3-164/1

3-164/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

20 AUGUSTUS 2003


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 50 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht, met een bepaling over het recht op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes

(Ingediend door de mevrouw Sabine de Bethune)


DÉVELOPPEMENTS


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 2 januari 2002 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-998/1 ­ 2001/2002).

1. Inleiding

In tal van wetenschappelijke studies is gewezen op de voordelen van borstvoeding voor moeder en kind. Internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, UNICEF en haar partnerorganisatie WABA (World Alliance for Breastfeeding Action) zetten zich wereldwijd in voor de bescherming en de promotie van borstvoeding. Richtinggevend is de recente aanbeveling van de WGO. Met name werd in resolutie EB107.R16 over de voeding van zuigelingen en jonge kinderen, aangenomen tijdens de 54e Wereldgezondheidsvergadering op 19 mei 2001, aanbevolen borstvoeding te geven gedurende 6 maanden.

Het aantal borstvoedingen tot zes maanden bedraagt in België amper 10 %. Dat houdt verband met het ontbreken van een borstvoedingscultuur én van de nodige voorzieningen voor jonge moeders om borstvoeding met een baan te combineren.

Vanuit de vaststelling dat heel wat moeders ook na het hervatten van de arbeid borstvoeding wensen verder te zetten, menen wij dat er nood is aan een wettelijke regeling die de combinatie van arbeid en borstvoeding onderbouwt.

Vrouwen bij het militair personeel hadden tot vóór april 2001 recht op borstvoedingsverlof voor een periode van drie maanden na het verstrijken van het moederschapsverlof. Het voorliggend voorstel voorziet in een (her)invoering van dit recht en een bezoldiging ervan en daarnaast in het recht op twee uur betaalde borstvoedingspauze per dag, tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt.

2. Het belang van borstvoeding

We kunnen stellen dat het geven van borstvoeding een recht is voor moeder en kind. Het geven van borstvoeding heeft een belangrijke affectieve waarde, het versterkt de band tussen moeder en kind. Het geven van borstvoeding leidt ook tot een vlugger herstel van de moeder. Op het vlak van voedingswaarde blijkt uit verschillende wetenschappelijke studies dat borstvoeding alle kwaliteiten van een verantwoord en gedifferentieerd voedingspatroon verenigt. Gewezen wordt onder meer op de grote biologische waarde van moedermelk, de zeer goede verteerbaarheid en de bescherming tegen diverse infectieziekten en allergieën.

Door recente onderzoeken worden deze inzichten nog versterkt. Zo onderzoeken fabricanten van poedermelk bijvoorbeeld op welke manier het essentiële bestanddeel arachidonzuur of AA, dat met moedermelk wordt meegegeven, kan ontwikkeld worden om het vervolgens toe te voegen aan moedermelk (Het Belang van Limburg, 4 oktober 2001). AA is een vetzuur dat de groei van het zenuwstelsel en de ontwikkeling van de hersenen bevordert. Een belangrijke ontwikkeling voor de verrijking van poedermelk voor die baby's die om bepaalde redenen geen borstvoeding krijgen, maar de onderzoeken onthullen tegelijk de voedingswaarde van moedermelk.

3. Het internationale kader inzake de combinatie van borstvoeding en betaalde arbeid

Zoals we stelden is borstvoeding een recht in het belang van moeder en kind. Verschillende internationale organisaties concretiseerden deze vaststelling via richtlijnen. De recente goedkeuring van de aanbeveling van de WGO « uitsluitend borstvoeding tot 6 maanden » maakte een einde aan de discussie « 4 tot 6 maanden » of « 6 maanden ». Na 6 maanden kan met bijvoeding begonnen worden, steeds afhankelijk van de gezondheid en noden van het kind.

