3-18

3-18

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 23 OKTOBER 2003 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Voortzetting van de algemene bespreking

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik zal de uitbreiding van de Europese Unie vanuit een sociaal-economisch perspectief belichten.

CD&V is steeds een grote voorstander geweest van een dubbel proces: economische integratie gekoppeld aan de uitbouw van een sociaal Europa.

De uitbreiding naar 25 lidstaten in een eerste fase biedt nieuwe kansen, maar plaatst ons tegelijkertijd voor duidelijke uitdagingen. Een gezond evenwicht tussen economie en sociale bescherming is ons leidmotief bij de Europese uitbreiding. De basis voor een duurzame samenleving ligt ook in sterke economieën die de concurrentie met de Verenigde Staten en met de grote Aziatische wereldeconomieën aankan.

De uitbreiding van de markt met tien landen en 75 miljoen mensen is ontegensprekelijk een economische versterking. In één klap komen er voor onze bedrijven 75 miljoen consumenten bij, wat zal leiden tot een intensievere handel in goederen en diensten, schaalvoordelen, meer concurrentie en meer investeringsstromen. Dit alles zal resulteren in een grotere economische groei, zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten. Hoewel vooral de nieuwe lidstaten in een eerste fase gebaat zullen zijn met de uitbreiding, zal ook onze Belgische economie op termijn versterken. Binnen de uitgebreide Europese vrije markt moet het proces naar een meer competitieve en meer dynamische kenniseconomie een duurzame groei opleveren met meer en betere banen en meer solidariteit. Dat is de zogenaamde Lissabonstrategie.

Uiteraard mogen we de klassieke sectoren niet vergeten. Ook in de industrie moet het accent op innovatie komen te liggen.

Bij de creatie van een duurzame economie moeten de minimumnormen inzake ecologie en consumentenbescherming ook voor de nieuwe lidstaten worden gehandhaafd.

Op sociaal vlak is de uitbreiding van groot belang, zowel voor de kandidaat-landen als voor de huidige lidstaten. De nieuwe lidstaten moeten de sociale verworvenheden van de Europese Unie overnemen. De bestaande Europese sociale wetgeving is voor hen een minimum. We moeten er rekening mee houden dat er vanuit de Centraal- en Midden-Europese landen een stroom werk- en gelukzoekers op gang zal komen. Die stroom moet worden ingedijkt door maatregelen die de sociale concurrentie verminderen. Pas wanneer het welvaartspeil in de nieuwe lidstaten toeneemt, kan het aanzuigeffect van de rijkere landen op werknemers uit arme landen, evenals de aantrekkingskracht van de arme landen op bedrijven of vestigingen van bedrijven in rijkere landen. Het behoud van de herverdelende welvaartsstaat met een sterk uitgebouwde sociale zekerheid moet een belangrijk aandachtspunt zijn in de convergerende en uitbreidende vrije markt.

De Europese integratie is in oorsprong vooral een economisch proces geweest. In de volgende jaren moet vooral veel aandacht worden geschonken aan de sociale integratie. Het toekomstig Europees constitutioneel verdrag, dat de spelregels voor de uitgebreide unie zal bevatten, moet de garantie bieden dat het Europees beleid en de Europese regelgeving rekening houden met de vereisten van toegankelijke, betaalbare en kwaliteitsvolle sociale bescherming in de gezondheidszorg, gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. De dwingende eisen van vrij verkeer van personen en diensten mogen de sociale cohesie en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg niet ondermijnen. Dat is onder meer mogelijk via de methode van open coördinatie. Zo kan de Europese Unie de motor zijn van kwaliteitsverbetering en vooruitgang in de zorg en van een verbetering van de toegang tot zorg in alle landen van de Europese Unie. Open coördinatie is een manier voor het bevorderen van samenwerking, de uitwisseling van beproefde praktijken en het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke streefdoelen en richtsnoeren voor de lidstaten, soms ondersteund door nationale actieplannen.

Het subsidiariteitsbeginsel moet in een uitgebreid Europa ook op sociaal vlak blijven spelen. Wanneer een uitgebreide sociale bescherming werd opgebouwd, zoals wij hebben gedaan, moet deze specifieke sociale bescherming mogelijk blijven. De EU moet de autonomie van haar lidstaten respecteren om zelf een gezondheidszorg uit te bouwen op basis van solidariteit, toegankelijkheid en kwaliteit. Het Europees recht moet dus de specificiteit van ons stelsel, dat zich situeert tussen markt en overheid, erkennen en ontzien. Op die manier doet Europa recht aan de verscheidenheid van culturen die onder meer ook tot uiting komt in de organisatie van de zorg.

Mme Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - L'élargissement de l'Europe, ce pied de nez à l'Histoire, doit susciter notre adhésion, mieux, notre enthousiasme, même si, dans l'exercice de notre responsabilité politique, il doit être raisonné et mesuré.

L'Europe, cet idéal tempéré de réalisme qu'ont voulu il y a un demi siècle ses fondateurs, sera une grande puissance politique ou ne sera pas, parce que le rapport de forces est source d'équilibre et que l'équilibre est le fondement de la prospérité et surtout de la paix.

L'intégration des dix pays, essentiellement d'Europe centrale, est un processus qui a commencé à la désintégration du COMECON et qui s'est accéléré lors de la chute du mur de Berlin et de la réunification allemande. A commencé alors ce que l'on a appelé le processus de transition, j'y reviendrai.

Cette adhésion pose un certain nombre de questions, souvent de nature économique, qui ont, il faut le reconnaître, toute leur légitimité. Tenter d'y répondre est donc loin d'être un exercice de rhétorique car cette adhésion engage les Quinze dans un processus long et difficile.

On ne peut en effet nier les disparités existant entre les dix pays adhérents. Ainsi, pour l'année 2000, la part de l'agriculture dans l'emploi global représente 18,8% en Pologne, 5,1% en Tchéquie et 6,5% en Hongrie.

Le taux de chômage varie de 16,1% en Pologne à 13,7% en Estonie et à seulement 6,4% en Hongrie.

Par ailleurs, l'élargissement vise des pays caractérisés par un niveau de revenu par habitant très inférieur à la moyenne des pays membres de l'Union européenne et pour certains pays, par un secteur agricole relativement important.

Le processus de rattrapage concernant les dix pays précités durera, selon les estimations, de 20 à 30 ans, délai qui peut être diminué ou allongé en fonction de l'écart des taux de croissance entre ces pays et l'Union européenne. Pour le moment, à l'exception de la Pologne, les taux de ces pays sont supérieurs à la moyenne européenne mais il est difficile d'extrapoler.

L'élargissement suscite des craintes quant aux risques de délocalisation mais aussi quant à un nivellement par le bas de la croissance en Europe.

S'il est vrai que l'exemple de la réunification allemande peut renforcer ces thèses parfois alarmistes, il convient d'en limiter la portée et ce, pour plusieurs raisons.

Tout d'abord, parce que l'Histoire nous a démontré le contraire. Lors de l'adhésion de la Grèce en 1981, du Portugal et de l'Espagne en 1986, les plus pessimistes avaient prédit une aspiration par le bas des pays membres. Elle n'a pas eu lieu. Bien sûr, aujourd'hui, l'élargissement concerne dix pays mais il s'agit de l'Europe des Quinze et non plus de l'Europe des Six.

De plus, les différentes études montrent que l'impact économique de l'élargissement sera modeste sur l'Union européenne des Quinze, car le poids économique des candidats est trop faible : too small to matter.

Par contre, l'impact sur les pays adhérents sera bien plus important.

Pour ce qui concerne plus spécifiquement le phénomène des délocalisations, si des risques existent, ils doivent être évalués à leur juste valeur.

D'une part, parce qu'à l'exception de certains secteurs comme la construction automobile, la productivité de la main-d'oeuvre des PECOs est inférieure à celle des Quinze et de la Belgique en particulier, championne du monde au niveau de la productivité de sa main-d'oeuvre.

