 13, tweede lid, van de Spaanse grondwet bepaalt immers dat stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen kan worden toegekend aan vreemdelingen in omstandigheden van wederkerigheid, dit door middel van een verdrag of een wet. Tot nog toe gebeurde dit alleen voor Noorwegen. In Portugal bestaat dezelfde wederkerigheidsregeling. Ook daar bestaat een overeenkomst met landen die zelf aan Portugezen op hun grondgebied stemrecht toekennen. Sinds 1997 is er in Portugal op basis van wederkerigheid, stemrecht voor onderdanen uit Argentinië, Israël, Noorwegen, Peru en Uruguay. Hun onderdanen in Portugal hebben na drie jaar verblijf lokaal stemrecht en kunnen na vijf jaar verkozen worden.
We handhaven dan ook ons amendement en stellen voor artikel 2 aan te passen door het woord `vreemdelingen' te vervangen door de bepaling `onderdanen van niet-EU-landen die een verdrag met het koninkrijk België hebben gesloten waarin wederzijdse erkenning tot deelname aan gemeentelijke kiesverrichtingen wordt bepaald'.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Amendement 216 wil een fundamentele gelijkheid creëren tussen alle inwoners van ons land. We gaan ervan uit dat we allemaal wereldburgers zijn. Als we aan een wereldburger die hier woont, stemrecht geven na vijf jaar verblijf, zou het onrechtvaardig en discriminerend zijn aan de wereldburgers die in het land van de eerstgenoemde wereldburger verblijven, geen stemrecht te geven.
Ik had graag het standpunt van de eminente juristen van de Raad van State daarover gekend. Het advies van de Raad verwijst naar de brief van de voorzitter van de Senaat, die schrijft dat er advies wordt gevraagd over de amendementen 214 tot 218. Het advies zelf maakt echter geen melding van de amendementen 216 en 217. Ik besef natuurlijk dat de tijd die de Raad kreeg voor het formuleren van het advies, zoals vaak, zeer beperkt was. Ik kijk echter meestal bewonderend naar de zeer gefundeerde adviezen die hij niettemin formuleert. De Raad beschikt over een schitterend documentatiesysteem, waardoor hij kan verwijzen naar voorgaande gelijkaardige adviezen, naar overwegingen in andere adviezen en soms zelfs naar overwegingen in niet gepubliceerde adviezen. Ik kan me dus niet voorstellen dat het om een vergetelheid gaat.
In de wandelgangen vernam ik dat de Raad van State de amendementen 214 tot 218 bekeken heeft.
De Raad van State stelt in zijn preambule: "Gezien de beperkte tijd beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, §3, van de gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van de amendementen, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen vormvereisten."
Het is uitgesloten dat de Raad van State een dergelijke belangrijke zaak is vergeten. Ik moet dan ook besluiten dat dit amendement wat de rechtsgrond, de bevoegdheid en de vormvereisten betreft perfect is. De Raad van State maakt geen enkele negatieve opmerking over dit amendement.
Iemand raadde me aan om de laatste pagina van het advies na te lezen. Hierop staat: "De verenigde kamers van de Raad van State waren samengesteld uit... ." Volgt een lijst van namen. De leden van de Raad van State behoren allen tot een taalrol. Nu komt bij mij de idee op dat de Raad geen akkoord heeft kunnen bereiken over het advies. Ik denk dan onmiddellijk aan een communautaire onenigheid, omdat ik weet dat dit in andere rechtscolleges ook al is voorgekomen.
Mocht de Raad van State bezwaren hebben gehad tegen de reciprociteit, dan had hij wel opmerkingen gemaakt. Ik ga er dan ook van uit dat de verenigde kamers niet tot een advies zijn gekomen. Dit is een historisch feit: de Raad van State geeft geen advies over een uitdrukkelijke vraag van de Senaat, enkel een impliciete verwijzing. De Nederlandstalige juristen in de Raad, die ik goed ken van hun publicaties, waren volgens mij van mening dat er wel degelijk een discriminatie bestaat, maar die mening is niet in het advies geraakt. De Senaat moet dit amendement dan ook volmondig steunen.
