3-250/1

3-250/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

15 OKTOBER 2003


Wetsvoorstel houdende organisatie van een volksraadpleging over het Verdrag tot instelling van een Grondwet voor Europa

(Ingediend door de heren Hugo Coveliers en Stefaan Noreilde)


TOELICHTING


Sinds de Verdragen van Parijs (1951) en Rome (1957) zijn vertegenwoordigers van de lidstaten van achtereenvolgens de EGKS, de EEG, de EG en de EU steeds vaker bijeengekomen om te onderhandelen over de herziening van Europese Verdragen. Op de eerste Intergouvernementele Conferenties (IGC's) in de jaren vijftig volgden verschillende IGC's ter verdieping van de Europese integratie, waarvan de recentste in december 2000 (Verdrag van Nice).

Op die Top van Nice werd het de staatshoofden en regeringsleiders van de EU-landen duidelijk dat er iets moest veranderen aan de voorbereiding van de verdragsherzieningen. In een verklaring betreffende de toekomst van de Unie spraken zij dan ook de wens uit dat, voorafgaand aan de volgende IGC, een breder en tevens diepgaander debat over de toekomst van de Europese Unie zou worden gevoerd. Daarmee werd de weg vrij gemaakt voor een Europees constitutioneel debat.

De Top van Laken nam in december 2001 een verklaring aan, waarin voor het eerst sprake was van een Europese Grondwet. In de Verklaring van Laken werd daartoe een Conventie bijeengeroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, nationale en Europese parlementsleden en vertegenwoordigers van de Commissie.

De Europese Conventie kreeg de opdracht voorstellen te formuleren over een hele reeks onderwerpen, waaronder de status van het EU-grondrechtenhandvest, een nauwkeurigere bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten, de rol van de nationale parlementen, de vereenvoudiging van de verdragen alsmede de bewerkstelliging van meer democratie, transparantie en efficiëntie in de Europese Unie.

Het resultaat van de werkzaamheden van de Conventie werd in juni 2003 door haar voorzitter aan de staats- en regeringsleiders voorgesteld op de Top van Thessaloniki. De IGC die start in oktober zal zich definitief over de resultaten van de Conventie moeten uitspreken.

Die eindtekst is een mijlpaal in de evolutie van de Europese Verdragen.

Zo wordt in de voorgestelde tekst een heel corpus van Europese grondrechten voor de burgers opgenomen. Hoewel hij voordien al een aantal grondrechten op Europees niveau genoot, krijgt de burger hier een uitgebreid en expliciet opgesomd corpus van grondrechten in aanvulling op grondrechten die voortvloeien uit bijvoorbeeld nationale grondwetten of het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De grondrechten van de Unie kunnen, binnen de grenzen door de Grondwet zelf vastgelegd, door alle rechtbanken in de Unie worden afgedwongen zowel tegen Europese overheden als tegen nationale overheden wanneer die het Europese beleid uitvoeren. Het spreekt voor zich dat dit de rechtspositie van de burgers ten aanzien van de instellingen en handelingen van de Unie sterk verbetert.

De Grondwet verleent daarenboven de Unie als geheel rechtspersoonlijkheid, waardoor de formele pijlerstructuur van de Unie verdwijnt, en zij maakt het mogelijk dat de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens toetreedt.

Verder worden aanzienlijke veranderingen aangebracht aan de bevoegdheden van de Unie op het vlak van de zogenaamde « Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid » en het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid. Enerzijds wordt migratie daardoor in veel belangrijkere mate dan nu het geval is een Europese bevoegdheid. Anderzijds bestaat de hoop dat Europa in de toekomst uitgroeit tot een volwaardige politieke speler op wereldvlak, een macht die met één stem spreekt. Ook op andere vlakken worden bevoegdheidsuitbreidingen aan de Unie verleend.

De institutionele structuur en het stemmengewicht in de Raad van ministers en het Europees Parlement worden op termijn hervormd alsook de beleidsinstrumenten van de Unie.