D'autre part, parce que les risques de délocalisation étaient beaucoup plus importants au moment de la transition où l'écart salarial était plus élevé qu'aujourd'hui et qu'en outre, des contraintes institutionnelles, environnementales et économiques seront désormais les mêmes dans l'Europe des Vingt-cinq, ce qui réduira à terme l'avantage compétitif.

Enfin, pour ce qui concerne plus spécifiquement le commerce entre l'UEBL et les PECOs, et selon une étude de Dominique Simonis sur « les conséquences économiques pour la Belgique de l'élargissement de l'Union européenne à l'Est », le commerce entre l'UEBL et les PECOs a augmenté de façon significative, mais à partir d'un niveau très bas. Les exportations vers les PECOs ont augmenté de 0,5% en 1990 à 2,4% en 1998.

En huit ans, nos exportations vers ces pays ont donc quintuplé. Pour les importations, l'augmentation a été plus faible : de 0,5% en 1990 à 1,6% en 1998. Quant à la balance commerciale entre l'UEBL et ces pays, elle est positive et en augmentation depuis 1991. On peut conclure de ces éléments que s'il existe des risques liés aux avantages concurrentiels de ces pays, ils ne sont pas la conséquence directe de l'élargissement.

Pour terminer, je souhaiterais aborder brièvement un point important de ce projet, les fonds structurels. Si l'on ne modifie pas les règles d'attribution et étant donné la baisse générale de la moyenne du PIB, toutes les régions belges et espagnoles seront exclues des fonds structurels car dépassant les 75% du PIB. Si jusqu'en 2006, le problème ne se pose pas, il reste entier pour la période 2007-2013. J'ai noté dans l'exposé des motifs que la Commission ferait des propositions à la fin de l'année 2003 et qu'à la demande de l'Espagne, les décisions relatives à ces réformes seraient prises à l'unanimité. On a déjà prévu une formule de phasing out pour 2000-2006. Ne pourrait-on envisager une autre formule de sortie en douceur pour 2007-2013 ?

Parce que l'histoire se nourrit de doutes et pas de certitudes et que la vérité ne se conjugue qu'au passé, parce que l'Europe n'est pas une révélation mais une profession de foi, parce qu'il n'y a pas de craintes illégitimes mais qu'il n'y a pas non plus de rêves impossibles quand c'est la volonté des peuples qui s'exprime, parce qu'il s'agit de reconstruire ce qu'un certain nombre de fanatismes et de fatalismes ont un jour démantelé, le groupe MR votera ce projet d'adhésion en se rappelant cette phrase célèbre Χαλεπα τα καλα (khalepa ta kala), tirée du grec ancien : les choses belles sont difficiles.

De heer Jacques Timmermans (SP.A-SPIRIT). - Nadat de Europese Raad van Brussel en Kopenhagen van eind 2002 definitief het groene licht gaf voor de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004, vond in Athene de plechtige ondertekening plaats van de toetredingsverdragen nadat het Europees Parlement die toetreding had goedgekeurd. Dat betekent niet dat die landen nu al klaar zijn. Zij moeten dat pas zijn op het moment van de toetreding in 2004. De mededeling van de Commissie over de stand van zaken inzake de uitbreiding, die de top van Kopenhagen in staat moest stellen om een beslissing te nemen, ging dus uit van een projectie. De beslissing van de Europese Raad betekent dat het contentieux van de onderhandelingen wordt afgewerkt. De Commissie zal zes maanden voor de geplande toetredingsdatum, op 5 november 2003, een verslag aan de Raad en het Europees Parlement voorleggen.

Voor de omzetting van het acquis bestaan in de kandidaat-lidstaten nog heel wat problemen. In juni 2003 moesten niet minder dan acht nieuwe lidstaten ter verantwoording worden geroepen, omdat zij op een aantal domeinen onvoldoende inspanningen hadden gedaan. In Polen zijn er lacunes met betrekking tot het vrij verkeer van goederen en diensten, landbouw en visserijbeleid, sociaal beleid, cultuur en audiovisuele media, douane en financiële controle. In Hongarije zijn er gebreken inzake landbouwbeleid en financiële controle. In Tsjechië zijn er tekorten inzake vrij verkeer van goederen, diensten, landbouwbeleid, fiscaal beleid, financiële controle en moet de corruptie bij de politie dringend worden aangepakt, vooral inzake mensenhandel en prostitutie. In Slowakije zijn er problemen voor de liberalisering van de dienstverlening, het landbouwbeleid en het regionaal beleid. In Estland zijn er problemen inzake sociaal beleid, met name inzake veiligheid en gezondheid op het werk en gelijkheid van mannen en vrouwen, en het visserijbeleid. In Letland zijn er lacunes inzake vrij verkeer, wederzijdse erkenning van diploma's in de sector van de gezondheidszorg, dierenwelzijn, automatisering van douaneprocedures en financiële controle. Voor Cyprus zijn er problemen inzake asielbeleid, maritieme veiligheid en energiebeleid, en voor Malta inzake fiscaal beleid, concurrentiebeleid en omzetting van regelgeving voor de binnenmarkt.

Op 30 september 2003 gaf de verantwoordelijke commissaris Verheugen aan dat de Commissie in haar verslag van 5 november waarschijnlijk zal teruggrijpen naar het mechanisme van de vrijwaringsclausules om een aantal nieuwe lidstaten tot actie aan te sporen.

Commissaris Verheugen bleef echter vaag over het verloop en de precieze inhoud hiervan. De vrijwaringsclausules werden op aandringen van Nederland en België in de toetredingsverdragen opgenomen. Dat betekent dat de lidstaten en de Commissie de kandidaat-lidstaten kunnen wijzen op de verplichtingen die ze niet nakomen en dat de Commissie bijzondere maatregelen kan voorstellen. De vrijwaringsclausules gelden voor drie jaar. Het is dus ook zeer belangrijk dat we bij onze regering en bij de Commissie blijven hameren op waakzaamheid en een goede opvolging. De vrijwaringsclausules uit de toetredingsverdragen zijn er mede gekomen onder druk van onze regering. We moeten er dus op toezien dat ze worden toegepast.

Ook de Unie zelf is echter nog niet klaar. Een eerste punt is de nieuwe grondwet over de hervorming van de instellingen en procedures. De Top van Brussel van 16 oktober jongstleden kon geen vooruitgang boeken in een aantal essentiële meningsverschillen met betrekking tot de stemming in de Raad en de samenstelling van de Commissie. De Italiaanse voorzitter zal pas in november met concrete voorstellen komen. Opmerkelijk is dat de nieuwe landen die het slechtst scoren bij het nakomen van hun verplichtingen, zoals Polen, Hongarije en Estland, op de Intergouvernementele Conferentie de belangrijkste dwarsliggers aan de kant van de kandidaat-lidstaten zijn.

Ik wil ook een woord zeggen over de discussie rond het al dan niet houden van een referendum. De SP.A wil dat er over de toekomst van Europa en de Europese instellingen een ernstig maatschappelijk debat wordt gevoerd. Europa moet de lidstaten helpen om hun sociaal model in stand te houden en niet om het uit te hollen. Europa zal, met andere woorden, sociaal zijn of niet zijn. Dat is nodig om Europa bij de mensen geloofwaardig te maken. Een referendum kan een instrument zijn om die discussie ten gronde te voeren en we steunen dan ook dit idee. Het moet evenwel ernstig gebeuren. We pleiten voor een echt Europees referendum waarvan de uitslag niet per land, maar over de hele Unie in rekening wordt gebracht. De SP.A is niet tegen de Europese integratie en de Europese Unie, maar wil er wel bepaalde voorwaarden aan koppelen, zoals een duidelijke sociale meerwaarde. Die is er vooralsnog niet.