De vraag is of we tot een stemming kunnen overgaan. Of we vandaag of volgende week stemmen, daarvan zal men in 2006 niet wakker liggen. Het is immers mogelijk dat een pagina is verloren gegaan bij het drukken van de tekst. Misschien is een blad in de faxmachine blijven steken. Eminente juristen zijn niet altijd handig met informatica. Moet de Hoge Vergadering genoegen nemen met een tekst waarin geen woord staat over twee amendementen waarover de Raad op uitdrukkelijke vraag van de Senaat een advies moest geven? Ik stel dan ook voor dat onze voorzitter onmiddellijk contact opneemt met de voorzitter van de Raad van State, de heer Van Damme, en met de covoorzitter van de bevoegde kamer, de heer Kreins, om te vragen of de summiere verwijzing de enige opmerking is die de raad heeft over deze amendementen. Mocht dit zo zijn, dan rijst de vraag of we in de toekomst geen classificatie van vragen moeten gebruiken.
Het Reglement stipuleert dat we een advies kunnen vragen aan de Raad van State. Het advies over deze twee amendementen was op zijn minst onduidelijk, als er al sprake was van een advies. Ik stel voor dat de vergadering wordt geschorst en dat de voorzitter dadelijk contact opneemt met de heer Van Damme. Mocht het om een vergetelheid gaan, dan zetten we het debat wel voort als het advies er is.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Stilzwijgen is vaak veelzeggender dan eloquentie. Het advies van de Raad van State vormt hiervan een uitstekend voorbeeld, of moet ik spreken over het `niet-advies' van de Raad van State?
Artikel 8 van de Grondwet verleent gemeentelijk stemrecht aan de burgers van de Europese Unie in wederkerigheid en gekoppeld aan de nationaliteit. Het voorstel wil stemrecht geven aan burgers van buiten de Europese Unie, maar niet in wederkerigheid. Door dit verschil in behandeling moeten de landen van de burgers die meer in de samenleving van de Europese Unie geïntegreerd zijn, voldoen aan de verplichting van de wederkerigheid, maar de landen van burgers die minder geïntegreerd zijn, niet.
Iedereen is het ongetwijfeld eens met het belang van dit argument, dat niet zomaar van tafel kan worden geveegd, te meer daar het onderscheid wordt gemaakt door de Grondwet zelf.
Wij wachtten het advies van de Raad van State met grote spanning af. Daarin wordt het Verdrag van de vluchtelingen van 1953 vermeld, evenals het Verdrag van de staatlozen, maar wordt niet ingegaan op de belangrijkste kritiek met betrekking tot de juridische consistentie van het wetsvoorstel. Ik beschouw dit als juridisch vluchtmisdrijf.
(Protest van de heer Mahoux)
Gelet op de persoon die onze Vergadering nu voorzit, wil ik niet spreken over Pontius Pilatus. (Gelach) Ik blijf er evenwel bij dat het juridisch vluchtmisdrijf is niet in te gaan op de juridische aspecten, niet in het hoofdadvies noch in het advies bij de amendementen. Dat bewijst nogmaals dat hier geen objectieve discussie kan worden gevoerd over de inhoudelijke draagwijdte van het wetsvoorstel.
M. Philippe Mahoux (PS). - Les avis du Conseil d'État sont ce qu'ils sont, c'est-à-dire des avis.
En l'occurrence, se trouvent confrontés les partisans de l'avis du Conseil d'État, qui considèrent qu'il est pertinent, et les opposants qui le critiquent, situation tout à fait normale qui varie néanmoins dans le temps car il arrive que des critiques soient formulées sur des avis par des personnes qui, en d'autres circonstances, approuvent lesdits avis.
