3-137/6 | 3-137/6 |
30 JULI 2003
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 29 juli 2003 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het ontwerp op 30 juli 2003 geëvoceerd.
De artikelen 32, 37 en 40 werden verwezen naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
In toepassing van 27.1 van het reglement van de Senaat heeft de commissie de behandeling van de tekst reeds aangevat voor de eindstemming in de Kamer.
De commissie heeft twee vergaderingen gewijd aan de bespreking van de artikelen, te weten op 29 en 30 juli 2003.
1. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid
Dit artikel strekt ertoe om een afwijking op de wet over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te verlengen. Deze afwijking werd voorzien om Child Focus in staat te stellen een overeenkomst uit te voeren die werd uitgewerkt met de regering voor het opvolgen van niet-begeleide minderjarigen in de centra voor asielzoekers.
Child Focus heeft een lichte achterstand bij het bestuderen van die problematiek en het artikel wil eenvoudigweg de termijn van de afwijking met enkele maanden verlengen.
1. Inleidende uiteenzetting door de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
Het regeerakkoord voorziet in een verbetering van de dienstverlening tegenover de burger. Tegen 2007 zou het gebruik van de elektronische identiteitskaart moeten veralgemeend zijn en dit zonder enige meerkost voor de gemeenten.
De beslissing om de elektronische identiteitskaart overal in te voeren in een bestek van drie jaar in plaats van 5 jaar veronderstelt evenwel een verhoging van het personeelsvolume van de gemeenten gelet op de gevoelige stijging van de werklast.
De regering heeft dan ook besloten dat er een synergie moet ontwikkeld worden tussen De Post en de gemeenten teneinde de versnelde verstrekking van de identiteitskaarten te garanderen. De Post blijkt de ideale partner te zijn om aan de zijde van de gemeenten deze missie te volbrengen. De Post is immers reeds een schakel tussen de overheid en de burger voor een ruim aantal transacties. De Post beschikt bovendien over het hele Belgische grondgebied over een netwerk van postkantoren en een aanwezigheid in elke gemeente. Ze volbrengt heden ten dage reeds een bepaalde vertrouwensfunctie (zoals onder meer de postverdeling, financiële postdiensten, ...)
Teneinde de gemeenten toe te laten de verdeling van de identiteitskaarten te delegeren, is evenwel een juridische basis vereist. Met dit doel werd een wijziging voorgesteld van het artikel 6, § 1, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het rijksregister van de natuurlijke personen.
De modaliteiten van deze delegatieregeling zullen bepaald worden door de Koning.
Men dient te benadrukken dat het binnen de autonome beslissingsbevoegdheid van de gemeente ligt of zij al dan niet een beroep doet op De Post om identiteitskaarten te verdelen.
Voor de aflevering van identiteitskaarten zal De Post, zoals de gemeenten, toegang krijgen tot het rijksregister van de natuurlijke personen en het register van de identiteitskaarten en kan er gebruik gemaakt worden van de identificatienummers van het rijksregister.
De opmerking van de Raad van State aangaande de beperking van de toegang van De Post tot het rijksregister die noodzakelijk zijn tot verstrekking van de identiteitskaarten, werd gevolgd.
De Post zal vergoed worden voor de diensten die zij levert. De modaliteiten van deze vergoeding zullen bepaald worden door een Koninklijk besluit dat finaal voorziet in het afsluiten van een conventie tussen de Belgische staat en De Post.
Om te antwoorden op de opmerking van de Raad van State betreffende artikel 6, § 2, van de voornoemde wet van 19 juli 1991, is in § 2, eerste alinea, voorzien dat eveneens de gedelegeerde van De Post die de identiteitskaart verstrekt, zijn handtekening moet zetten.
2. Algemene bespreking
De heer Roelants du Vivier is van oordeel dat het de gemeenten toekomt om te beslissen of zij een beroep willen doen op De Post om identiteitskaarten uit te reiken. De financiële steun aan de gemeenten welke die mogelijkheid niet gebruiken, is door de regering nog niet geregeld. Nochtans rijst het probleem van de informatie van de burger en het lid wenst te weten hoe de regering aan die bekommernis denkt tegemoet te komen.