De uitbreiding biedt kansen en risico's.

Ten eerste op het vlak van vrede en veiligheid. De nieuwe lidstaten moeten worden vastgeklonken in ons Europees model, een model van democratie, verdraagzaamheid en respect voor de mensenrechten, dat nationalistische tendensen tegengaat. Dit kan op voorwaarde dat we erin slagen het gemeenschappelijk belang op de voorgrond te houden. Lidmaatschap van de Unie biedt een kans. De afwikkeling van de Irakcrisis legt echter de grote tegenstellingen tussen de zogenaamde `oude' en `nieuwe' lidstaten bloot. Dit werd geconcretiseerd in een discussie over het `oude' versus het `nieuwe' Europa. Onder de leiding van Frankrijk en Duitsland bleven een minderheid van lidstaten trouw aan het principe dat internationaal optreden alleen kan onder de vlag van en met respect voor de Verenigde Naties, terwijl niet minder dan tien landen zich openlijk achter het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten schaarden. Vooral Spanje en Polen toonden zich zeer actief in die coalitie.

Ten tweede is er het sociaal belang. De nieuwe lidstaten zullen zich geleidelijk het Europees sociaal model moeten eigen maken. Dit is gestoeld op aandacht voor kwaliteitsvolle werkgelegenheid, sociaal overleg, sociale bescherming, diensten van algemeen belang. Die combinatie is uniek in de wereld en staat in tegenstelling tot het Amerikaanse model. De nieuwe lidstaten moeten vanaf hun toetreding alle regels van de Unie toepassen, ook en vooral de milieunormen en de sociale regels. Ook hier is er reden tot ongerustheid. Het volstaat niet sociale regels in wetgeving te gieten. Ze moeten ook op de werkvloer worden toegepast en deze toepassing moet kunnen worden beoordeeld. Er is niet alleen de Europese regelgeving, maar de afgelopen tien jaar zijn er sociale verworvenheden opgebouwd door coördinatie van beleid inzake werkgelegenheid, sociale uitsluiting, strijd tegen armoede, pensioenen en gezondheidszorg. Er zijn ook overgangsregelingen met betrekking tot het vrij verkeer van personen en de toegang tot de arbeidsmarkt.

De verplichting om de Europese regels toe te passen moet de sociale dumping beperken. Europese bedrijven zullen voor hun Oost-Europese vestigingen Europese ondernemingsraden moeten oprichten of hun Oost-Europese vestigingen een plaats geven in een reeds bestaande Europese ondernemingsraad. Afspraken in verband met veiligheid en gezondheid op het werk, over werkorganisatie en over coördinatie van het beleid moeten worden nageleefd.

Hoewel de Europese Unie institutioneel nog niet klaar is om de uitbreiding onder de meest optimale voorwaarden te realiseren, menen we dat de toetreding toch een rem zal zetten op de sociale dumping. Hem helemaal uitsluiten is echter niet mogelijk. We zullen erop moeten toezien dat het acquis ook wordt toegepast en dat de vrijwaringclausules worden vervuld.

De gemaakte afspraken moeten worden nagekomen. Het proces van de uitbreiding is in 1993 gestart en moet nu worden geconcretiseerd. Aan de hoge eisen die aan de kandidaat-lidstaten werden gesteld, moet worden voldaan.

Tot slot zou ik een oproep willen doen om samen Europa sociaal te versterken. Niet alleen uit respect voor de sociale verworvenheden in de Europese binnenmarkt, maar vooral om een beter evenwicht te bereiken tussen economie en werkgelegenheid en om de werking van de Euro-groep te versterken naar andere beleidsdomeinen.

We vragen dat er rust zou komen op het front van de uitbreiding. Er zullen minstens tien jaar nodig zijn om de in gang gezette uitbreiding te verwerken. Het is niet opportuun de Balkan nu al perspectieven op toetreding te geven, ook al is dat op lange termijn onafwendbaar en het heeft evenmin zin zich over te geven aan spielereien over de toetreding van andere Oost-Europese landen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik zal het kort hebben over migratie en mensenhandel. Als we over migratie spreken, dan moeten we het onderscheid maken tussen arbeidsmigratie en andere vormen van migratie. De arbeidsmigratie ontstond door het vrij verkeer van personen, voornamelijk uit de nieuwe lidstaten. Het grote verschil in welvaartspeil tussen de lidstaten zal de migratie blijven aansporen. De mate waarin is heel moeilijk te voorspellen.

Toen Spanje tot de Europese Unie toetrad bestond ook de angst dat vele Spaanse migranten naar hier zouden komen. In de statistieken is daarvan niets terug te vinden. Integendeel, de Spaanse arbeidsmigratie naar het Noorden nam af.

Er zijn diverse studies gedaan naar het mogelijke migratie-effect van de op stapel staande uitbreiding naar het Oostblok. Sommigen hebben het over drie miljoen migranten binnen de vijftien jaar, anderen hebben het over vier miljoen in de komende dertig jaar. Waarschijnlijk zal het zo geen vaart lopen. De verbondenheid met het thuisland, de historische tendens in de nieuwe lidstaten om niet zo maar te emigreren, de hoop op betere economische perspectieven in het thuisland, de daarmee gepaard gaande berichten over de toenemende werkloosheid in West-Europa en de taalbarrières zullen grote volksverhuizingen waarschijnlijk afremmen.

Ook na de val van de Berlijnse muur kwam de massale migratie, waar veel mensen voor hadden gevreesd, niet op gang.

Natuurlijk is er niet alleen de legale migratie, maar bestaat er ook het illegale circuit van goedkope, niet-geregistreerde arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten en de illegale immigratie vanuit derde landen via de nieuwe Oost-Zuidgrenzen.

Inzake het eerste probleem is er een zeer belangrijke taak weggelegd voor de sociale inspectie. Die zal veel meer dan vroeger en met veel meer middelen en manschappen haar controletaken moeten uitbouwen.

Inzake het tweede probleem zullen vooral de instellingen erop moeten toezien dat de nieuwe lidstaten die de buitengrens vormen van de EU, hun douanetaken ter harte nemen. Er worden terzake al goede inspanningen geleverd, niet het minst via de liaisonofficieren verbonden aan Europol en via acties van Europol in samenwerking met de nationale douanediensten. Indien tegen de huidige verwachtingen in toch niet het verhoopte resultaat wordt bereikt, dan lijkt het ons van het grootste belang om een Europese geïntegreerde grenspolitie tot stand te brengen.

De aanpak van de asielproblematiek is een ander paar mouwen. Het verheugt me trouwens dat de minister van Binnenlandse Zaken de bespreking komt volgen. Een van de prioriteiten van de meerderheid is immers het gemeenschappelijk asiel- en vreemdelingenbeleid in Europa. Daarin kunnen we verschillende assen onderscheiden: de harmonisatie van het Europese asiel- en migratiebeleid, de strijd tegen de illegale migratiestromen en vooral de strijd tegen de mensenhandel die de voorbije jaren heel sterk aan bod is gekomen in de Senaat. Bovendien moeten we oog hebben voor een regeling van de migratiestromen.

Bij het laatste wringt nu precies het schoentje, niet omdat de doelstellingen die de Europese Raad aan de lidstaten heeft opgelegd, geen lof verdienen. Integendeel, die zijn bijzonder goed. De fout ligt bij de lidstaten zelf. In Tampere heeft de Europese Raad nog niet zo lang geleden de politieke wil vastgelegd om de problematiek op een globale en dus bij uitstek Europese wijze aan te pakken, met aandacht voor de verschillende invalshoeken.