Dans le cas qui nous occupe, le Conseil d'État a remis un avis très explicite. La première page stipule d'ailleurs ce qui suit : « Sur la question posée par le Président du Sénat... sur les amendements numérotés 214 à 218, le Conseil d'État, dans le temps qui lui est imparti, - chacun sait que le Conseil d'État notifie toujours des remarques par rapport au temps qui lui est imparti pour remettre un avis - ... a cru bon de rendre l'avis suivant... . »
Il donne un avis par rapport à la question unique qui lui est posée sur l'ensemble des amendements et il indique, qu'à son sens, des remarques doivent être formulées par rapport à certains amendements. Pour le reste, il considère qu'il n'a aucun remarque à émettre.
Vous considérez, monsieur Coveliers - peut-être avez-vous une ligne téléphonique directe avec le Conseil d'État - que ce dernier n'a pas formulé de remarques parce qu'il ne voulait pas en faire. C'est votre interprétation.
M. Vandenberghe, quant à lui, crée le « délit de fuite juridique » en cette matière. Peut-être faudrait-il l'inscrire dans le Code pénal, avec les sanctions y afférentes : amendes, jours d'emprisonnement, etc.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Je n'ai pas dit cela, monsieur Mahoux, et vous le savez bien.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je pense, comme cela arrive très souvent, que le Conseil d'État a émis des remarques par rapport à la question qui lui était posée et, pour le reste, il n'a pas formulé d'autres observations.
C'est l'interprétation normale, me semble-t-il, sinon, chaque fois que nous serions confrontés à un avis du Conseil d'État, nous pourrions demander des compléments d'explications, ce qui n'est pas une bonne pratique.
Nous devons poursuivre nos travaux par l'examen des amendements déposés dans le cadre de ce que nous avions convenu, à savoir que nous allions traiter ceux déposés avant la fin de la discussion générale.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Mag ik een vraag stellen over de bevoegdheid van de Raad van State? Eigenlijk vragen we dat de Raad van State zich uitspreekt over de wetgeving van het land van oorsprong van niet-EU-onderdanen, omdat Belgen daar gediscrimineerd zouden worden. Is de Raad van State daarvoor bevoegd?
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Als we uw argumentatie volgen, namelijk dat de Raad van State zich niet mag uitspreken over de rechtsgevolgen in België van wetten in andere landen, dan mag de Raad van State geen advies meer geven over verdragen. Dat is een verkeerde redenering.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - U draait de zaken om, mijnheer Coveliers.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Ik draai helemaal niets om. U draait meestal de dingen om. Het gaat om de vraag welke rechtsgevolgen bepaalde elementen in België hebben.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Daar heeft de Raad van State zich volledig over uitgesproken.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Het is toch merkwaardig. Wat belet de voorzitter contact te nemen met de Raad van State?
Mijnheer Mahoux, zoals ik daarnet al zei, bevat het eerste deel van het advies van de Raad van State juridisch juiste zaken, maar ze zijn gevaarlijk voor de Vlaamse Gemeenschap.
Op de pagina's 2 tot en met 5 van het advies worden de amendementen 214 en 215 besproken. Onderaan pagina 5 mondt dat uit in overweging 3: "Het besluit is dat de amendementen 214 en 215 ter wille van de rechtszekerheid grondig moeten worden herzien in het licht van de bovenstaande opmerkingen." Pagina 6 begint dan met amendement 218. Waar zijn de amendementen 216 en 217 gebleven?
