2-287

2-287

Sénat de Belgique

Annales

VENDREDI 4 AVRIL 2003 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet et propositions de déclaration de révision de la Constitution

Suite de la discussion

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dit debat is van uitzonderlijk belang en dat is ook meteen de reden waarom in tegenstelling tot vorige grote debatten vandaag toch enkele senatoren aanwezig zijn bij het begin van mijn toespraak. Er is dus wel belangstelling.

De heer Guy Moens (SP.A). - Vreest u dat die zal verminderen naarmate uw toespraak vordert?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Collega Moens, ik vrees niets en hoe meer de verkiezingen naderen hoe minder ik te vrezen heb.

Het is spijtig dat de regering afwezig blijft. De regering ziet de Senaat voor een voetmat aan, een rode voetmat van een bijzondere kwaliteit weliswaar. Zelfs de minister bevoegd voor institutionele zaken laat zich hier niet zien.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Nochtans zijn er zelfs twee ministers bevoegd voor institutionele zaken!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Inderdaad, maar die verwaardigen zich niet om in de Hoge Vergadering ons standpunt over de grondwetsherziening te komen beluisteren en daarover met ons in debat te treden. Hoewel de regering zelf een ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet heeft ingediend, blijft ze afwezig. We kunnen haar dus niet vragen waarom ze het ene artikel op de lijst heeft gezet en een ander niet.

De afwezigheid van de regering is het zoveelste bewijs van de autoritaire houding of beter gezegd de autoritaire afwijking van bepaalde leden van de regering. Die autoritaire afwijking spreekt overigens ook uit de lichaamstaal van sommige ministers. Als zij een woordje van kritiek horen op het regeringsbeleid, kritiek die hier achtmaal wordt gewogen en zestienmaal gedeeld, dan reageren ze als moeten ze heiligschennis aanhoren en alsof ze het slachtoffer zijn van een mateloze aanval.

Volgens de regering heeft het land maar één probleem en dat is het bestaan van de Senaat. Ons land is een modelstaat geworden! In het jaar één van de regering-Verhofstadt begint een nieuw scheppingsverhaal. Op de zoveelste dag moet er nog maar één kwaad door de heer Slangen worden overwonnen. De Senaat is het te overwinnen serpent.

De senatoren van de meerderheid, met wie ik medelijden heb, kregen de onmogelijke opdracht een zaak te verdedigen die bij voorbaat verloren is. De opdracht zal immers nooit worden gerealiseerd. Verdedigen is overigens een te sterk woord, want ik heb hier nog niet veel verdedigers van het regeringsstandpunt zien opdagen.

De arrogantie en de minachting voor de Senaat zijn nooit groter geweest dan in de huidige regeerperiode. In de achterkamertjes van Lambermont hebben enkele dames en heren zonder dat daarbij ook maar een senator die naam waardig aanwezig was, beslist over de `toekomst' van de Senaat. Als voorbeeld van participatiedemocratie kan dat wel tellen. Weer een staaltje van nieuwe politieke cultuur!

De regering zou het nooit hebben aangedurfd een ondergeschikt bestuur te behandelen zoals ze de Senaat behandelt. Een burgemeester die zou worden behandeld zoals de Senaat, zou onmiddellijk een gemeentelijke volksopstand organiseren. Kijk maar naar Antwerpen. Bij de minste poging om daar vanuit Brussel wat te bemiddelen, wordt het woord `schoonmoeder' in de mond genomen waarmee de bemiddeling pejoratief wordt geduid. Het verbaast me zelfs dat daarop zo weinig reactie is gekomen. Alle moeders in het land moeten zich toch op de teen getrapt voelen. De reactie van Antwerpen heeft me wel duidelijk gemaakt dat de gemeenten meer resistentie hebben tegenover de regering dan de Senaat. De gemeentelijke bestuurders hebben nog een ruggengraat.

Bij het begin van deze zittingsperiode ben ik een boek beginnen schrijven.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - U hebt daar nog tijd voor.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb altijd boeken geschreven. Als titel had ik gedacht aan `Lof der Zotheid'.

De heer Guy Moens (SP.A). - Dat is plagiaat!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het was een mogelijke titel. Lof der Zotheid van Erasmus is trouwens een schitterend werk dat iedereen elke dag zou moeten lezen om een en ander te kunnen relativeren. Als ik de perikelen van de laatste weken en maanden in ogenschouw neem en zie hoe parlementsleden verkozen door het volk, dat volk niet respecteren, dan denk ik dat ik de titel van mijn boek zal moeten wijzigen. Ik vrees dat ik het `Lof der Lafheid' zal moeten noemen. Met alles wat de regering ons opdringt, kan ik niet anders meer. De regering stuurt enkele aanhangers van Alva naar de Senaat om een nieuw Egmont en Hoorn-spektakel op te voeren. Ze zal echter verrast zijn over de resistentie tegen haar voorstellen.

Ik heb in de commissie gezegd dat de autoritaire afwijkingen van de regering te vergelijken zijn met het gedrag van de Ottomaanse sultans. Zij bestreden de oppositie tegen hun beleid met de langzame wurgdood. Het plezier van het doden moest zo lang mogelijk duren.

De regering doet hetzelfde met de Senaat, maar dan psychologisch. Kijk naar de lichaamstaal van de eerste minister als hij toch nog eens naar de Senaat komt! Zijn visie op de toekomst van de Senaat is overduidelijk.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - De lichaamstaal van Jean-Luc Dehaene leerde ons ook een en ander.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mevrouw, ik heb het enkel over deze regeerperiode. Uw opmerking kan mijn argumenten niet weerleggen. Ik spreek niet in termen van communicerende vaten, in termen van compensatie. Ik bekijk de verklaring tot herziening van de Grondwet zoals die ons vandaag wordt voorgesteld.