Dit wil zeggen dat moeders die ervoor kiezen hun kind borstvoeding te geven, na het moederschapsverlof ­ dat in België 3 maanden bedraagt ­ over een recht op borstvoedingsverlof moeten kunnen beschikken voor een periode van 3 maanden. Daarnaast moeten zij kunnen beschikken over het recht op borstvoedingspauzes tijdens het werk om de borstvoeding verder te kunnen zetten of om moedermelk af te kolven.

Nationale beleidsinitiatieven om moeders in staat te stellen (uitsluitend) borstvoeding te geven tot hun kind 6 maanden oud is, werden eerder reeds aangemoedigd in de Innocenti Declaration on the Protection, Promotion and Support of Breastfeeding, het uitkomstdocument van de WGO/UNICEF-meeting over « Breastfeeding in the 1990's » (Venetië, 1 augustus 1990).

In de Innocenti-verklaring werd ook aangestuurd op de oprichting van nationale comités voor de promotie en de bescherming van borstvoeding (in België opgericht onder de benaming « Federaal Borstvoedingcomité », zie Belgisch Staatsblad van 2 december 1999) en de naleving van de « International Code of Marketing of Breast-Milk Substitutes », die onder meer betrekking heeft op reclame voor zuigelingenvoeding en het uitdelen van gratis stalen aan jonge moeders. Deze internationale code werd gedeeltelijk omgezet in de Europese richtlijn 91/321/EEG van 14 mei 1991 betreffende de onderlinge aanpassingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. De Europese richtlijn werd op haar beurt gedeeltelijk omgezet in het koninklijk besluit van 27 september 1993 betreffende voedingsmiddelen voor bijzondere voeding.

België is tevens gehouden het recht op borstvoedingspauzes tijdens het werk te regelen in overeenstemming met het Europees Sociaal Handvest. België ratificeerde het Europees Sociaal Handvest op 16 oktober 1990. Daarmee heeft België het engagement op zich genomen om uitvoering te geven aan het geheel van de bepalingen, inclusief artikel 8.3.

Luidens dit artikel verplichten de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe, « om de onbelemmerde uitoefening van het recht van vrouwelijke werknemers op bescherming te waarborgen, te bepalen dat moeders die hun zuigelingen voeden daartoe voldoende tijd krijgen ».

Dat werd steeds geïnterpreteerd als de verplichting te voorzien in bezoldigde borstvoedingspauzes.

Wij verwijzen ten slotte ook naar het Verdrag over moederschapsbescherming dat op 15 juni 2000 door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO-conventie 183) werd goedgekeurd.

Artikel 10 van dit verdrag bepaalt :

« 1. A woman shall be provided with the right to one or more daily breaks or a daily reduction of hours of work to breastfeed her child.

2. The period during which nursing breaks or the reduction of daily hours of work are allowed, their number, the duration of nursing breaks and the procedures for the reduction of daily hours of work shall be determined by national law and practice. These breaks or the reduction of daily hours of work shall be counted as working time and remunerated accordingly. »

België is er dus toe gehouden zijn wetgeving aan te passen om het verdrag te kunnen ratificeren.

In haar antwoord op een vraag om uitleg van de indienster van het voorliggend wetsvoorstel (nr. 2-566, Handelingen 2-148, 18 oktober 2001) over de ratificatie van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie over de moederschapsbescherming antwoordde minister Onkelinx : « Het is duidelijk dat de Conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie moet worden toegepast, zowel in de particuliere sector als in de openbare sector. » Volgens de minister zou voor de particuliere sector ­ en meer bepaald voor alle werkneemsters die vallen onder het IAO-verdrag, namelijk iedere vrouw die in het kader van een arbeidsbetrekking werkt onder het gezag van een andere persoon ­ het recht op borstvoedingsverlof via een collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden. Voor de openbare sector zou het recht op borstvoedingspauzes, aldus de minister, via een wetgevend initiatief gegarandeerd moeten worden.

Dit voorstel wil bijdragen tot een spoedige ratificatie van het IAO-verdrag over de moederschapsbescherming teneinde moeders het recht te geven op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes.