M. Philippe Mahoux (PS). - Vous avez déposé un excellent amendement sur la forme et non sur le fond.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Mag ik even mijn redenering afmaken? Dit is toch zeer merkwaardig en echt ongebruikelijk dat de Raad van State niets, maar dan ook niets zegt over een bepaald amendement. Ik denk echt dat ze het vergeten zijn.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Ik denk dat wij het recht hebben de beoordeling van de Raad van State over deze twee amendementen te krijgen. We dringen er dus op aan contact te nemen met de Raad van State. Dat is ons elementair recht en wij staan daar op.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - De heer Coveliers zou wel eens gelijk kunnen hebben. Onlangs is er iets soortgelijks gebeurd met een wetsvoorstel ter aanvulling van de wet op de partijfinanciering dat in de Kamer werd ingediend en waarover ook het advies van de Raad van State werd gevraagd. Achteraf bleek dat de indieners in het voorstel iets vergeten waren, maar de afdeling Wetgeving van de Raad van State had dat ook niet gezien. Ze hebben toegegeven dat ze het zeer druk hadden en moeilijk konden volgen. Twee dagen geleden is er een bijkomend advies van de Raad van State gekomen. Waarschijnlijk hebben wij hier vandaag met hetzelfde te maken.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je ne suis pas de cet avis. Il n'existe aucun précédent de cette nature au Sénat. Je propose donc que nous poursuivions le débat. Nous n'avons aucune raison de l'interrompre. Au Bureau, nous demanderons l'avis du président de notre assemblée. Mais ce problème ne s'est jamais posé et le Sénat n'a jamais demandé de compléments d'informations au Conseil d'État. En outre, dans le cas qui nous occupe, l'avis est à ce point explicite que, pour les amendements 216 et 217, le Conseil d'État n'émet aucune remarque juridique. (Protestations de Mme Leduc)
De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Mijnheer de voorzitter, ik wijs erop dat het uw taak is als voorzitter van deze vergadering om de minderheid te beschermen wanneer deze een redelijke vraag stelt.
De Raad van State heeft geen advies geformuleerd over de belangrijke amendementen 216 en 217. Ofwel heeft de Raad van State deze amendementen impliciet behandeld, ofwel zijn ze bij vergetelheid niet behandeld. Het antwoord op die vraag kan u als voorzitter van de vergadering bekomen door eenvoudig contact op te nemen met de Raad van State. Meer dan dat wordt niet gevraagd. Dat kan perfect gebeuren vóór drie uur deze namiddag. Als de Raad van State zegt dat deze amendementen impliciet werden behandeld, dan is het probleem opgelost. Als hij zegt dat er een probleem is en dat het advies over die amendementen nog moet worden geformuleerd, dan weten we dat tenminste.
Het zou onredelijk zijn om op onze redelijke vraag niet in te gaan.
De voorzitter. - Ik zal daar straks op antwoorden..
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Mijnheer de voorzitter, u weet dat de voorzitter van mijn partij heeft aangekondigd dat hij mijn ideeën volgt en dat hij naar het Arbitragehof zal stappen. Dat is een goede zaak.
Er zijn twee argumenten waarom wij van de Raad van State willen vernemen wat er aan de hand is.
Ten eerste, één van de redenen waarom precies aan de Raad van State een advies werd gevraagd is dat het Arbitragehof zich baseert op de voorbereidende werken en onder meer ook op de adviezen van de Raad van State inzake de discriminatie. Ik herinner aan de lange discussies in de commissie over de definitie van het begrip discriminatie. Het is mogelijk dat, waar de Raad van State een zeer originele theorie heeft over het taalgebruik, hij een gelijkaardige theorie heeft over de discriminatie. Het is dus van het allergrootste belang voor de rechtszekerheid dat iedereen die nadien nog met deze tekst te maken krijgt dat weet.
Ten tweede, vorige week was ik samen met collega Lionel Vandenberghe verkiezingswaarnemer. De OVSE-tekst `OSCE commitments on elections' stelt dat de kwaliteit en de standvastigheid van de wetgeving van erg groot belang is. We hebben een commitment aangegaan dat de kwaliteit van onze verkiezingswetgeving uitstekend moet zijn. Welnu, de kwaliteit van deze wetgeving, die naar mijn gevoelen beneden alles is, wordt nog verder aangetast en wordt zelfs bedenkelijk als we deze schijn laten zweven over de tekst. Als de Raad van State zich niet wenst uit te spreken over het begrip discriminatie of over de amendementen, dan moet dat uitdrukkelijk worden gezegd. Nadien zal de Kamer misschien een duidelijker geformuleerd advies moeten vragen. Gewoon overgaan van het amendement 215 naar het amendement 218, in de hoop dat we er misschien overlezen, kan niet.
