3-126/1 | 3-126/1 |
23 JULI 2003
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 26 oktober 2000 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-560/1 2000/2001).
In België doen zich nagenoeg dagelijks ongevallen voor die te wijten zijn aan dierenbeten (waaronder vele hondenbeten).
Chirurgen wijzen op de ernstige verwondingen, de verminkingen en de vaak onomkeerbare gevolgen waarvan kinderen het slachtoffer worden.
Het blijkt dat vele landgenoten zich een huisdier aanschaffen om uiteenlopende redenen : passie voor de dieren, nieuwsgierigheid, zoeken naar een speelkameraadje voor een kind, behoefte aan gezelschap om de eenzaamheid te breken of nog als vrijetijdsbesteding (jacht) of uit noodzaak (waakhonden).
Het toenemend gevoel van onveiligheid zorgt er eveneens voor dat sommige mensen een dier kopen dat dan moet functioneren als een soort « alarmsysteem » en bescherming moet bieden tegen pogingen tot diefstal of fysieke agressie.
Sommigen kunnen jammer genoeg niet inschatten hoe sterk en hoe gevaarlijk sommige honden kunnen zijn, hoe krachtig hun beet kan zijn en hoe ze reageren wanneer ze met ongewone toestanden worden geconfronteerd.
Een aantal hondenrassen staat bekend als gevaarlijk en het is niet overbodig die te verbieden of op zijn minst hun aanwezigheid op plaatsen waar derden komen, zoveel mogelijk te beperken.
Doch geen enkel verbod of beperking, hoe strikt ook geformuleerd, zal ooit kunnen verhinderen dat er op de markt nieuwe rassen verschijnen. Bovendien is het niet gemakkelijk om de grens tussen gevaarlijke honden en ongevaarlijke honden te bepalen. Bijgevolg zullen er steeds gevaarlijke doch niet verboden dieren zijn, welke Belgische en Europese geschreven rechtsregels er ook mogen zijn.
Wanneer zich een ongeval voordoet, beweren kwekers, africhters en andere eigenaars van « brave honden » vaak dat de eigenaar een onherstelbare fout heeft gemaakt door na te laten zijn hond degelijk op te voeden of af te richten.
Uit wat voorafgaat blijkt dat de eigenaar van de hond volledig aansprakelijk is wanneer zich een ongeval voordoet.
Sedert 1804 heeft de wetgever ervoor gezorgd dat de eigenaar van een dier of degene die zich ervan bedient, aansprakelijk is voor de schade die het dier bij een derde veroorzaakt. De hoven en rechtbanken passen die bepaling, namelijk artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek, geregeld toe.
In strafzaken daarentegen vertonen de vigerende bepalingen grote leemten. Zo voorzien de artikelen 556 en 559 van het Strafwetboek in twee soorten straffen voor specifieke feiten. Artikel 556 straft met geldboete van 5 frank tot 15 frank « zij die krankzinnigen of razenden die onder hun bewaring staan, of kwaadaardige of woeste dieren laten rondzwerven; zij die hun honden aanhitsen of niet terughouden, wanneer deze de voorbijgangers aanvallen of vervolgen, zelfs als er geen kwaad of schade uit volgt ». In artikel 559 van hetzelfde wetboek worden « zij die de dood of een zware verwonding van dieren of vee, aan een ander toebehorend, veroorzaken door het laten rondzwerven van krankzinnigen of razenden of van kwaadaardige of woeste dieren, of door de snelheid, het slecht besturen of het overmatig laden van voertuigen, paarden, trek-, last- of rijdieren » gestraft met geldboete van 10 frank tot 20 frank.
Het Strafwetboek straft dus slechts :
1. hij die een gevaarlijk dier heeft laten rondzwerven (artikelen 556 en 559);
2. hij die zijn hond heeft aangehitst of niet heeft teruggehouden wanneer deze een voorbijganger aanvalt of vervolgt (artikel 556).
De straffen waarin wordt voorzien lijken bovendien uiterst licht, rekening houdend met de gepleegde feiten.
Die feitelijke toestand dwingt bijgevolg de rechtbanken die zich moeten uitspreken over gevallen die niet uitdrukkelijk geregeld worden in de bovenstaande bepalingen, tot een interpretatie van andere teksten van het Strafwetboek die niet zijn opgesteld met dergelijke feiten voor ogen. Het hoeft geen betoog dat deze toestand daarenboven leidt tot belangrijke verschillen in de rechtspraak.