Wat kunnen die invalshoeken zoal zijn? Een eerste is in ieder geval het partnerschap met de landen van herkomst. Wij hebben in de Senaat altijd gezegd dat het belangrijk is om aandacht te hebben voor de vraagstukken in verband met politiek en ontwikkeling en voor de mensenrechten in de landen van herkomst en vooral van doorreis. In concreto betekent dit dat we aandacht opbrengen voor de situatie ter plaatse en dat we toezien op de naleving van de mensenrechten, in het bijzonder op die van minderheden, vrouwen en kinderen. Daarom worden de lidstaten verzocht om binnen hun bevoegdheden bij te dragen tot een grotere samenhang van het interne en externe beleid van de Unie.

Ten tweede is er het gemeenschappelijke Europese asielstelsel. Het recht om asiel te zoeken werd ondubbelzinnig door de Europese Raad van Tampere bevestigd. Het spreekt evenwel voor zich dat dit meer een realiteit kan zijn, als alle lidstaten eenzelfde procedure handhaven. Het harmoniseren van de asielprocedure mag niet enkel slaan op de formele aspecten maar moet ook de materieelrechtelijke aspecten omvatten. De vraag is niet zozeer welke procedures we aanhouden en welke de lidstaten mogen kiezen, maar veel meer of de criteria volgens dewelke de asieldossiers worden behandeld, wel voldoen aan de vereisten van het Europees Verdrag van de rechten van de mens. Een van de problemen waar we vandaag nog altijd mee kampen, is het gebrek aan een eigen, doeltreffende en gemoderniseerde procedure. Ik heb deze week in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden nog vernomen dat we daarvan tijdens deze legislatuur niet echt werk zullen maken. Het zal er dus op aankomen de bestaande procedure zo goed mogelijk in te passen in de Europese regelgeving, voor zover die op de verschillende vlakken bestaat.

Een derde invalshoek is de eerlijke behandeling van onderdanen van niet-lidstaten. De Europese Raad bevestigde dat burgers van niet-lidstaten die legaal in een van de landen van de Europese Unie verblijven, dezelfde rechten moeten krijgen als de EU-burgers.

Het Belgische EU-voorzitterschap van 2001 nam zich voor zich daarop te profileren maar concrete initiatieven bleven uit. Een mogelijk voorstel had kunnen zijn dat de lidstaten een gemeenschappelijk racismemisdrijf strafbaar zouden stellen. Een van de prangende problemen in verband met de justitiële samenwerking inzake racismedelicten is dat de lidstaten nogal uiteenlopende wetgevingen hebben op dat vlak.

Ten vierde is er het beheer van de migratiestromen. De Europese Raad benadrukte het belang van de verdere ontwikkeling van een actief gemeenschappelijk beleid inzake visa en valse documenten. Dat houdt ook een nauwere samenwerking tussen de EU-consulaten en niet-EU-landen in, en indien nodig, de vestiging van gemeenschappelijke EU-kantoren voor de afgifte van visa. Wij hebben de nood daaraan vastgesteld tijdens ons bezoek aan Oekraïne vorig jaar.

We moeten er ook voor zorgen dat bij de volgende integratie de kandidaat lidstaten het acquis van het Schengenakkoord volledig overnemen en maatregelen nemen die daarop voortbouwen. De Europese Raad benadrukt het belang van een doeltreffende controle aan de toekomstige buitengrenzen van de Unie, door gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen.

Buiten de grote lijnen die reeds waren uitgestippeld, wordt er in feite weinig of geen voorstel gedaan van concrete implementatie van het communautaire acquis. Is België wel voorbereid op de toekomst? Zullen wij de uitbreiding op een goede manier kunnen aanpakken?

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Het verslag dat de heer Kok heeft gemaakt op vraag van de commissievoorzitter, de heer Prodi, heeft uiteraard als doel de positieve aspecten te benadrukken van wat de commissie beoogd heeft. Ik heb daar enkele bedenkingen bij.

Door de uitbreiding tot 25 landen moet de politieke hereniging en de veiligheid verbeteren. Na de hereniging van het vroegere Oost-Duitsland met het vroegere West-Duitsland werden aan de West-Duitse bevolking grote inspanningen gevraagd om de bevolking uit de Ost-Länder snel een betere status te bezorgen. Geen enkele van de huidige tien kandidaat-landen heeft een inkomen per inwoner dat niet ten minste 25% lager is dan het gemiddelde van de huidige vijftien lidstaten. Er zullen dus ook van ons belangrijke financiële inspanningen worden gevraagd. Ik deel bijgevolg niet het optimisme van de heer Kok, met name dat de uitbreiding op termijn niet meer zal kosten dan ongeveer twee miljard euro per jaar. Dat lijkt me belachelijk weinig als we kijken naar de noden in de kandidaat-lidstaten.

Door de verruiming van onze interne markt van 375 miljoen tot 450 miljoen inwoners zal de interne handel ongetwijfeld toenemen, zullen er sowieso bijkomende investeringen plaatsvinden en zal de welvaart van de oude en de nieuwe staten samen toenemen, maar of de vooropgestelde groei ook voor de huidige vijftien lidstaten zal worden verwezenlijkt betwijfel ik toch wel.

In Lissabon hebben de regeringsleiders een aantal beslissingen vrij makkelijk aanvaard omdat zij ervan uitgingen dat er snel een economische heropleving zou komen. De strategie van Lissabon was dus ambitieus. De doelstellingen in de nota die tegen 2010 van Europa de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld moeten maken, ogen mooi op papier. De maatregelen om deze te bereiken moeten allemaal binnen afzienbare tijd worden aangevangen en ik wil er dus bij de regering op aandringen dat zij aan de verwezenlijking van sommige ervan bijzondere aandacht besteedt.

Mijnheer de vice-eerste minister, één van de tien politieke prioriteiten is onder andere de voltooiing van de interne markt op het terrein van de telecommunicatie, de energie en de financiële dienstverlening. U zult het dus met mij eens zijn dat er nog heel wat te doen is als wij de Belgische realiteit onder ogen nemen.

Verder zou de concurrentie op het vlak van de spoorwegen en het luchtvervoer moeten toenemen. De gebeurtenissen uit een recent verleden in België en alles wat vandaag wordt uitgebroed bij onze nationale spoorwegmaatschappij, doen mij afvragen of sommige beslissingen niet zijn ingegeven door het optimisme dat zo kenmerkend is voor internationale vergaderingen.

Van de huidige gemiddelde arbeidsparticipatie in België tot de vooropgestelde 70% op Europees vlak moet nog een hele weg worden afgelegd; dat geldt ook voor de vooropgestelde meerparticipatie door vrouwen en ouderen. Om de groei te ondersteunen moeten wij onder andere de pensioenstelsels hervormen en de overheidsfinancies op lange termijn gezond houden. De overname van het Belgacom - pensioenfonds en de decennialange weerslag ervan op de begroting van de Belgische staat tonen echter aan dat wij vandaag een andere weg bewandelen dan de aangegane verbintenissen laten onderstellen.

Ik lees dat de sociale zekerheid moet worden gemoderniseerd en dat het aantal mensen dat met maatschappelijke uitsluiting wordt bedreigd, moet dalen. Tegelijkertijd moet het sociale model van Europa de economische en sociale gegevens van de oude en de nieuwe lidstaten met elkaar verzoenen. Ik vraag me af hoe deze doelstellingen te rijmen vallen met de financiële verbintenissen die wij zijn aangegaan.

Het laatste punt van de Lissabonnota stelt de beperking van de uitstoot van broeikasgassen voorop in de strijd tegen de klimaatveranderingen. In de commissie hebben wij gisteren echter moeten vaststellen dat de houding van de excellenties van deze regering terzake schril afsteekt met de intentieverklaringen die België in Lissabon heeft onderschreven. Ons land blijft dus nog zeer ver verwijderd van de vooropgestelde doelstellingen.