M. Philippe Mahoux (PS). - Le conseil d'État a remis son avis. Il n'a pas estimé nécessaire de faire des remarques sur deux des amendements pour lesquels l'avis fut demandé. On ne peut qu'en tirer la conclusion que ces amendements ne suscitent pas de remarques. Si la Chambre souhaite obtenir néanmoins des remarques, ce sera son problème. Je ne doute pas, monsieur Coveliers, que vos collègues de la Chambre essaieront encore de retarder le vote de cette proposition. Nous avons suivi la procédure. Nous avons l'avis du Conseil d'État. On ne peut pas demander à chaque fois, et sans cesse, des compléments d'information sur ces avis parce qu'ils ne vous conviennent pas. (Exclamations sur les bancs des groupes VLD, CD&V et VB)
Et ce ne sont pas les hurlements de certains qui me feront changer d'avis !
M. Philippe Moureaux (PS). - C'est un scandale ! (Nouvelles exclamations sur les bancs des groupes VLD, CD&V et VB)
De voorzitter. - Iedereen heeft voldoende zijn mening kunnen uiten.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Niet akkoord, mijnheer de voorzitter. Het is de gewoonte in de Senaat dat iedereen vrijuit mag spreken.
De voorzitter. - U hebt daarvoor al ruim tijd genoeg gehad, mijnheer Vandenberghe.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik wil nog antwoorden op de argumenten van de heer Mahoux. Ik kan niet aanvaarden dat men verdraait wat ik heb gezegd over het advies van de Raad van State. Wat ik benadruk is dat de adviezen van de Raad van State in deze materie tegenstrijdig of minstens dubbelzinnig zijn.
Ik lees de verantwoording van het advies inzake ons amendement over de wederkerigheid: "Dit amendement voert het principe van de reciprociteit in voor het verkrijgen van gemeentelijk stemrecht. Europese burgers mogen deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen, net omwille van de reciprociteit binnen Europa. Het principe van de wederkerigheid in het toekennen van rechten is, wanneer het niet gaat om grondrechten of mensenrechten, steeds de standaard geweest in internationale verhoudingen. Vermits het stemrecht voor migranten niet kan aangemerkt worden als een grondrecht of een internationaal mensenrecht, dient ook hier dit principe gelezen te worden."
De Raad van State heeft in zijn algemeen advies over het wetsvoorstel hierover niets gezegd en dus impliciet geoordeeld dat het feit dat het wetsvoorstel de wederkerigheid niet opneemt, hoewel er wederkerigheid is voor de burgers van de Europese Unie, geen discriminatie inhoudt. Zoniet had de Raad van State dat moeten signaleren.
Welnu, het amendement dat ik heb ingediend, zegt dat het een discriminatie is wanneer je burgers van buiten de Europese Unie anders behandelt dan de Europese burgers, omdat je terzake een algemeen rechtsbeginsel moet toepassen. De Raad van State zegt daar niets over. De voorzitter en anderen zeggen nu dat dit wordt opgevangen door de inleidende zin van het advies die zegt dat de Raad van State daar niets over te zeggen heeft. Als dat waar is, dan spreekt de Raad zichzelf tegen. Hij zegt aan de ene kant dat het wetsvoorstel zelf niet strijdig is met artikel 8 van de grondwet, maar formuleert aan de andere kant geen enkele opmerking bij het amendement dat vraagt Europese burgers en immigranten van buiten de Unie op dezelfde wijze te laten behandelen, terwijl de motivering van dat amendement precies is dat het voorstel discriminerend is. Volgens de heer Mahoux betekent dit dat de Raad van State van oordeel is dat het amendement niet strijdig is met de Grondwet en dat er dus wel sprake is van discriminatie.