Mevrouw Bouarfa vraagt of het feit dat De Post toegang krijgt tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, geen schending inhoudt van de persoonlijke levenssfeer. Zij wenst te vernemen of de elektronische identiteitskaart en de gegevens die zij bevat geen inbreuk vormen op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Het lid vraagt eveneens of het systeem van elektronische identiteitskaarten ook zal worden toegepast voor Europese onderdanen en voor niet-genaturaliseerde vreemdelingen die in België verblijven.
De heer Brotcorne vraagt de minister welk belang de burger erbij heeft dat De Post zijn identiteitskaart uitreikt. Zal De Post zich alleen bezighouden met de afgifte van de elektronische identiteitskaart of ook de nu bestaande identiteitskaarten afgeven ?
Spreker wenst te vernemen of de burger nog steeds terecht kan bij de gemeentediensten voor zijn identiteitskaart als die gemeente een beroep gedaan heeft op de Post om de elektronische identiteitskaarten uit te reiken. Sluit de keuze van een gemeente voor de ene mogelijkheid de andere automatisch uit of kunnen beide samen bestaan ?
Spreker vraagt of de Post een andere termijn zal moeten naleven dan de gemeente om een elektronische identiteitskaart uit te reiken.
De Post zal een vergoeding krijgen van de federale regering om zijn nieuwe taken uit te voeren, terwijl de gemeenten deze taak altijd al hebben uitgevoerd zonder enige financiële tegemoetkoming. Volgens het lid worden de gemeenten daardoor gediscrimineerd.
De heer Siquet wijst erop dat de aanvraag voor een identiteitskaart ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het Rijksregister van de natuurlijke personen. Noch de gemeente, noch De Post, hebben terzake iets te beslissen.
Mevrouw Thijs merkt op dat één van de kerntaken van de gemeenten bestaat in het bijhouden van bevolkingsregisters. Het uitreiken van identiteitskaarten is hieraan gekoppeld. Als deze taak door De Post wordt overgenomen moet de burger hierover goed ingelicht worden. Dit is des te meer het geval omdat de gemeente zelf beslist of zij deze taak aan De Post wil delegeren.
Het lid merkt op dat De Post, die mogelijkerwijze verder geprivatiseerd wordt, via deze delegatie, toegang krijgt tot gegevensbestanden, die niet door andere concurrerende ondernemingen kunnen worden geconsulteerd.
Spreekster is van oordeel dat de federale overheid volgens de wet van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten zou instaan voor het dekken van de kosten van het opnemen van het identiteits- en handtekeningencertificaat.
Het lid verwijst naar artikel 6, § 8 van de wet van 19 juli 1991, gewijzigd bij de wet van 25 maart 2003, betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hierin wordt gesteld dat de kosten voor de aanmaak van identiteitskaarten door de minister van Binnenlandse Zaken worden ingevorderd bij wege van ambtshalve voorafnemingen op de rekening die op naam van de gemeenten geopend is bij een kredietinstelling die, naar gelang van het geval, voldoet aan de artikelen 7, 65 of 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en toezicht op de kredietinstellingen.
Het lid wenst te weten of de gemeente die de delegatie heeft toegekend zelf de kosten moet dragen of de federale overheid die kosten zal voorschieten om ze dan later op de gemeente te verhalen. Het lid vindt dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Overheidsbedrijven dit moeten verduidelijken.
Spreekster wenst te weten of de diensten van De Post, die de gegevens van het Rijksregister kunnen consulteren, ook zullen worden opgenomen in het controlesysteem, zoals dit voor tal van andere organismen het geval is. Zij vraagt waarom hierover geen advies werd gevraagd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het lid is van oordeel dat men beter zou wachten met het goedkeuren van artikel 37 van dit wetsontwerp tot de proefprojecten inzake electronische identiteitskaarten zijn geëvalueerd.
Zij betreurt dat er in het kader van deze projecten geen biometrische gegevens werden opgenomen in de elektronische identiteitskaarten. Nochtans zal België daartoe verplicht worden binnen de Europese Unie vanaf 2007.
Mevrouw Pehlivan is van oordeel dat de grotere gemeenten door deze delegatie hun werklast verlichten. Zij vraagt of de kleinere gemeenten die niet delegeren, hiervoor door de federale overheid vergoed worden.