Volgens de heer Kok wacht de wereld niet op ons en moeten wij dringend de hand aan de ploeg slaan. De uitbreiding tot 25 lidstaten is wellicht een bijzonder positieve, politieke verwezenlijking vooral dan vanuit het oogpunt van de veiligheid. De gevolgen op economisch vlak schatten wij minder gunstig in. Wij zijn bevreesd voor de afglijding van economische activiteit van het relatief rijke Westen naar Centraal- en Oost-Europa en voor de negatieve weerslag op de werkgelegenheid voor laaggeschoolde arbeidskrachten in onze gewesten.

De werkgelegenheid en de hervorming van de pensioenen en van de sociale zekerheid zullen veel problemen opleveren. Het volstaat niet om mooie teksten te ondertekenen. We moeten de hand aan de ploeg slaan en het financiële en economische beleid in dit land moet worden geheroriënteerd om de onderschreven doelstellingen ook werkelijk haalbaar te maken.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Sommige landen hebben lang gedacht dat de Europa Unie louter een economische ruimte was waaruit economisch voordeel kon worden gehaald, maar de Unie is een politieke unie, een unie van burgers en gemeenschappen. De kernvraag van het debat is of die uitgebreide unie een meerwaarde betekent voor de politieke unie.

Bij de val van de Berlijnse muur in 1989 rees de vraag hoe er met die ingrijpende verandering in dat deel van Europa moest worden omgegaan. Er moesten veel dingen tegelijkertijd gebeuren in een bijzonder slechte economische conjunctuur. Er moest worden overgestapt van een gesloten ruileconomie naar een open economie en naar een samenleving waarin de waarde van een goed of van de inzet van personen opnieuw moest worden aangeleerd. In het oude Oost-Europa werden er drie personen ingezet voor één normale job. De waarde van wat geproduceerd werd, was door de ruileconomie totaal vervaagd.

De kandidaten moeten aan meer dan dertig voorwaarden voldoen om tot de Unie te kunnen toetreden, om aldus de verworvenheden van de Unie niet in het gedrang te brengen. We moeten echter eens in eigen hart kijken en een eerlijk antwoord geven op de vraag of we zelf wel altijd voldoen aan de regels van goed bestuur en van democratische besluitvorming. We mogen van die landen niet verwachten dat ze ons model klakkeloos overnemen. Enige realiteitszin is op zijn plaats. Het herontdekken van de basisregels inzake democratie, openheid en participatie door de kandidaat-landen moet voor ons ook een impuls zijn om bepaalde waarden die voor ons evident geworden zijn, correct toe te passen. Hoe gaan wij bijvoorbeeld zelf om met een politieke ruimte waarin de sociale vooruitgang van groot belang is.

Op een bepaald ogenblik beschouwden bepaalde kandidaat-landen de toetreding tot de Unie als een soort jackpot. In een bepaalde fase voerden sommige landen een herstructurering door. Zo ging Polen van 49 voivods naar 16 regio's. Dat deden ze niet alleen omdat de Unie uit regionale gehelen is opgebouwd. Ze zagen immers ook in dat het noodzakelijk was om Europese subsidies te bekomen.

Daar is niets verkeerd mee. Vlaanderen heeft in de betrokken landen 470 projecten opgestart en is, alle regio's en landen samen genomen, de zevende partner. In de meeste staten is het inzicht gegroeid dat geld en middelen weliswaar belangrijk zijn, maar dat het er vooral op aan komt door democratische verdieping naar een open economie te evolueren en deel uit te maken van een ruimte die op elk vlak enorm veel voordelen oplevert.

Poëzie en romantiek zijn hierbij niet op hun plaats. We moeten realistisch te werk gaan om het grote aantal overgangsbepalingen dat eigen is aan deze grootschalige uitbreiding, in de praktijk toe te passen.

In het licht van de uitbreiding van de Unie zijn de principes van subsidiariteit, nabijheid en evenredigheid van groot belang. Er is vaak gezegd dat we moeten kiezen tussen uitbreiding en verdieping van de Unie. Dat is al te gek: beide moeten aan elkaar worden gekoppeld. Een uitbreiding in de echte zin van het woord kan pas worden gerealiseerd op voorwaarde dat de besluitvormingsmechanismen tot stand zijn gebracht, zowel in de huidige als in de uitgebreide Unie.

We kunnen ons vandaag natuurlijk afvragen of een fiat voor de uitbreiding zonder beslissing van de IGC over de resultaten van de Conventie geen risico inhoudt. De `autonome' beslissing om de uitbreiding goed te keuren, is volgens mij echter een impuls om tot verdieping en versterking van de besluitvorming in de Unie over te gaan.

De Conventie heeft drie uitgangspunten vooropgesteld: wegwerken van het democratisch deficit, besluitvormingsmechanismen versterken en Europa een plaats geven in de wereld. In dat opzicht moet de verbreding van de politieke ruimte worden gekaderd in de vroegere toestand.

Vóór het tot stand komen van de uitwisselingsprogramma's voor studenten waren er al uitwisselingen tussen de studenten van Krakau, Salamanca, Leuven en Montpellier. We mogen de huidige situatie niet op een verkrampte manier bekijken. Er zijn zeer veel goede redenen om de uitbreiding toe te juichen, hoewel we niet blind mogen zijn voor de problemen. We zullen stap voor stap moeten streven naar convergentie.

Er wordt soms gezegd dat deze uitbreiding geen ruimte biedt voor verdere uitbreiding in de loop van de volgende tien tot twaalf jaar. Inzake de beslissing over Turkije staan we voor een dilemma. Tegen het einde van 2004 moet worden beslist of de toetreding van Turkije al dan niet moet worden voorbereid. We moeten ons afvragen of een staat met een volledig eigen benadering een verrijking kan vormen voor de Unie. Tijdens de vergaderingen van de Raad van Europa over de toepassing van de democratische criteria voor Turkije is gebleken dat niet alleen wij, maar ook Turkije zelf voor een dilemma staat.

Het vrije verkeer van goederen, diensten, mensen en kapitaal is een leidend principe. Hoe gaan we echter om met het vrije verkeer van mensen in termen van migratie, arbeidsmarkt en economische ruimte? Er is meer vooruitgang nodig op het vlak van een gemeenschappelijk migratiebeleid. We kunnen de illegale migratie niet bestrijden zonder het probleem van het vrije verkeer van personen aan te pakken. De Top van Tampere en die van Thessaloniki hebben daartoe inspanningen gedaan.

Die gemeenschappelijke politiek heeft technische implicaties. Het SIS-2-systeem zal in een visumsysteem moeten worden ingebracht. Maar ze heeft ook menselijke implicaties. Over alle culturen en eeuwen heen steunt het migratieprobleem op de kernvraag: hoe kunnen we een plek vinden waar we het iets beter hebben? Zowel het migratiebeleid als het bestrijden van de illegale migratie en mensen- en vrouwenhandel moeten de menselijke aspiratie om een betere plek op te zoeken, respecteren. De gemeenschappelijke migratiepolitiek vergt meer middelen. De huidige middelen zijn absoluut onvoldoende.

Wij zijn een grote voorstander van een realistische uitbreiding volgens afgesproken termijnen en normen. De politieke ruimte, die we oorspronkelijk vormden, moet nu worden ingebed in de idee van de politieke unie die we samen willen vormen.

M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Le projet de loi qui est soumis aujourd'hui à votre ratification concerne le cinquième élargissement de l'Union européenne. Cet élargissement est sans doute, cela a été dit à plusieurs reprises, l'un des plus importants et aussi l'un des plus singuliers de l'histoire de l'Union. On se rappellera les quatre premières vagues qui avaient fait entrer le Danemark, l'Irlande et le Royaume-Uni en 1973, la Grèce en 1981, le Portugal et l'Espagne en 1986 et enfin, l'Autriche, la Finlande et la Suède en 1995.