Die tegenstrijdigheid kunnen we alleen maar wegwerken als we de Raad van State om verduidelijking vragen.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais rappeler qu'indépendamment de l'avis demandé au Conseil d'État sur ces cinq amendements, nous avions déjà demandé et reçu un avis explicite sur l'ensemble de la proposition telle qu'elle fut adoptée en commission.
Nous pouvons discuter du fond, certes. Mais manifestement, le désaccord persiste. C'est clair. Toutefois, nous en sommes à un stade où il ne s'agit plus de discuter du sexe des anges ni du « délit de fuite juridique ». Il s'agit de se prononcer. Le débat sur le fond a eu lieu. Les amendements sont déposés. Nous nous prononcerons lors du vote. De grâce, il est inutile de persister à demander des avis du Conseil d'État pour retarder simplement le moment du vote !
De voorzitter. - Mevrouw Leduc, u zegt dat de diensten van de Senaat contact kunnen opnemen met de Raad van State, maar dat is niet juist. Enkel de voorzitter kan dat doen.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Wij zullen dat straks op het Bureau bespreken en we zullen vragen dat de voorzitter de nodige stappen zou zetten. Er is manifeste onwil...
(samenspraak)
De voorzitter. - We kunnen dat straks inderdaad aansnijden op het Bureau. Ik ben van oordeel dat de Raad van State zich heeft uitgesproken en nooit een andere uitspraak doet over een zelfde onderwerp.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik zal amendement 217 kort inhoudelijk toelichten. Wat de grond van de zaak betreft, stelt er zich hoe dan ook een probleem. De Europese Unie koppelt het stemrecht aan het Europese-Unieburgerschap, wat op zijn beurt gekoppeld is aan de nationaliteit. Niettegenstaande deze elementen wordt de wederkerigheid in de diverse landen van de Europese Unie geëist. Er is dus duidelijk op zijn minst een probleem van gelijke behandeling door aan burgers die niet tot de Europese Unie behoren, het stemrecht voor gemeenteraadsverkiezingen te verlenen na een verblijf van vijf jaar in ons land zonder de eis van de wederkerigheid te stellen. Er wordt derhalve aan personen die een minder intense band hebben met ons land, minder vergaande eisen voor het gemeentelijk stemrecht gesteld dan aan personen die een nauwere band hebben met het land, in het kader van de Europese Unie. Zij worden aan strengere voorwaarden onderworpen voor het uitoefenen van het stemrecht.
In een normale juridische redenering moet op zijn minst worden nagegaan of er geen probleem op het vlak van de schending van het gelijkheidsbeginsel bestaat. Het gelijkheidsbeginsel gaat immers niet enkel over de feiten, maar ook over het respecteren van formele regels. Ik ben van oordeel dat er zich op dat vlak een probleem voordoet. Daarom heb ik het amendement ingediend.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Het amendement 215 bij artikel 2bis heeft betrekking op de controle van de taalproef. De Raad van State heeft hierover inmiddels een historisch merkwaardig advies uitgebracht. Wij hebben al beklemtoond dat dit advies bijzonder belangrijk is voor de Vlamingen, vooral in en rond Brussel. Wij moeten dat advies dan ook grondig bestuderen.
Volgens de Raad van State kan het gebruik van het Nederlands in de verkiezingspropaganda niet worden opgelegd, tenzij, zoals de heer Vandenberghe heeft gesuggereerd, dit wordt gekoppeld aan de subsidiëring van de verkiezingen en van de politieke partijen. Het Vlaams Parlement kan perfect een regeling uitwerken om de subsidies op te heffen voor politieke partijen die propaganda voeren in een andere taal dan het Nederlands.
