3-148/1 | 3-148/1 |
20 AUGUSTUS 2003
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 6 oktober 1999 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-97/1 BZ 1999).
In het begin van de vorige eeuw verscheen in Zweden het boek De eeuw van het kind van de hand van de schrijfster Ellen Key (Barnets Århundrade, Albert Bonniers Förlag, Stockholm, 1900). In dit boek blikt de auteur vooruit op de twintigste eeuw als de eeuw waarin kinderen de eerste prioriteit zijn in de maatschappij en waarin politici en beleidsmakers met aandacht de impact van hun beslissingen op kinderen onderzoeken.
Nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, moeten we echter vaststellen dat de verwachtingen van Ellen Key slechts zeer gedeeltelijk gerealiseerd werden. Want, zijn we al ten zeerste verheugd met de grote aandacht die momenteel aan de rechten van het kind wordt besteed, en betekende het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 een historische mijlpaal en een belangrijke stap naar een volwaardig statuut voor het kind, toch blijken beleidsmensen er maar niet in te slagen het kind ook effectief te « zien ». Hierdoor worden nog al te vaak beleidsbeslissingen genomen die slechts een zeer geringe positieve impact hebben op het welzijn van kinderen of die, erger nog, kinderen helemaal niet ten goede komen.
Ook op het federaal niveau stelt men zich bij de besluitvorming nog al te zelden volgende vragen :
Hoe worden kinderen geraakt door budgettaire of sociale maatregelen ? Welke plaats krijgt het kind in het asielbeleid ? Wat is de invloed van het verkeersbeleid op de mobiliteit en de veiligheid van kinderen ? Wat zijn de gevolgen van een beslissing voor de gezondheid van kinderen ?
Nochtans kunnen we het beleid slechts zelden echt « kind-neutraal » noemen. Zelfs beleidsdomeinen of -beslissingen die op het eerste zicht geen impact hebben op kinderen, zullen bijna altijd op één of andere manier, in positieve of in negatieve zin, de leefwereld van kinderen beïnvloeden.
Om zicht te krijgen op die effecten is het ook noodzakelijk om het beleid te bekijken vanuit een « kindsvisie » en om het te toetsen aan zijn kindvriendelijkheid. Deze kindertoets houdt in dat bij de besluitvorming een analyse moet worden gemaakt van de gevolgen van een wetsontwerp voor de totale leefsituatie van het kind.
Vanuit die optiek pleiten wij voor het invoeren van een kindeffectrapport. Dat rapport dient te worden opgemaakt bij ieder wetsontwerp dat bij het Federaal Parlement wordt ingediend, voor zover de voorgenomen beslissing kennelijk het belang van het kind rechtstreeks raakt.
Met dit kindeffectrapport geeft de federale regering concrete uitvoering aan de realisatie van artikel 3 van het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind. Het uitgangspunt van dit artikel, dat het corpus vormt van het hele Verdrag, is dat de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen bij alle maatregelen die betrekking hebben op het kind.
De concrete uitwerking van dit basisprincipe veronderstelt dat bij de uitbouw van het beleid verschillende mogelijke oplossingen worden in overweging genomen en het voorwerp vormen van een kindertoets, waarna men de voorkeur geeft aan die maatregel die het best de belangen van het kind waarborgt.
Het kindeffectrapport komt ook tegemoet aan de aanbeveling van de Nationale Commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen om « in de fase van de beleidsontwikkeling een kinderrechteneffectenrapportage te organiseren om alle effecten van welbepaalde maatregelen op de rechten van kinderen te bestuderen. Het gaat om een extra middel om ook in de besluitvorming de houding aan te moedigen om meer rekening te houden met kinderen » (Kinderen stellen ons vragen, Eindrapport van de Nationale Commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen, 23.X.1997, blz. 26).
De aanzet tot het instellen van een kindeffectrapport, als hulpmiddel voor het kind- en dus ook mensvriendelijk maken van het beleid, is in 1997 gegeven op Vlaams niveau. Het leidde tot de goedkeuring, op 15 juli 1997, van het decreet houdende instelling van het kindeffectrapport en de toetsing van het regeringsbeleid aan de naleving van de rechten van het kind.