De eigenaar van een hond die een kind dat rustig in de tuin aan het spelen is, verwondt of doodt kan thans niet strafrechtelijk worden vervolgd. Wordt hij daarenboven gedekt door een verzekering, dan zal hij ook niet te lijden hebben onder de eventuele straf die de burgerlijke rechter hem kan opleggen.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe die leemten op verschillende terreinen aan te vullen. Het probleem van de verwondingen die veroorzaakt worden door huisdieren in het algemeen en door honden in het bijzonder, wordt in zijn geheel aangepakt.
Artikel 2
Artikel 2 voegt in titel VIII van het Strafwetboek die handelt over misdaden en wanbedrijven tegen personen, een hoofdstuk IIbis in. Het lijkt immers verstandig die bepalingen op deze plaats in het Strafwetboek in te voegen en niet in titel X van dat wetboek die over de overtredingen handelt.
Het opschrift van dit nieuwe hoofdstuk IIbis luidt : « Doodslag en lichamelijk letsel door toedoen van gezelschapsdieren. »
Artikel 3
Het wetsvoorstel straft degene die verantwoordelijk is voor het gezelschapsdier. Dit begrip « verantwoordelijke » wordt bepaald in artikel 3 van de wet.
Artikel 3 verwijst naar artikel 1 van de Europese Overeenkomst voor de bescherming van gezelschapsdieren opgemaakt te Straatsburg en goedgekeurd door de wet van 18 oktober 1991. Volgens dat verdrag wordt onder een gezelschapsdier verstaan « een dier dat door de mens, in het bijzonder thuis voor zijn genoegen en gezelschap, wordt gehouden of bedoeld is gehouden te worden ».
Artikel 4
Artikel 4 heeft betrekking op de personen die, door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor ze verantwoordelijk zijn, de dood van een derde veroorzaken. De dader wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar wanneer de dood opzettelijk is veroorzaakt of met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en geldboete van vijftig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen wanneer de dood onopzettelijk is veroorzaakt.
Ter herinnering zij opgemerkt dat de geldboeten waarin het Strafwetboek voorziet, te verhogen zijn met 1 990 opdeciemen (sedert 1 januari 1995).
Artikel 5
Artikel 5 heeft betrekking op degene die door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, verwondingen toebrengt aan een derde.
In deze bepaling wordt zoals in de vorige een onderscheid gemaakt tussen het opzettelijk en het onopzettelijk toebrengen van die verwondingen. Werd de verwonding opzettelijk toegebracht, dan wordt de dader gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen. Heeft de dader het lichamelijk letsel onopzettelijk toegebracht, dan wordt hij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van dertig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.
Francis POTY. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In titel VIII van boek II van het Strafwetboek wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd onder het opschrift « Doodslag en lichamelijk letsel door toedoen van gezelschapsdieren ».
Art. 3
In hoofdstuk IIbis van titel VIII van het Strafwetboek wordt een artikel 422quater ingevoegd, luidende :
« Art. 422quater. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder « verantwoordelijke » verstaan de persoon, eigenaar of bezitter van een gezelschapsdier die er gewoonlijk voor zorgt en onder wiens direct toezicht het dier staat.
De definitie van het begrip gezelschapsdier in artikel 1 van de Europese Overeenkomst voor de bescherming van gezelschapsdieren, opgemaakt te Straatsburg en goedgekeurd door de wet van 18 oktober 1991, is mede van toepassing. »
Art. 4
In hoofdstuk IIbis van titel VIII van boek II van het Strafwetboek wordt een artikel 422quinquies ingevoegd, luidende :
« Art. 422quinquies. Hij die door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, opzettelijk iemands dood veroorzaakt, wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.
Hij die door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, onopzettelijk iemands dood veroorzaakt, wordt gestraft met opsluiting van drie maanden tot drie jaar en met geldboete van vijftig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen. »
Art. 5
In hoofdstuk IIbis van titel VIII van boek II van het Strafwetboek wordt een artikel 422sexies ingevoegd, luidende :
« Art. 422sexies. Hij die door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, opzettelijk lichamelijk letsel toebrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen.
Hij die door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, onopzettelijk lichamelijk letsel toebrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van dertig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen. »
10 juli 2003.
Francis POTY. |