Ons amendement is overbodig geworden, want als er geen taalkennis kan worden opgelegd, kan men ook geen taalproef organiseren. Ik trek ons amendement dan ook in.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Het amendement 214 dat het opleggen van de taalkennis beoogt, is aangehouden. Het ligt dus voor de hand dat ook het amendement 215 betreffende de controle van de taalkennis wordt aangehouden. Ook al weet ik dat de meerderheid dit amendement zal wegstemmen, neem ik dat amendement van de heer Coveliers over.
Mijnheer de voorzitter, wilt u mijn naam onder dat amendement schrijven. Ik dien het opnieuw in.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Amendement 54 strekt ertoe een volksraadpleging te organiseren over het al dan niet verlenen van stemrecht aan vreemdelingen. Bij verschillende partijen heeft de techniek van de volksraadpleging de jongste jaren opgeld gedaan, in theorie althans, want in de praktijk wordt zij niet gebruikt voor het doel waarvoor zij bij uitstek geschikt is, namelijk de uitoefening van de volkssoevereiniteit. De volkssoevereiniteit wordt immers in de eerste plaats uitgeoefend via de representatieve democratie en de verkozen vertegenwoordigers van het volk.
Om enig nut te hebben dient het referendum dus een toegevoegde waarde te hebben ten aanzien van die indirecte democratie. Dat kan alleen als het resultaat van een volksraadpleging grondig kan afwijken van de mening van de verkozenen des volks. In dit land begrijpt men dat echter anders. Volksraadplegingen worden alleen georganiseerd over lokale en technische kwesties zonder veel ideologische of politieke betekenis, zoals de aanleg van ondergrondse parkings of de verkeersplannen in bepaalde gemeenten.
De vorige regering gaf een ronduit slecht voorbeeld met haar volksraadpleging over de lachwekkende vraag of het overheidsapparaat beter of slechter moet functioneren. Daarmee heeft België het wereldkampioenschap open-deuren-intrappen gewonnen.
Volksraadplegingen hebben slechts zin als er gewichtige, principiële zaken op het spel staan en als de mogelijkheid bestaat dat het resultaat ervan gedeeltelijk of volledig ingaat tegen de dominante mening in partijpolitieke kringen en tegen de dominante mening in journalistieke kringen. Nu we weten dat de ideologische samenstelling van die laatste middens verschilt van die van het volk, mag ook dat eens gezegd worden.
De verschillende aanpassingen van de Europese Unieverdragen waren mogelijkheden bij uitstek om een betekenisvolle volksraadpleging te organiseren omdat daarin toch delen van de nationale soevereiniteit naar een ander niveau werden overgedragen. Die kansen werden echter gemist.
Het vreemdelingenstemrecht is een thema dat nog beter geschikt is voor een volksraadpleging en dat om verschillende redenen.
Er is geen of nauwelijks een budgettaire weerslag wat soms de Achilleshiel is van een volksraadpleging.
Het gaat voorts over een eenvoudige principiële vraag en over de inhoud en gevolgen kan er geen enkel misverstand bestaan.
Het gaat ten slotte over de soevereiniteit van een volk die door de wet zelf wordt gewijzigd omdat ze wordt uitgebreid naar personen die geen staatsburgers zijn. Het minste wat men kan doen, is de houders van de bron van de macht in de natie daarover rechtstreeks aan het woord laten. De kans is hier immers reëel dat het volk er een andere mening op nahoudt dan het parlement. Vooral het laatste is belangrijk. Waar de opinie van de Vlamingen in het parlement vrij goed is vertegenwoordigd, namelijk een duidelijke meerderheid contra, is dat langs Franstalige kant niet het geval. Zelfs indien men zou beweren dat ook maar een kleine meerderheid van de Franstaligen pro zou zijn, wat ik ernstig betwijfel, lijkt het mij onmogelijk dat de Franstaligen een unaniem antwoord op de vraag zouden geven en bijgevolg goed vertegenwoordigd zijn door de unanieme houding, op twee uitzonderingen na, van de Franstalige senatoren.