De heer Buysse vindt dat er moet gewacht worden met het goedkeuren van artikel 37 van het wetsontwerp tot de resultaten van de proefprojecten bekend zijn. De ambtenaren kunnen bij de burgers, die niet zelf kunnen komen, aan huis gaan. Tenslotte vraagt hij of de elektronische identiteitskaart beveiligd is tegen misbruiken.
3. Repliek van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
De minister stelt vast dat een aantal vragen van de commissieleden voorbarig zijn. Het is belangrijk te benadrukken dat het besproken artikel enkel en alleen het creëren van de rechtsbasis beoogt, op basis van dewelke een overeenkomst met De Post zal kunnen worden afgesloten. De steden en gemeenten zullen dan kunnen kiezen of zij al dan niet gebruik willen maken van deze optie.
De problematiek is vrij dringend geworden omdat het regeerakkoord uitgaat van een versnelde uitvoering van de elektronische identiteitskaart. Om die reden heeft men gewerkt met een programmawet.
Oorspronkelijk zouden de elektronische identiteitskaarten over een termijn van 5 jaar worden ingevoerd, maar die termijn is teruggebracht tot 3 jaar.
Binnen diezelfde termijn zullen de 11 lopende proefprojecten moeten worden geëvalueerd.
Het voordeel voor de burger zal samen met de minister van Overheidsbedrijven moeten worden beoordeeld.
Waarom heeft men voor De Post gekozen ? De Post beschikt over ongeveer 750 kantoren in ons land. Veel van deze kantoren zijn op zaterdag open.
Het regeerakkoord bepaalt eveneens expressis verbis dat de sociale functie van de postbode dient bevestigd te worden. Voor veel oudere mensen heeft de postbode een echte vertrouwensfunctie. Dit zijn belangrijke voordelen.
Er mag daarenboven niet vergeten worden dat er in de toekomst een debat zal moeten worden gevoerd over de rol van De Post als dusdanig. De klassieke rol van De Post komt meer en meer in de verdrukking terwijl zij over een aantal personeelsleden beschikt die deze taak zouden kunnen uitvoeren.
Als geen beroep wordt gedaan op De Post zouden de gemeenten wel eens verzocht kunnen worden de uitreiking van identiteitskaarten sneller te laten verlopen. Zij zouden daarvoor bijkomend personeel moeten aanwerven, waarvan de kosten gedragen zouden worden door het federale niveau.
Het artikel strekt er dus gewoon toe de juridische grondslag te leggen voor deze uitbesteding, maar de werkelijke uitvoering zal tegen het einde van het jaar 2003 bij koninklijk besluit worden bepaald. Op dat ogenblik kan een grondig debat worden gevoerd over de concrete uitvoering van het systeem, over de voordelen, de kosten, enz.
Uiteraard zullen de steden en gemeenten een premie moeten krijgen om hen te doen kiezen voor samenwerking met De Post.
Voor de vorige fase van modernisering van de identiteitskaarten, moesten 1 300 extra ambtenaren worden aangeworven. Dat veroorzaakt uiteraard kosten. De regering wenst dan ook te voorkomen dat het probleem zich opnieuw voordoet en suggereert daarom De Post in te schakelen.
Het advies van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levensfeer werd nog niet ingewonnen omdat de minister eerst wilt wachten op de uitwerking van het beginsel in een besluit.
Wat de problematiek betreft van de al dan niet Europese vreemdelingen, lopen er momenteel gesprekken met de Dienst Vreemdelingenzaken. Het is de bedoeling de blauwe kaarten (5 jaar geldig voor Europese onderdanen) en de gele kaarten (5 jaar geldig voor de niet-Europese burgers) op te nemen in het project van de 11 proefgemeenten. De kaarten met beperkte geldigheid, dus korter dan vijf jaar, doen een probleem van haalbaarheid rijzen, onder andere wat de kosten betreft.
De minister dringt erop aan dat de regering niets wenst op te leggen aan de steden en gemeenten. Het is dus zeker niet de bedoeling om de gemeentelijke autonomie te beknotten. Zij beslissen zelf over de delegatie aan De Post.
Hij is evenwel zeer gehecht aan het beginsel van de gemeentelijke autonomie. Het is overigens wenselijk ervoor te zorgen dat systematisch vooraf een verslag wordt gemaakt over de impact, aangezien het federale niveau beslissingen neemt met financiële gevolgen voor de gemeentelijke overheid.