Ce dernier élargissement est tout à fait singulier en raison non seulement du nombre d'États concernés mais aussi de leur population, de leur diversité culturelle et historique ainsi que de leur situation géographique. Outre l'extension vers deux îles de la Méditerranée, le Traité consacre aujourd'hui la réunification d'un continent déchiré par la Seconde Guerre mondiale et par la Guerre froide. Les négociations d'adhésion se sont clôturées à Copenhague, le 13 décembre 2002. Le Traité d'adhésion a été signé à Athènes le 16 avril 2003. L'entrée effective des nouveaux membres est prévue au 1er mai 2004. Les procédures de ratification sont en cours dans les 25 États membres. Le Traité est mixte. Il doit par conséquent être soumis aux différentes assemblées des régions et des communautés. Neuf mois nous séparent du 1er mai 2004. Il faut donc que nous invitions les autorités concernées et les assemblées fédérales à concentrer leurs efforts pour finaliser le processus de ratification.

L'exposé des motifs qui précède le projet de loi est particulièrement complet, clair et circonstancié. Il nous renseigne sur l'historique des négociations et sur le contenu des négociations proprement dites. Il recense les principaux défis et les difficultés survenues et détaille de manière exhaustive les résultats des négociations. Je ne vais donc pas m'attarder sur ces questions et je me permets de vous renvoyer à l'exposé des motifs.

En revanche, j'aimerais, à l'issue de ce débat, partager avec vous une série d'arguments et de convictions, car je sais que l'élargissement suscite des craintes - cela a été dit et répété ici - et des appréhensions au sein même de la population. Je pense qu'il nous appartient d'y répondre. C'est avant tout un exercice d'explication, je dirais même un exercice de pédagogie qu'il nous revient de mener.

Pour ce qui me concerne, j'aborderai six points : la nature de l'élargissement, le caractère politique de l'élargissement, le devoir historique à l'égard de nos voisins de l'Est, le caractère maîtrisé de l'élargissement, lequel n'est pas une improvisation, les avantages de l'élargissement, son coût et les institutions dans l'Europe élargie.

La nature de l'élargissement. L'élargissement fait partie de la nature même de l'Europe. À aucun moment, les pères fondateurs n'ont imaginé une Europe limitée à six États membres. Ce n'était pas là sa vocation. L'élargissement était donc ancré au coeur du projet européen. Sa vocation, son ambition, c'était de s'ouvrir aux voisins et de propager vers l'extérieur une zone de paix, de prospérité et de démocratie. Donc, l'Europe est et a toujours été un concept ouvert et non un concept fermé. Je ne compte pas revenir ici sur le débat sur les futures frontières de l'Europe car nous aurons certainement encore l'occasion d'en parler. Je sais bien qu'à un moment donné il faudra s'arrêter mais il est bon de rappeler que l'Europe est un concept ouvert, fondé sur des valeurs qui, finalement, sont le critère fondamental.

L'élargissement est un acte politique. Il poursuit, avant toute chose, un objectif de nature politique : la paix et la stabilité. Il s'agit avant tout de consolider un espace de paix et de stabilité au bénéfice de tous, à savoir les anciens et les nouveaux membres mais également les voisins de l'Europe. Il est évident que l'élargissement génère ce que d'aucuns appellent la contagion démocratique. Dans cette perpective, il est capital qu'un dialogue politique soit mené par l'Union et ses voisins, que des coopérations, des partenariats beaucoup plus étroits soient envisagés au bénéfice de tous. Je pense notamment - la question a longuement été abordée aujourd'hui - à la lutte contre l'immigration clandestine.

La nature politique de l'élargissement se marque aussi dans les conditions exigées des pays candidats pour adhérer à l'Union européenne. Je rappellerai brièvement la base juridique : l'article 49, combiné à l'article 6.1 du Traité sur l'Union européenne, qui précise que « peut devenir membre de l'Union européenne tout État européen qui respecte les principes de la liberté, de la démocratie, du respect des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ainsi que l'État de droit, principes qui sont communs aux États membres ».

En 1993, l'Union a également requis que soient respectés les critères dits de Copenhague. Ces critères sont de deux ordres, politique et économique. L'Union ne peut engager des négociations d'adhésion que si les critères politiques sont remplis. Les critères économiques sont pour leur part susceptibles d'être atteints en cours de négociation.

Certains ont posé la question de l'adhésion de la Turquie. Je rappelle que tout pays candidat doit avoir des institutions stables, garantissant la démocratie, l'État de droit, les droits de l'homme, le respect des minorités et leur protection, une économie de marché viable ainsi que la capacité de faire face à la pression concurrentielle et aux forces du marché à l'intérieur de l'Union, la capacité d'assumer les obligations de l'adhésion et notamment de souscrire aux objectifs de l'union politique, économique et monétaire.

Un critère supplémentaire fut ajouté à Madrid en 1995, à savoir la nécessité pour un pays candidat de créer les conditions de son intégration par l'adaptation de ses structures administratives.

L'élargissement à l'Est est, je pense, un devoir historique. Élargir vers l'Est est en vérité une obligation morale. C'est réunir un continent artificiellement divisé, c'est rassembler des peuples fondamentalement européens dans le cadre d'un projet fondé sur le respect, la tolérance et la compréhension mutuels.

Je considère que nous n'avons pas l'exclusivité de l'identité européenne et je rejoins volontiers Jacques Delors lorsqu'il affirme que les gènes de l'histoire européenne sont autant à Budapest, à Varsovie ou à Prague qu'à Paris, Londres ou Rome. Ces pays ont souffert sous le régime communiste. Ils présentent, il est vrai, par rapport à nos démocraties occidentales, de profondes disparités dans leur développement économique et social. Même si, aujourd'hui, ils n'ont pas encore tous, comme nous, l'appétence pour la dimension politique de l'Europe - la réaction par rapport au conflit irakien a témoigné de cette divergence - ils y viendront si nous savons répondre à leur souci de sécurité.

J'ouvre ici une brève parenthèse sur la nécessité d'une défense européenne. Ce projet figure aujourd'hui à l'agenda européen et a notamment été porté par le premier ministre Guy Verhofstadt. Le Conseil européen de Bruxelles qui s'est tenu la semaine dernière a mis en lumière un consensus sur les possibilités de coopération structurée en cette matière. Ce sont donc des pas importants qui ont été posés à cette occasion.

J'ai aussi dit que l'élargissement était un acte maîtrisé. Sa préparation a été assurée pour le développement d'une stratégie de pré-adhésion. Je vous renvoie plus spécifiquement à l'exposé des motifs qui détaille les différents éléments de cette stratégie, véritable accompagnement des pays candidats.

Je pense qu'il faut aussi préciser que les négociations ont été menées en se fondant sur trois principes essentiels : la différenciation, la flexibilité et le monitorage. La Belgique a toujours fortement insisté sur cet aspect jugé primordial. Il s'agit de vérifier si les engagements pris par les pays candidats sont mis en oeuvre.

Enfin, notons que des dérogations temporaires ont pu être acceptées pour faire droit à certaines difficultés objectives de pays candidats. Ces dérogations sont toutefois limitées par leur objet, mais aussi dans le temps et dans l'espace. Elles doivent être accompagnées de plans précis.

Je terminerai en rappelant les conclusions du Conseil européen de Copenhague, en décembre 2002, qui ont introduit deux mécanismes de sauvegarde inédits. Des clauses de sauvegarde « marché intérieur » et « justice et affaires intérieures » se sont ajoutées à la clause de sauvegarde économique générale appliquée lors des élargissements précédents. La Belgique veillera à ce que ces clauses soient, le cas échéant, effectivement mises en oeuvre.

Pour en terminer sur les négociations, j'ajouterai un mot sur leur caractère inclusif. Les négociations avec la Bulgarie et la Roumanie continuent à un rythme soutenu et ces deux pays devraient pouvoir rejoindre l'Union en 2007.

Het belangrijkste voordeel van de uitbreiding is de politieke stabiliteit van het continent. Op economisch vlak zijn de voordelen bijzonder groot. Ze kunnen als volgt worden samengevat: rechtszekerheid, nieuwe markten, nieuwe handelsmogelijkheden en investeringspotentieel.