In dezelfde lijn van het IAO-verdrag verwijzen we naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) waarin onder « moederschap » het « tijdvak van de conceptie tot en met borstvoeding » verstaan wordt (1).

Ten slotte verwijzen we naar de aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen [COM(2000) 466] (2) betreffende de tenuitvoerlegging van Europese richtlijn 92/85/EEG over de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (3). De Commissie beveelt in haar document onder meer een specifieke bescherming aan voor het vrouwelijk personeel van de politiediensten, het vrouwelijk militair personeel en voor vrouwen die andere specifieke activiteiten vervullen in de civiele bescherming (4).

4. Borstvoeding in België

Uit twee onderzoeken die in april 1996 parallel werden uitgevoerd in Nederlandstalig en Franstalig België blijkt dat amper 56 % van de vrouwen in Vlaamse en 68 % in Franstalige kraamafdelingen met borstvoeding starten na de geboorte.

Na ongeveer drie maanden ­ het tijdstip waarop de meeste buitenhuiswerkende moeders de arbeid hervatten ­ daalt het percentage zuigelingen dat borstvoeding krijgt tot ongeveer de helft van de geschetste percentages. Amper 10 % van de moeders geeft na zes maanden nog borstvoeding.

Dit lage borstvoedingscijfer in ons land heeft verschillende oorzaken.

Ten eerste is er de vaststelling dat we in België nog steeds niet kunnen spreken van een « borstvoedingscultuur », de inzet van overheidsinstellingen zoals Kind en Gezin en niet-gouvernementele organisaties ten spijt. Ondanks hun promotiecampagnes en persoonlijke begeleiding van jonge moeders is er op structurele basis onvoldoende informatie over en aandacht voor borstvoeding in de opvoeding, in het onderwijs en in opleidingen in de gezondheidszorg.

Een tweede belangrijke factor die het lage borstvoedingspercentage in ons land kan verklaren, is het feit dat onze sociale wetgeving niet is aangepast aan de realiteit van borstvoeding. België kent nog steeds geen algemeen recht op borstvoedingsverlof of borstvoedingspauzes. Borstvoedingsverlof kan slechts op twee manieren verkregen worden : ofwel als « profylactisch » borstvoedingsverlof dat om medische redenen verplicht wordt opgelegd en waarbij de vrouw een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80 % van het begrensde loon ontvangt, ofwel op grond van een CAO, waarbij het borstvoedingsverlof meestal onbezoldigd is. De meeste moeders zijn dan ook verplicht hetzij een beroep te doen op loopbaanonderbreking of ouderschapsverlof, hetzij gewoon thuis te blijven, zonder enige vorm van uitkering. In het laatste geval gebeurt het wel frequent dat deze vrouwen ziekteverlof wordt toegekend, met een uitkering op kosten van de ziekteverzekering.

5. Historiek van het recht op borstvoedingsverlof voor vrouwen bij het militair personeel

Het recht op borstvoedingsverlof bestond voor vrouwen bij het militair personeel, maar werd afgeschaft zonder syndicaal overleg. Volgens minister Flahaut werden hiertoe de regelingen voor het openbaar ambt gevolgd, waar het recht op borstvoedingsverlof niet bestaat.

Deze afschaffing gaat in tegen de huidige opvattingen over het evenwicht tussen gezin en arbeid voor mannen en vrouwen en druist in tegen de inspanningen om tegemoet te komen aan specifieke situaties van vrouwen bij de Krijgsmacht.

Het recht op borstvoedingsverlof voor het vrouwelijk militair personeel was vóór de recente hervormingen geregeld in artikel 50 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht. Hierdoor kon het vrouwelijk personeelslid op haar aanvraag, verlof wegens borstvoeding bekomen voor een periode van drie maanden na het verstrijken van het moederschapsverlof, tellende als werkelijk dienst, maar zonder bezoldiging.