Deze praktijken bestaan reeds op Vlaams niveau : telkenmale een regering of een instantie maatregelen neemt met een financiële impact op gemeentelijk vlak wordt de kostprijs vooraf berekend. Een amendement werd in die richting ingediend en aanvaard in de Kamer.
De concrete werkwijze moet behandeld worden in contractuele onderhandelingen met De Post. Elke gemeente moet evenwel nagaan of de maatregel operationeel is.
Mevrouw Thijs stelt vast dat er vooral in voorwaardelijke zin wordt gesproken over de maatregel. Maar is het niet belangrijker om eerst en vooral een evaluatie van de proefprojecten te maken in plaats van snel deze maatregel te stemmen in het kader van een programmawet ? Heeft de minister al een idee van welke stad het pilootproject al eerste zal uitvoeren ?
Spreekster heeft de indruk dat men de kar voor het paard spant, zonder een grondig debat te voeren over de publieke bedrijven en de universele dienstverlening. Zou het niet aangewezen zijn om dit debat op een rustige manier te voeren in het najaar ?
De minister denkt integendeel dat het in casu belangrijk is om te anticiperen. De periode voor invoering van de elektronische identiteitskaart werd ingekort tot 3 jaar. Rekening houdend met de moeilijkheden waarmee vele gemeenten geconfronteerd worden is het idee ontstaan dat De Post in de toekomst een partner zou kunnen worden om een win-win situatie te creëren. Er is bij De Post een potentieel aan personeel dat hiervoor kan worden gebruikt.
De discussie uitstellen tot het najaar heeft geen zin want dit verplaatst het probleem.
Er zijn 11 pilootprojecten die voor het einde van het jaar zullen worden geëvalueerd.
Mevrouw Geerts wenst op te merken dat de gemeente waar zij woont in de laatste jaren ook overeenkomsten heeft afgesloten met De Post voor het toevertrouwen van een aantal subsidiaire taken. Dit is bijzonder vlot en goed verlopen.
Spreekster wil weten in welke fase de minister voorziet om het advies van de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten in te winnen ?
De minister antwoordt dat dit advies in de volgende fase zal worden ingewonnen. Het is van essentieel belang dat de steden en gemeenten van het land via hun representatieve organen hierbij zeer snel zouden worden betrokken.
Inleidende uiteenzetting van mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid
Het regeerakkoord bepaalt dat de Copernicushervorming geheroriënteerd zal worden om ze efficiënter te maken. Het bepaalt ook dat de regeringsleden naast de ondersteuning door de administratie, beschikken over een persoonlijk secretariaat en een cel beleidsvoorbereiding (per bevoegdheid).
Copernicus onderwierp de cel beleidsvoorbereiding, die toen werd beschouwd als een uitwas van de administratie, aan een aanwervingsprocedure die door Selor werd georganiseerd, en aan de taalwetten.
De huidige regering heeft een andere kijk op die zaak, uit bezorgdheid voor de goede werking van de ministeriële teams.
Daarom stelt de regering voor de taalwetten niet te doen gelden voor de cellen beleidsvoorbereiding. De mensen zullen door de minister immers worden gekozen op basis van hun deskundigheid en hun vermogen om de minister efficiënt in zijn beleid te adviseren.
Het ligt overigens voor de hand dat elke minister ervoor zal zorgen dat hij omringd is met de beste krachten (Franstalige, Nederlandstalige of Duitstalige).
Hoewel de teams nog niet volledig zijn samengesteld, telt de minister bijvoorbeeld een belangrijk aantal Nederlandstaligen onder haar medewerkers. Hetzelfde geldt voor haar Vlaamse collega's, die zich eveneens hebben omringd met Franstaligen, die evenwel eerst en vooral deskundig zijn in hun materie.
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 21 (stuk Senaat, nr. 3-137/2) in, dat ertoe strekt in het 1º, in het voorgestelde eerste lid, de tweede zin en de punten 1º tot 3º te doen vervallen.
Dit amendement is ingegeven vanuit de bekommernis de gemeenten aansprakelijk te houden voor de uitgifte van de identiteitskaarten.
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 22 (stuk Senaat, Nr. 3-137/2) in, dat ertoe strekt in het 1º, in het voorgestelde eerste lid, het woord « afgeven » te vervangen door het woord « overhandigen ».