Samengevat, indien men over dit onderwerp geen volksraadpleging wil organiseren, kan men het principe ervan beter voor goed begraven. De bewering dat dit zou neerkomen op een referendum voor of tegen de vreemdelingen is nonsens, een belediging voor de kiezer en een teken van wantrouwen tegen de democratie zelf. Wie zal er immers weigeren parlementsverkiezingen uit te schrijven onder het voorwendsel dat dit zou ontaarden in een keuze voor of tegen Verhofstadt of Stevaert of zelfs dat de parlementsverkiezingen zouden uitdraaien op een keuze voor of tegen het vreemdelingenstemrecht? De kans is immers aanzienlijk dat deze vraag de komende regionale verkiezingen zal beïnvloeden. Wij zullen er in ieder geval naar streven dat dit het geval is.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 218 is een `krulweg', geen vluchtmisdrijf, om de wet op de nationaliteit te amenderen door de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te koppelen aan de wijziging van de nationaliteitsverkrijging voor een bepaalde categorie van vreemdelingen, namelijk zij die drie jaar onwettig in ons land verblijven. Vreemdelingen die drie jaar onwettig in ons land verblijven, kunnen in België namelijk Belg worden. Dat bestaat in geen enkel ander land. Die koppeling is natuurlijk een subsidiair amendement bij onze basisredenering.
De Raad van State heeft veel aandacht besteed aan mijn amendement en verwijst naar artikel 34 van het Internationaal Verdrag betreffende de status van de vluchtelingen van 1951 en het Verdrag betreffende de status van staatlozen van 1954. Onze huidige context verschilt in ruime mate van de context van de jaren vijftig, wat evenwel geen afbreuk doet aan de juistheid van de beginselen van de verdragen.
De verplichting die aan de lidstaten wordt opgelegd om de assimilatie en de naturalisatie van vluchtelingen en staatlozen `voor zover mogelijk' te vergemakkelijken, moet worden beschouwd als een aanbeveling. Het is geen rechtstreeks afdwingbare verplichting. De naturalisatie moet samengaan met de integratiepolitiek. De Raad van State is van oordeel dat de verstrenging van de criteria, vastgesteld bij de wet over de naturalisatie, moet worden verantwoord. De reden voor die verstrenging ligt voor de hand: de naturalisatie moet samengaan met een integratiepolitiek. De snel-Belgwet heeft de integratie losgekoppeld van de nationaliteit. Om het verdrag te kunnen toepassen, heb ik een amendement ingediend ertoe strekkend de integratie te doen samengaan met de naturalisatie.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais faire une simple remarque. Il est curieux de constater à quel point les traités et conventions peuvent dater.
Or, je constate que, dans la convention à laquelle il est fait allusion, on parle d'« assimilation » alors que cet objectif n'est plus poursuivi par personne.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - C'est le terme qui a été utilisé.
M. Philippe Mahoux (PS). - Monsieur Vandenberghe, ce n'est pas une critique. Le Conseil d'État doit se référer aux textes existants, y compris les textes internationaux. Je répète simplement que certains d'entre eux datent en faisant référence au principe d'assimilation et que ces termes me paraissent tout à fait dépassés.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb in mijn inleiding inderdaad al gezegd dat het om gedateerde verdragen gaat. Assimilatie kan dan wel gedateerd zijn, maar integratie is dat niet. Ik vertaal `assimilatie' vandaag in `integratie', dat is mijn argument.
M. Philippe Mahoux (PS). - Vous savez que la position que nous défendons ici vise précisément à renforcer l'intégration.
-Artikel 1 wordt zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over de amendementen en over de artikelen waarop zij betrekking hebben wordt aangehouden.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel hebben later plaats.
De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 11.40 uur.)