In het voorontwerp van wet (versie van 18 juni 1997) inzake de rechtstoestanden van het militair personeel, dat op 11 september 1997 besproken werd met de vakorganisaties, voorzag artikel 91, § 4, eveneens in het recht op borstvoedingsverlof. De voorwaarden betroffen eveneens een maximumduur van drie maanden en gelijkstelling met een periode van werkelijke dienst zonder bezoldiging.

Het voorontwerp van wet inzake de rechtstoestanden van het militair personeel (stuk Kamer, nr. 50-975/1) dat voor advies werd voorgelegd aan de Raad van State, hernam eveneens dit recht, onder artikel 120, § 4.

Het advies van de Raad van State betreffende artikel 120 luidde als volgt :

« 1. Zowel de arbeidswet van 16 maart 1971 (artikel 39) als het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen (artikel 25) nemen geboorten van meerlingen in aanmerking. Wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, kan het zwangerschapsverlof aldus ingaan vanaf de negende week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling. Het is de Raad van State niet duidelijk om welke objectieve reden dat onderscheid niet in de ontworpen tekst wordt vermeld.

2. De regelingen betreffende het zwangerschapsverlof zijn ook aangepast om rekening te houden met de beschermingsmaatregelen die worden opgelegd in richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.

Zo wordt prenataal verlof verleend om zwangere werkneemsters die in dienstactiviteit zijn, in staat te stellen naar medische onderzoeken te gaan wanneer deze niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

In de ontworpen bepalingen moet rekening worden gehouden met deze beschermingsmaatregelen. Dat geldt ook voor het nachtwerk dat vrouwen tijdens hun zwangerschap verrichten.

De ontworpen bepalingen moeten dienovereenkomstig op die verscheidene punten worden aangevuld. »

Het advies van de Raad van State stuurt dus niet aan op een schrapping van het recht op borstvoedingsverlof, integendeel, het pleit voor bijkomende bescherming van het moederschap, zoals prenataal verlof voor medische onderzoeken en de nodige bepalingen in verband met nachtwerk dat vrouwen tijdens hun zwangerschap verrichten.

Bovendien past het in dit verband te verwijzen naar de aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen [COM (2000) 466] betreffende de tenuitvoerlegging van de in het advies vermelde richtlijn 92/85/EEG. In het document van de Commissie wordt onder meer een specifieke bescherming aanbevolen voor het vrouwelijk personeel van de politiediensten, het vrouwelijk militair personeel en voor vrouwen die andere specifieke activiteiten vervullen in het kader van de civiele bescherming.

Paragraaf 4 van artikel 120 werd echter niet meer overgenomen in het regeringsontwerp van 22 november 2000 dat aan de leden van de commissie voor de Landsverdediging in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd voorgelegd. En dit gebeurde zonder overleg met de vakorganisaties. In antwoord op een vraag om uitleg van de indienster van het voorliggend wetsvoorstel (nr. 2-532, Handelingen nr. 2-134, van 5 juli 2001) antwoordde minister van Landsverdediging Flahaut dat hiervoor het advies opgevolgd werd van de Raad van State, namelijk « volledig en eenvoudigweg het systeem van het openbaar ambt te volgen ».

In de wet tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel, die dateert van 22 maart 2001 en die op 7 april 2001 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, wordt het recht op borstvoedingsverlof voor vrouwen bij het militair personeel dus niet meer opgenomen. Hiermee werd een verworven recht zonder overleg afgeschaft.