Ik denk eerst en vooral aan de consolidering van de rechtszekerheid op Europese schaal. Vanaf nu bepalen dezelfde regels de concurrentie, de overheidshulp, de concentratie van ondernemingen, de rechten van intellectuele eigendom, de productnormen en zo meer.

De vereenvoudiging die uitgaat van de eenmaking of de harmonisering van regimes die vroeger in elk land verschilden, is merkwaardig en zal in het voordeel uitdraaien van onze ondernemingen. Meer in het bijzonder zou het een einde moeten maken aan een reeks concurrentievervalsingen en de convergentie van de economieën van de lidstaten bespoedigen.

Ik ben er vast van overtuigd dat de economische convergentie op termijn het enige geloofwaardige antwoord is op het delokaliseringsrisico. Momenteel dient dit risico gerelativeerd te worden. De kosten, voornamelijk de arbeidskosten, zijn lager in de nieuwe lidstaten, in het bijzonder die van Midden- en Oost-Europa. Toch behouden de huidige lidstaten van de Unie nog steeds het voordeel van een grotere productiviteit. Uit recente studies blijkt dat men sommige kleine activiteitsverschuivingen naar de nieuwe lidstaten kan verwachten. Die worden echter gecompenseerd door meer groei ingevolge de uitbreiding. Dank zij de uitbreiding ontstaan ook nieuwe markten met de daarbij horende belofte van nieuwe mogelijkheden. Laten we niet vergeten dat de bevolking van de Unie aanzienlijk gaat toenemen. De behoeften van de nieuwe lidstaten in termen van verbruik, infrastructuur, uitrusting en diensten blijven belangrijk en betekenen evenveel handels- en investeringsmogelijkheden. De uitbreiding is vanuit die invalshoek een echte bron van groei voor een Europese Unie met 25.

In het algemeen zal de exploitatie van dit groeipotentieel, de opening van de grenzen en de naleving van gemeenschappelijke rechtsregels, de ontwikkeling van het handelsverkeer en de investeringen bevorderen.

Dank zij de vorige uitbreidingen ontstond er een aanzienlijke verbetering van de levensstandaard in de toetredende landen. Ik herinner aan het spectaculaire voorbeeld van Ierland waarvan het BBP van 64% van het Europese gemiddelde in 1988 toenam tot 119% in 2000, een verdubbeling van de relatieve rijkdom in 12 jaar tijd.

Vorige uitbreidingen hebben ons geleerd dat de nieuwe leden nogal vlug immigratielanden worden in de plaats van landen van migranten. Waarom zijn geboortestreek verlaten om elders zijn geluk te zoeken op het moment dat het in eigen land werkelijkheid wordt?

Op internationaal vlak kan de uitbreiding de macht van de EU op wereldvlak alleen maar versterken. De uitgebreide Unie vertegenwoordigt meer dan één vijfde van de wereldhandel, betekent iets minder dan de helft van de directe buitenlandse investeringen op wereldvlak en zal één vierde van de binnenkomende wereldinvesteringen opslorpen. Die bijkomende macht zal een bijkomend gewicht geven aan onze stem binnen de internationale handelsfora. Deze versterking maakt van Europa een minder kwetsbaar geheel tegen externe klappen, met als gevolg een efficiënter reactievermogen. Dit versterkt eveneens de capaciteit om het globaliseringsfenomeen in te kaderen. Vanuit dit standpunt bekeken zou de uitbreiding een betere regulering moeten toelaten van de economische activiteit op wereldvlak.

De globale kost van de uitbreiding werd in december 2002 in Kopenhagen bepaald op 40,81 miljard euro voor de periode 2004-2006. Dit bedrag bevat uitgaven voor zowel landbouw als binnenlands beleid en bijkomende tijdelijke uitgaven, meer bepaald voor kernveiligheid of institutionele capaciteiten en Schengen. Dit bedrag omvat eveneens betalingsfaciliteiten om de begrotingsmogelijkheden van de nieuwe leden te verbeteren en compensaties om te vermijden dat sommige landen netto moeten bijdragen vanaf hun toetreding. Deze bedragen overschrijden geenszins het engagementsplafond dat in 1999 in Berlijn werd bepaald. Voor België wil ik er even aan herinneren dat de impact op de begroting geraamd wordt op 370 miljoen euro voor de periode 2004-2006.

Je voudrais dire quelques mots sur les institutions dans l'Europe élargie. À la date de l'entrée des dix nouveaux membres, le Traité de Nice s'appliquera. Ceci implique notamment qu'au Parlement européen, entre le 1er mai 2004 et l'investiture du nouveau Parlement, les pays candidats seront représentés par des députés désignés par leurs parlements nationaux. À la fin du mois de juin 2004, le nouveau parlement européen comptera 732 membres. Les cinquante sièges laissés provisoirement libres par la Bulgarie et la Roumanie seront répartis entre tous les pays membres. La Belgique disposera de 24 sièges.

Pour le vote au Conseil, entre le 1er mai et le 1er novembre 2004, la majorité qualifiée est fixée à 88 votes sur 126. Dès le 1er novembre, elle requerra 232 votes sur 321. À partir du 1er mai 2004, chaque nouveau membre disposera d'un nouveau commissaire sans portefeuille. Après le 1er novembre 2004, la nouvelle Commission sera composée d'un commissaire par État membre, conformément au Traité de Nice.

Je voudrais maintenant évoquer les travaux de la Convention. Après dix-huit mois de travail, elle a adopté un texte de compromis que nous jugeons équilibré et qui répond très largement aux exigences de simplification, de clarté, d'efficacité, de démocratie, d'ailleurs rappelées dans la Déclaration de Laeken. La stratégie du gouvernement belge, lors des travaux de la CIG, vise à maintenir les acquis de la Convention. En effet, il ne faut pas perdre de vue que l'Union à vingt-cinq représente une véritable mutation du projet européen.

Je suis personnellement convaincu qu'au-delà de la réforme nécessaire des institutions, une réflexion devra s'ouvrir sur la différenciation. Celle-ci doit permettre de surmonter les blocages, d'éviter les impasses et de concilier hétérogénéité et intégration. Notre responsabilité politique consiste aujourd'hui à expliquer et à rassurer.

J'en viens maintenant aux questions plus particulières. Mme de Bethune a parlé des majorités qualifiées.

Het aantal domeinen dat behandeld kan worden met de gekwalificeerde meerderheid, is verhoogd. Wij vinden natuurlijk dat het niet ver genoeg gaat, maar u weet ook dat België ervoor zal pleiten om dit aantal te blijven uitbreiden. Op fiscaal en sociaal vlak zijn we bijvoorbeeld vragende partij, maar ook inzake veiligheids- en defensiepolitiek.

On nous a dit que l'acquis communautaire doit absolument être transposé et mis en pratique dans les différents pays. Nous attendons le rapport de la Commission qui doit être publié le 5 novembre prochain. La Belgique reste très vigilante et, le cas échéant, demandera la mise en oeuvre des clauses de sauvegarde.

En ce qui concerne le coût de l'élargissement, Mme de Bethune a notamment soulevé la question de l'euroscepticisme. La déclaration gouvernementale prévoit une communication appropriée à ce sujet. Nous sommes occupés à préparer ce travail de clarification à destination de l'extérieur et à l'adresse des citoyens.

Pour ce qui concerne la question particulière des Info Point, je suis intervenu au Conseil et à la Commission. Je n'ai pas encore décidé si mon département se substituerait à l'intervention de la Commission en faveur de ces Info Points.

M. Mahoux a posé des questions relatives à l'approfondissement de l'Union. Vous serez d'accord avec moi pour dire que la Convention a été une formidable opportunité de débattre de cet approfondissement. Je dirais même que la Convention en elle-même est déjà un approfondissement de l'Union parce que son rôle pédagogique fut quand même assez exceptionnel. Si la CIG pouvait consacrer le compromis final de la Convention, on devrait bien admettre que ce serait un franc succès.