We onderschrijven de visie van de Nationale Commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen dat een kinderrechteneffectenrapportage moet mogelijk zijn op alle beleidsniveaus en voor alle beslissingen waarvan aangenomen moet worden dat ze een impact kunnen hebben op kinderen en hun rechten (Kinderen stellen ons vragen, blz. 27). Dit initiatief wil hiertoe een aanzet zijn op het federale niveau.
Met het oog op de duidelijkheid en de uniformiteit dient te worden geopteerd voor een zo groot mogelijke gelijkvormigheid tussen de kindeffectrapportages op alle beleidsniveaus, zowel wat de opzet als wat de invulling betreft.
Artikel 3
Dit artikel herinnert aan de opdracht van de federale regering om de in het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind erkende rechten in praktijk te brengen en te realiseren. Deze opdracht vereist de constante aandacht voor de belangen en de rechten van kinderen alsook de volgehouden politieke wil om ze daadwerkelijk te vrijwaren en te beschermen.
De in het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind erkende rechten vormen zo een toetsingscriterium dat universeel aanvaard is. Het kindeffectrapport is dus een beleidsinstrument voor de uitvoerende macht waarbij er a priori naar gestreefd wordt om maximaal tegemoet te komen aan de bepalingen van het Verdrag en daadwerkelijk rekening te houden met de plaats van kinderen in de samenleving.
Aangezien het Verdrag inzake de rechten van het kind een zogenaamd comprehensief karakter vertoont, en bijgevolg gericht is op de bescherming van kinderen op alle domeinen, dient ook het uitvoeren van de kindertoets in de fase van de beleidsontwikkeling op een allesomvattende wijze te gebeuren, rekening houdend met de leefsituatie van het kind, als subject, als betrokken partij en als medeparticipant in de samenleving, in al zijn aspecten.
Artikel 4
Het eerste lid bepaalt als algemeen principe dat elk wetsontwerp bij indiening in het Parlement vergezeld moet zijn van een kindeffectrapport voor zover de beslissing een aanwijsbaar belang van het kind raakt.
Het tweede lid betreft de concrete opmaak van het kindeffectrapport.
Artikel 5
Dit artikel bepaalt de inhoud van het kindeffectrapport. Bij het onderzoek naar de inhoud, de draagwijdte en de gevolgen van een beslissing dienen steeds de belangen van het kind en de eerbiediging van de rechten van het kind, zoals opgenomen in het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind, als leidraad te worden gehanteerd. Wanneer verschillende alternatieven voorhanden zijn dient de voorkeur te gaan naar die beslissing die het best de belangen en de rechten van het kind waarborgt.
Artikel 6
Dit artikel bevat een overgangstermijn van zes maanden om de federale regering in staat te stellen haar opdracht, zoals bepaald in dit wetsvoorstel, voor te bereiden en uit te voeren.
Sabine de BETHUNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º het Verdrag : het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen te New York op 20 november 1989;
2º het kind : elke persoon jonger dan achttien jaar;
3º de regering : de federale regering;
4º het kindeffectrapport : een openbaar document dat de situatie van het kind in zijn onmiddellijke omgeving beschrijft en de te verwachten gevolgen van een voorgenomen beslissing en de alternatieven ervoor.
Art. 3
Het regeringsbeleid wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet getoetst aan de naleving van het Verdrag.
Art. 4
Bij elk wetsontwerp ingediend bij een Wetgevende Kamer wordt een kindeffectrapport gevoegd, wanneer de voorgenomen beslissing kennelijk het belang van het kind rechtstreeks raakt.
Voor het opstellen van het kindeffectrapport kan de regering een beroep doen op haar administratie of een overeenkomst sluiten met één of meer in effectrapportage gespecialiseerde centra.
Art. 5
Het kindeffectrapport moet ten minste de volgende informatie bevatten :
1. het effect op het kind van een voorgenomen beslissing;
2. alternatieven voor de voorgestelde beslissing, inzonderheid een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen van de beslissing te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen;
3. een opgave van de opgelopen moeilijkheden bij het verzamelen van de vereiste informatie.
Art. 6
Deze wet treedt in werking de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
21 juli 2003.
Sabine de BETHUNE. |