3-379/1

3-379/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

4 DECEMBER 2003


Wetsvoorstel tot opheffing van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

(Ingediend door de heer Michel Delacroix)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel heeft tot doel het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding af te schaffen door de wet van 15 februari 1993 die dat centrum opricht, op te heffen.

De onbetamelijke verklaringen van de heer Henri Goldman, coördinator van het Observatorium voor migraties, en het recente ontslag van de heer Johan Leman, directeur van het centrum sinds de oprichting ervan tien jaar geleden, hebben structurele problemen aan het licht gebracht die veel verder reiken dan louter persoonlijke conflicten. Eén van de gevolgen daarvan is dat men bezorgd moet zijn over het feit dat het centrum zich eens te meer wil mengen in het politieke debat.

Dat roept dan ook onvermijdelijk vragen op, niet alleen over de werking van het centrum, maar ook over het bestaan ervan.

In de eerste plaats is er de kwestie van administratieve plichtenleer. Aangezien het centrum een dienst is binnen het ministerie van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid, moeten de leden ervan een aantal essentiële verplichtingen nakomen, zoals de terughoudendheid, de neutraliteit en het in stand houden van de waardigheid van het ambt (zie Jean Sarot, « Précis de Fonction publique », Bruylant, 1994).

Enkele weken geleden verklaarde Johan Leman in « Le Soir » van 8 augustus 2003 dat de brief van Patrick Dewael hem verbaasd had en dat hij die brief « onredelijk » vond, en ook nog dat hij de kabinetschef van Verhofstadt opgebeld had om te vragen of hij « op zijn hoofd gevallen was ». Het is duidelijk dat de verantwoordelijke van het centrum met dergelijke uitlatingen de hierboven vermelde verplichtingen met voeten heeft getreden. Dit voorval is des te erger omdat het hier gaat om ontijdige kritiek van het centrum op de overheid waaronder het ressorteert.

Deze opstandigheid van het centrum tegen zijn eigen toezichthoudende overheid toont het parasitaire karakter ervan aan voor de democratische instellingen. De wantoestand die daaruit voortvloeit is niet van tijdelijke, maar van structurele aard, aangezien het doel van het centrum als bepaald door de wet van 15 februari 1993 het in een conflictueuze positie plaatst tegenover de uitvoerende macht, waarvan het alleen maar de emanatie zou mogen zijn.

Ook tegenover de wetgevende macht is de positie van het centrum onverenigbaar met het democratisch pluralisme. De heer Henri Goldman verklaarde in « La Libre Belgique » van 6 augustus 2003 dat het centrum alle politieke strekkingen vertegenwoordigt behalve extreem-rechts. De facto en de jure is dat een volledig arbitraire beoordeling die aan iedere parlementaire controle ontsnapt. Bijgevolg beschikt het centrum, een Staatsinstelling, over de bevoegdheid om zelf te bepalen welke politieke partijen of opiniestromingen naar zijn mening recht hebben op vrije meningsuiting, wat indruist tegen alle democratische beginselen.

Het is meteen duidelijk welke gevaren voor willekeur en ontsporingen een dergelijke bevoegdheid met zich meebrengt. Het centrum heeft trouwens al blijk gegeven van deze willekeur door zich burgerlijke partij te stellen tegen parlementsleden of satellietorganisaties van partijen die in alle wetgevende vergaderingen van het land vertegenwoordigd zijn, enkel en alleen omdat zij hun mening uiten en hun programma kenbaar maken. Door zich burgerlijke partij te stellen plaatst het centrum zich trouwens in een positie die onverenigbaar is met de bovenvermelde verplichtingen van zijn ambtenaren.

Wat betreft het optreden van het centrum op gerechtelijk vlak, is het duidelijk dat zijn bevoegdheid als « rompparket » die de wet van 1993 het centrum toegekend heeft, niets concreets heeft opgeleverd behalve volkomen onnodige werkingskosten. Iedereen weet dat de gerechtelijke initiatieven van het Centrum slechts een herhaling van de vorderingen van de parketten geweest zijn. Men kan zich trouwens afvragen welk standpunt het Arbitragehof met het oog op het gelijkheidsbeginsel zou innemen over de toestand van de « delinquenten » voor wie de aard van het misdrijf in se aanleiding geeft tot vervolging door de uitvoerende macht, via haar natuurlijke vertegenwoordiger, het openbaar ministerie, en tezelfdertijd door een andere emanatie van de uitvoerende macht, die over een eigen rechtspersoonlijkheid beschikt, terwijl de andere misdrijven bedoeld in artikel 444 en volgende van het Strafwetboek geen aanleiding geven tot een dergelijke dubbele vervolging.

Bovendien is gebleken dat de meeste burgerlijkepartijstellingen het werk waren van het centrum in samenwerking met verenigingen als de MRAX en de Liga voor de mensenrechten. Dat heeft de debatten alleen maar verzwaard met onnodige herhalingen en de gerechtelijke achterstand doen toenemen. Ook niet te verwaarlozen zijn de rechtstreekse en onrechtstreekse kosten die de buitensporige interventies van het centrum in dergelijke procedures met zich meebrengen. Als men weet dat de werkingskosten van het centrum begroot zijn op 335 000 euro per jaar en dit bedrag wordt aangevuld met meer dan 4 miljoen euro afkomstig van de winst van de Nationale Loterij, en dat de verenigingen die identieke diensten verrichten ook ruimschoots gefinancierd worden door de overheid, is het duidelijk dat het hier gaat om een stuitende geldverspilling veroorzaakt door de dubbele subsidiëring van instellingen met hetzelfde oogmerk die niet complementair zijn.

Tijdens de recente gebeurtenissen van augustus 2003 heeft minister Dewael het doel van dit voorstel goed geďllustreerd door te stellen dat « het centrum dus niet langer als een neutrale tussenpersoon kan optreden ». Deze beoordeling van een geďsoleerd voorval hangt echter samen met het structurele probleem van het bestaan van een centrum dat de democratische waarden van onze instellingen kan ondermijnen.

De bewering van de heer Leman, directeur van het centrum, dat de kern van het probleem de suprematie van de politiek is, toont afdoende aan hoezeer dit voorstel gerechtvaardigd is.

Michel DELACROIX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

De wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, gewijzigd bij de wetten van 13 april 1995, 20 januari 2003 en 5 februari 2003, wordt opgeheven.

21 oktober 2003.

Michel DELACROIX.