Met dit amendement wenst de indienster ervoor te zorgen dat de uitgifte van identiteitskaarten een kerntaak van de gemeente blijft.
De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken repliceert dat gelijkaardige amendementen ook in de bevoegde Kamercommissie werden ingediend. Hij verwijst naar zijn antwoord voor deze commissie (stuk Kamer, nr. 51 0102/010, blz. 10 en 11) en verzoekt de leden van de commissie beide amendementen te verwerpen.
Amendement nr. 21 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 22 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
De heer Verreycken wenst van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken nog nadere informatie te bekomen over de beveiliging van de elektronische identiteitskaarten. Uit onderzoek door de Opvolgingscommissie « Georganiseerde Criminaliteit » tijdens de afgelopen legislatuur leerde de spreker dat de actoren van de georganiseerde criminaliteit zeer veel belangstelling hebben voor alle dragers van elektronische informatie, zoals bankkaarten en kredietkaarten. Daarbij komen nu de elektronische identiteitskaarten. Gezien in het verleden vaak inbraken werden gepleegd in gemeentehuizen om blanco identiteitskaarten te ontvreemden, is de heer Verreycken van oordeel dat zeker de nieuwe blanco dragers van elektronische identiteitskaarten extra zullen moeten worden beveiligd. In het verleden werden de gemeenten verplicht hun gemeentehuizen extra te beveiligen tegen dergelijke inbraken. Spreker wenst van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken te vernemen of ook aan de postkantoren zal worden opgelegd dergelijke beveiligingsinvesteringen te doen.
De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken erkent dat er inderdaad extra veiligheidsmaatregelen zullen moeten genomen worden ter beveiliging van de postkantoren. Er is bovendien geen enkele reden om aan te nemen waarom dezelfde veiligheidsmaatregelen die gelden voor de administratieve centra van de gemeentebesturen niet zouden kunnen worden geïntroduceerd in de postkantoren.
Tevens wijst hij erop dat de identiteitskaarten voor Belgen vandaag de dag reeds centraal worden aangemaakt. Er zijn met andere woorden vandaag reeds geen blanco documenten voorhanden in de administratieve centra van de gemeenten. Er zijn wél nog blanco documenten voorhanden voor de identiteitskaarten voor niet-Belgen, zowel voor de EU-onderdanen als de voor niet-EU-onderdanen. Dieven hebben dan ook voornamelijk interesse voor deze laatste documenten. Er zijn echter plannen om ook de identiteitskaarten voor de niet-Belgen gecentraliseerd aan te maken zodat er op de administratieve diensten van de gemeenten geen blanco documenten meer aanwezig zouden zijn.
Artikel 40
Waar mevrouw Thijs aanvankelijk de Copernicus-hervorming van de federale administratie als een positieve hervorming beoordeelde, heeft zij haar mening moeten herzien en stelt zij vast dat deze hervorming gaandeweg werd uitgehold. De vele politieke benoemingen tijdens de vakantiemaanden hebben volgens spreekster de Copernicus-hervormingen op de helling gezet.
Het onttrekken van de cellen beleidsvoorbereiding, die toch deel blijven uitmaken van de administratie, aan de taalwetten, houdt voor spreekster het gevaar in dat deze cellen beleidsvoorbereiding ééntalig zouden kunnen worden samengesteld. Dit zou, aldus mevrouw Thijs, getuigen van weinig respect voor de verschillende taalgemeenschappen. Zij vreest ook dat op deze wijze de dienstverlening aan de bevolking in het gedrang zou kunnen komen.
Mevrouw Deschamphelaere vult aan dat zij vreest dat artikel 40 van het ontwerp van programmawet zwaarwegende gevolgen zal hebben voor de administratie. Zij betreurt de facto herinvoering van de ministeriële kabinetten waarbij gemotiveerde en bekwame ambtenaren opnieuw minder bij de beleidsvoorbereiding zullen worden betrokken.
Bovendien stelt zij vast dat er nog een grotere ontkoppeling van de federale overheidsdiensten komt doordat de cellen beleidsvoorbereiding niet onderworpen zijn aan de taalwetten.