De enige mogelijkheid die er na april 2001 voor het vrouwelijk personeel rest is de aanvraag van ouderschapsverlof of een andere verlofregeling, zoals ook minister Flahaut antwoordde op de reeds aangehaalde vraag om uitleg : « Bien que le terme `congé d'allaitement' n'existe plus, le militaire féminin peut faire usage des mesures suivantes pour allaiter son enfant : congé parental, retraits temporaires d'emploi pour interruption de carrière, pour raisons familiales et par convenance personnelle. »

Dit antwoord is niet aanvaardbaar; ouderschapsverlof en de andere voorgestelde verlofregelingen bestaan om een andere reden. Ouderschapsverlof is een specifiek verlof dat een vader of moeder kan opnemen in een periode waarin zij het wenselijk achten meer tijd te kunnen besteden aan de zorg voor hun kind(eren). Het geven van borstvoeding is eveneens een expliciete keuze van de moeder, maar mag niet herleid worden tot een allerindividueelste keuze waar enkel moeders die het zich kunnen veroorloven of die de wettelijke voorziening krijgen hun arbeidstijd voor verminderen.

6. Ons voorstel : het recht op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes tijdens het werk

Dit voorstel voorziet in de (her)invoering van het recht op borstvoedingsverlof van 3 maanden voor vrouwen bij het militair personeel, met een bezoldiging van 100 % van het loon. Borstvoedingsverlof is een specifiek verlof dat correct moet worden vergoed, in het belang van de gezondheid van moeder en kind. In de lijn van de bescherming van het moederschap van vrouwen in andere risicovolle beroepen moeten de vrouwelijke leden van het militair hun kind in optimale omstandigheden borstvoeding kunnen geven.

Ten tweede voorziet dit wetsvoorstel in de invoering van het recht op twee uur betaalde borstvoedingspauze per dag tot het kind de leeftijd van één jaar bereikt heeft. Die pauzes moeten het voor een werkende moeder mogelijk maken de borstvoeding verder te zetten nadat ze haar werk heeft hervat na moederschaps- en eventueel borstvoedingsverlof. De pauze kan door de moeder gebruikt worden om het kind effectief borstvoeding te geven of om moedermelk af te kolven.

Het staat de moeder vrij om de periode van twee uur op te splitsen. Zo kan zij de borstvoedingspauze opsplitsen in twee pauzes van een uur of er voor opteren om een uur later toe te komen op het werk en het werk ook een uur vroeger te verlaten (wat neerkomt op een arbeidsduurverkorting, zoals voorgesteld in het nieuwe Verdrag op de moederschapsbescherming van de IAO). Bij de praktische invulling van het recht moet zowel rekening gehouden worden met de organisatorische realiteit van de onderneming als met de realiteit van de noden van het kind en van de werkende moeder. De periode van twee uur wordt beschouwd als arbeidstijd en wordt als dusdanig vergoed.

Sabine de BETHUNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 50 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht, vervangen bij de wet van 22 maart 2001, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :

« § 4. Bij het verstrijken van haar moederschapsverlof heeft een vrouwelijke militair, op haar vraag, recht op een borstvoedingsverlof van maximaal drie maanden met behoud van haar volledige loon. Het borstvoedingsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.

Indien een vrouwelijke militair borstvoedingspauzes verkiest boven borstvoedingsverlof, of indien zij bij het verstrijken van het borstvoedingsverlof de borstvoeding gedeeltelijk wenst verder te zetten, heeft zij recht op twee uur per dag vrijstelling van activiteit tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Om gerechtigd te zijn op het behoud van loon stelt zij de korpscommandant vooraf op de hoogte en legt zij een geneeskundig attest voor waaruit blijkt dat zij haar kind borstvoeding geeft. »

21 juli 2003.

Sabine de BETHUNE.

(1) Raad van de Europese Unie, december 2000, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, toelichting bij de volledige tekst van de handvest (blz. 50, toelichting bij artikel 33 van het handvest).

(2) COM(2000) 466 ­ Communication from the Commission on the guidelines on the assessment of the chemical, physical and biological agents and industrial processes considered hazardons for the safety or health of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding (Council Directive 92/85/EEC).

(3) Richtlijn van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG).

(4) Commissie van de Europese Gemeenschappen, COM(2000) 466, blz. 8.