Le compromis final ne nous rend pas totalement heureux, mais un compromis n'est jamais parfait. Je pense quand même que celui-ci est assez ambitieux. On a aussi dit que si d'aucuns voulaient rouvrir le débat sur des points essentiels de la convention, nous serions aussi demandeurs, notamment sur l'élargissement des domaines que l'on traite à la majorité qualifiée. Je pense plus particulièrement aux domaines social et fiscal.

La CIG est aujourd'hui dans une phase critique. La négociation politique n'a pas encore été véritablement entamée. Jusqu'ici, on a entendu des discours incantatoires précisant et répétant les positions bien connues de chacun. Nous avons dès lors sollicité de la part de la présidence italienne que les pays puissent venir avec des textes de compromis négociables. Je crois que nous n'avons pas encore atteint ce niveau-là. J'espère que, dans les prochaines réunions, nous pourrons avancer sur les compromis qu'il reste à faire. Nous pourrons alors négocier.

La suppression de l'article 51 figure, vous le savez, dans la stratégie adoptée au conseil des ministres. Les amendements visant à supprimer cet article ont été déposés à deux reprises. J'y reviendrai dans la réponse à M. Vandenberghe.

Je suis totalement opposé à des références religieuses particulières dans ces textes. Je ne vois pas très bien pourquoi il y en aurait. Je crois que la réalité et l'histoire européenne sont la synthèse de courants divers. Particulariser un courant par rapport à d'autres n'est pas utile. Il ne faut pas voir dans cette position une quelconque volonté d'ignorer le rôle joué par l'une ou l'autre religion. Je connais l'histoire comme vous, mais il ne faut pas non plus consacrer l'idée dans l'opinion publique que ce rôle sera exclusif. Il ne devrait dès lors pas y avoir de problème sur cette question.

Il est, à mes yeux, utile de continuer à débattre des frontières de l'Europe, monsieur Mahoux.

Mais, depuis tout à l'heure, monsieur le président, je pense à un beau sujet à mettre en discussion : l'approfondissement de la réflexion sur les nouveaux voisins de l'Europe. Nous avons certainement des stratégies particulières et plus immédiates à mettre en oeuvre. Je vous en ai parlé, et je suis tout à fait d'accord avec vous ; je crois que c'est également par ce biais que l'on peut rencontrer partiellement la question des flux migratoires, celle de la sécurité et celle de la grande criminalité. Tous ces débats sont liés au degré de coopération que l'on peut approfondir avec ces pays.

Er werd een vraag gesteld over Turkije. Sinds 1963 is er een associatieakkoord tussen de Europese Unie en Turkije. In 1999 heeft de Europese Unie in Helsinki de kandidatuur van Turkije aanvaard. In december 2002 werd er in Kopenhagen beslist om in december 2004 na te gaan of er aan de politieke criteria is voldaan. Zo ja, dan kunnen de onderhandelingen onmiddellijk beginnen. Er zijn momenteel in Turkije wettelijke en grondwettelijke hervormingen aan de gang. Waarom zou Turkije geen Europese lidstaat kunnen zijn? De godsdienstige criteria mogen niet in aanmerking worden genomen. Dat is althans mijn opinie.

Je pense que la Turquie est le seul État laïque musulman. L'Europe est laïque. Donc, si la Turquie répond aux critères, je ne vois pas d'argument objectif pour refuser son adhésion. Je pense même que le fait d'avoir un État musulman d'organisation laïque dans l'Europe pourrait avoir un intérêt sur le plan de son exemplarité. Voilà ce que je voulais dire sur la Turquie. Chacun doit prendre ses responsabilités en la matière.

Aan de heer Vandenberghe antwoord ik dat in de preambule wordt verwezen naar de godsdienstige, culturele en humanistische waarden. Ik denk dat dit volstaat.

Hij verwees ook naar het rapport van de Commissie van 5 november. We zullen veel aandacht besteden aan de strijd tegen de corruptie.

On en a fait une priorité et on est très ferme sur cette question. Ainsi, il a été dit ici qu'il n'y avait plus d'obligation de visa. Ce n'est pas du tout exact. Les obligations de visas, notamment pour les habitants de la Pologne et de la Hongrie, sont maintenues. C'est vrai qu'ils ont essayé d'obtenir un allégement de cette procédure, mais cela n'a pas été accepté.

Je suis d'accord avec Mme De Schamphelaere en ce qui concerne l'absolue nécessité de suivre de très près l'importance de l'acquis social. Par rapport à cette question, la période de transition dans ces matières est extrêmement limitée. Nous avons défendu cette idée pour obliger à aller plus rapidement de l'avant. Le dernier rapport de la commission de Monitorage n'a eu que deux remarques saillantes sur cette question à l'égard de l'Estonie et de la Pologne.

Mme Crombé a exprimé des craintes sur la délocalisation. Je vous rappelle que l'étude de la Commission a évalué à 300.000 personnes l'effet sur les flux. La croissance générée par l'adhésion va inciter les éventuels migrants à profiter, chez eux, de la prospérité qui devrait monter en puissance. Les pays d'émigration devraient très certainement, à terme, devenir des pays d'immigration.

Pour ce qui concerne les fonds structurels, je voudrais rappeler une proposition faite il y a deux jours, à Rome, par Michel Barnier pour lutter contre l'effet statistique et faire en sorte que les régions qui risquent de perdre l'intervention de ces fonds, du seul fait de l'élargissement, soient prises en considération. Il a proposé la création d'un objectif 1bis. On attend maintenant les propositions concrètes de la Commission pour la fin de l'année.

Je partage la préoccupation de Mme Thijs en ce qui concerne l'immigration illégale et le trafic d'êtres humains. Elle a parfaitement traduit notre point de vue.

De heer Timmermans wijs ik erop dat het de taak is van de Commissie om erop toe te zien dat de afspraken onder de nieuwe lidstaten correct worden nagekomen. Ik ga ervan uit dat de Commissie de nodige maatregelen zal nemen, inclusief bewaringsmaatregelen. Het spreekt voor zich dat de nieuwe landen zich zullen conformeren aan de sociale politiek, het leefmilieu en andere aspecten die gevolgen kunnen hebben voor de sociale omkadering van de Europese wetgeving. We verwachten dat de normen van het verdrag gerespecteerd worden.

De heer Schouppe beweert dat de financiële middelen die ter beschikking moeten worden gesteld van de nieuwe lidstaten sterk zouden kunnen oplopen. Ik meen van niet. De nieuwe lidstaten wensen immers nog veel meer middelen. Er is in 40,8 miljard euro voorzien voor 2004-2006; dat is 11 euro per Belg. De financiering door Europa is trouwens beperkt tot maximum 4% van hun BNP. Vermits deze landen vanaf 2006 ook deel zullen uitmaken van de eurozone, moeten ze ook budgettair de tering naar de nering zetten, ze zijn verplicht de convergentienormen toe te passen.

Il est évident que cette décision est importante. Je crois pour ma part que si la Conférence intergouvernementale peut, et elle le devra, répondre aux besoins de modernisation, de réactualisation, de restructuration et de plus grande opérationnalité des institutions, cet élargissement bien préparé, qui certes présente toujours un certain nombre d'inconnues, sera un fait important de l'histoire. Il va en effet ancrer dans le monde une zone de paix, de stabilité, de solidarité qui permettra à l'Europe de jouer un rôle d'acteur global majeur. Le modèle européen peut amener davantage d'équilibre, d'harmonie, de justice dans le monde. Il faut souhaiter que cette ratification puisse se faire dans les meilleurs délais et à tous les niveaux pour ce qui concerne nos institutions.

-De algemene bespreking is gesloten.