Ten slotte worden twee belangrijke protocols toegevoegd, één over de rol van nationale parlementen in de Unie en één over het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel.

De eindtekst van de Conventie bevat dus zeer ingrijpende veranderingen in het politieke bestel van de Unie en het democratisch leven van de burger in Europa. De beste manier om voor de goedkeuring van een dergelijke karakterverandering van de Unie een maatschappelijk draagvlak te verkrijgen, is de organisatie van een volksraadpleging. Naast het verlenen van een belangrijke impuls aan het publiek debat over de Europese integratie zal dergelijke raadpleging eveneens de betrokkenheid van de burgers bij deze belangrijke integratiestap verstevigen.

Inzake de te volgen procedure is dit voorstel in hoofdzaak geïnspireerd op de geldende regeling voor de provinciale en de gemeentelijke volksraadpleging. De betrachting bestaat erin deze volksraadpleging te organiseren op zondag 13 juni 2004, de dag waarop eveneens de verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsgrijpen.

Hugo COVELIERS.
Stefaan NOREILDE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Er wordt een volksraadpleging gehouden over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, hierna het verdrag genaamd.

Met JA of NEEN moet de volgende enige vraag worden beantwoord : « Mag het Koninkrijk België toetreden tot het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa? »

Art. 3

De volksraadpleging vindt plaats op een zondag, gelegen tussen de ondertekening van het verdrag door het Koninkrijk België en de indiening van het wetsontwerp houdende instemming met het verdrag bij de Senaat.

Indien de datum van de Europese verkiezingen, zijnde 13 juni 2004, voldoet aan de hierboven gestelde criteria, wordt de volksraadpleging ook op die dag gehouden.

Art. 4

§ 1. Om deel te nemen aan de volksraadpleging moet men :

1º Belg zijn;

2º in één van de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente ingeschreven of vermeld zijn;

3º de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;

4º niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een kiezer van de federale Kamers de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt.

§ 2. De voorwaarden vermeld in § 1, 3º en 4º, moeten vervuld zijn op de dag van de volksraadpleging, en de voorwaarden vermeld in § 1, 1º en 2º, op de datum waarop de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten.

De deelnemers die na de datum waarop de lijst van de deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor een kiezer van de federale Kamers ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de dag van de volksraadpleging meebrengt, worden van de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging geschrapt.

Art. 5

Artikel 13 van het Kieswetboek is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de in artikel 4, § 1, bepaalde voorwaarden.

In geval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging is opgemaakt, wordt de betrokkene van deze lijst geschrapt.

Art. 6

Op de dertigste dag voor de volksraadpleging maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst op van de deelnemers aan de volksraadpleging.

Op die lijst worden vermeld :

1º de personen die op de vermelde datum in één van de bevolkingsregisters van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn en de andere in artikel 4, § 1, bedoelde deelnemingsvoorwaarden vervullen;

2º de deelnemers die tussen die datum en de datum van de volksraadpleging de leeftijd van achttien jaar bereiken;

3º de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt of zou nemen uiterlijk op de dag die is vastgesteld voor de volksraadpleging.

Voor elke persoon die voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden vermeldt de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. De lijst wordt volgens een doorlopende nummering en eventueel per wijk van de gemeente opgemaakt, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel geografisch volgens de straten.

Art. 7

De deelname aan de volksraadpleging is niet verplicht.

Elke deelnemer heeft recht op één stem.

De stemming is geheim.

De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 15 uur. Zij die zich vóór 15 uur in het stemlokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.

Art. 8

Tot stemopneming wordt slechts overgegaan indien ten minste 10 % van de inwoners van het Rijk aan de volksraadpleging heeft deelgenomen.

Art. 9

Ten minste één maand vóór de dag van de volksraadpleging stelt de door de Koning aangewezen overheid aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet.

Art. 10

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels voor de organisatie van de volksraadpleging.

7 oktober 2003.

Hugo COVELIERS.
Stefaan NOREILDE.