De gevolgen hiervan zijn, aldus mevrouw De Schamphelaere : een minder vlotte communicatie met de bevolking, het federale beleid riskeert té eenzijdig bekeken te worden vanuit één cultuur-taalgemeenschap met als gevolg dat er een beleid zou kunnen worden ontwikkeld dat niet past voor alle deelgebieden van België.
De dames Thijs en Deschamphelaere dienen bijgevolg amendement nr. 23 (stuk, Senaat, nr. 3-137/2) in, dat ertoe strekt de toepassingssfeer van dit artikel te beperken en aldus wettelijk te voorzien dat het hoofd van de cel beleidsvoorbereiding binnen de tweede taalgroep wordt gehandhaafd.
De dames Thijs en Deschamphelaere dienen tevens amendement nr. 24 (stuk Senaat, nr. 3-137/2) in, dat ertoe strekt de toepassingssfeer van dit artikel te beperken en aldus wettelijk vast te leggen dat in elke cel beleidsvoorbereiding en in elke kern binnen de cel beleidsvoorbereiding de aanwezigheid van elke taalrol wordt gegarandeerd.
De vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven verduidelijkt dat aan de huidige taalregeling niet wordt getornd. Op de vroegere ministeriële kabinetten waren de taalwetten ook nooit van toepassing omdat de persoonlijke band tussen de beleidsvoorbereiders op de kabinetten, enerzijds, en de minister, anderzijds, van die aard waren dat de minister bij de keuze van deze beleidsvoorbereiders zich niet moest laten leiden door het criterium van de « taal ».
Immers, door de verplichte taalpariteit binnen de federale regering was er, globaal, een evenwicht, ook op de kabinetten. Dit was de gangbare praktijk, doch nooit een wettelijke verplichting, aldus de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.
De nieuwe cellen beleidsvoorbereiding blijven een specifieke band met hun minister behouden, maar werden in de administraties geplaatst. Tijdens de Copernicushervormingen is er echter nooit beslist dat deze cellen beleidsvoorbereiding onderworpen zouden worden aan de taalwetten. Dit was een ongewild gevolg van deze hervorming.
In zijn advies op de ontwerpen van koninklijk besluit betreffende de Copernicushervormingen merkte de Raad van State immers op dat, door het creëren van de cellen beleidsvoorbereiding in de administratie, deze onderworpen zijn aan de taalwetten, tenzij een wettelijke uitzondering werd voorzien. Het is daarom dat artikel 40 in het ontwerp van programmawet werd opgenomen.
De vice-eerste minister verzoekt de commissie dan ook de amendementen nrs. 23 en 24 te verwerpen.
De heer Verreycken blijft van oordeel dat niet thuishoort in een programmawet een wijziging van de taalwetten.
Spreker vreest dat hiermee een precedent wordt gecreëerd voor de volgende programmawetten.
De heer Verreycken zal zich onthouden op de amendementen van de dames Thijs en Deschamphelaere omdat deze amendementen niet voorzien in de schrapping van artikel 40 maar in een afzwakking ervan.
Tenslotte betreurt de spreker de afwezigheid in de commissie van de bevoegde minister terzake, namelijk de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid.
Mevrouw Thijs is van oordeel dat de regering meer duidelijkheid zou hebben geleverd, moest zij teruggegrepen hebben naar de oorspronkelijke situatie van de ministeriële kabinetten. Nu de regering toch verder wil werken aan de oprichting van cellen beleidsvoorbereiding die deel uitmaken van de administratie, moet zij daar dan ook alle gevolgen van dragen, aldus de spreekster, ook de toepassing van de taalwetten.
De vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven blijft erbij dat er bij de Copernicushervoming nooit sprake is van geweest om de taalwetten van toepassing te maken op de cellen beleidsvoorbereiding. Dit omwille van de zeer specifieke functie van en de recrutering voor de cellen beleidsvoorbereiding. De pariteit in de Ministerraad zal bovendien in globo voor een zeker taalevenwicht zorgen binnen de cellen beleidsvoorbereiding.
Amendement nr. 23 van de dames Thijs en Deschamphelaere en Thijs (stuk, Senaat, nr. 3-137/2) wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 24 van de dames Thijs en Deschamphelaere (stuk, Senaat, nr. 3-137/2) wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen verwezen naar de commissie worden aangenomen met 9 tegen 4 stemmen.
Het verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Erika THIJS. | Ludwig VANDENHOVE. |