En de conclusie is dat wij onze medewerking aan die theatervoorstelling niet kunnen verlenen. Wij zullen het ontwerp van verklaring tot herziening niet goedkeuren.

Op een ogenblik dat er dagelijks honderd werklozen bijkomen, dat de werkloosheid in Vlaanderen meer dan 11% bedraagt, dat het deficit in de sociale zekerheid voor het jaar 2003 reeds 25 miljard Belgische frank bedraagt en dat de beursvernietiging van het kapitaal die van de jaren'20 overschrijdt, heeft de regering blijkbaar niets beters te doen dan de Senaat af te schaffen.

Het is zoals ten tijde van de Turken aan de poorten van Byzantium; de regering discussieert over het geslacht der engelen. Ze zoekt een vluchtheuvel. Het bewijs van de mislukking van de paarsgroene meerderheid is dat ze zich bezighoudt met een probleem waar geen enkele burger van wakker ligt. Ik heb de jongste vier jaar nooit iemand ontmoet die beweerde dat het bestaan van de Senaat hem uit zijn slaap hield. Ik heb wel eens burgers horen zeggen dat ze in slaap vallen in de Senaat. De afschaffing van de Senaat maakt deel uit van het absurde theater dat de paarsgroene meerderheid opvoert om haar interne verdeeldheid te camoufleren.

Ik verwijs in dat verband naar de drugswet. Twee weken geleden werd de nieuwe drugswet hier alle mogelijke lof toegezwaaid. Ze zou een duidelijke interpretatie van de problematiek mogelijk maken. Nochtans hoorde ik de nieuwe voorzitter van de SP.A gisteren in Leuven op een debatavond verklaren dat hij de wet niet verstaat. (Protest) Ik wil me er niet toe verlagen te beweren dat hij de drugswet niet begrijpt omdat hij afkomstig is uit Limburg! Wanneer de heer Stevaert iets zegt, weet hij zeer goed waarover hij het heeft en waarom hij het zegt. Op dat vlak ben ik het dus niet eens met de heer Vankrunkelsven. De woordkeuze van de heer Stevaert is erop gericht de dubbelzinnigheid te handhaven bij het publiek waarvoor hij spreekt. Hij kan goed inspelen op discussies waarbij hij aanvoelt dat de positie van paarsgroen verzwakt. Zo was het een moeilijk moment voor paarsgroen toen ik mevrouw Aelvoet vroeg wie die plantjes zou gaan tellen. Op dergelijke momenten zoekt de heer Stevaert dekking. Hij vergeet dan ook de zes doden van Tongeren niet, een probleem waarvoor we hebben gewaarschuwd bij de bespreking van de depenalisering van methadon en waarbij we verwezen hebben naar de Amerikaanse literatuur ter zake. Helaas, niemand wou toen naar ons luisteren. De zes doden in Tongeren zijn een politieke verantwoordelijkheid, wat uiteraard gevolgen heeft voor de politieke toestand in Limburg. Het overlijden van zes jonge mensen in een tijdsspanne van zes weken laat wel degelijk zijn sporen na bij de bevolking en toont aan wat de gevolgen kunnen zijn van de depenalisering van gevaarlijke producten terwijl er voor andere producten een overregulering bestaat.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - De nieuwe drugswet is strenger dan de rondzendbrieven destijds van uw ministers van Justitie, de heren De Clerck en Van Parys. Als u eerlijk bent, moet u dat toegeven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik ben eerlijk, dus kan ik dat niet toegeven gewoon omdat het niet juist is wat u zegt. Vraag maar aan de heer Stevaert wat hij van de drugswet denkt.

Wat heeft de paarsgroene regering, `de regering van de nieuwe schepping', gerealiseerd? Waarom heeft ze de afschaffing van de Senaat nodig? Om haar blazoen op te smukken. Dat is de waarheid. Ik geef toe dat de regering één zaak heeft gerealiseerd: de installering van het Ministerie van Waarheid. Daar speelt permanent het `slangenorkest'. Het moet een aantrekkelijke melodie spelen, die de burger in slaap wiegt en hem de indruk geeft dat hij zich in een aards paradijs bevindt, terwijl de werkelijkheid helemaal anders is. Nu hebben de organisatoren van het Ministerie van Waarheid echter een groot probleem. Als er per dag honderd werklozen bijkomen, moet het Ministerie van Waarheid aan de werklozen zeggen dat ze aan het werk zijn. Dat is niet eenvoudig. Om de echte problemen te ontwijken, namelijk de sociaal-economische achteruitgang, de vermindering van de concurrentiekracht van onze ondernemingen, de grote werkloosheid en de gemanipuleerde werkgelegenheidscijfers, wordt luidkeels verkondigd dat al die kwalen te wijten zijn aan de senatoren. Zij hebben dat op hun geweten. Zij moeten dus verdreven worden. Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn die zo een verhaal willen geloven, maar daar horen wij niet bij.

Ik leg uit waarom. De Grondwet is een fundamentele wet. Wat de hervorming van de instellingen betreft, wil ik verwijzen naar een zeer belangrijke studie van professor Rodrik van Harvard over het effect van de kwaliteit van de instellingen op het welzijn van de burger en de economische groei. Die econometrische studie toont aan dat de kwaliteit van de werking van de instellingen determinerend is voor de kwaliteit van de samenleving en van de economische politiek.

Eén van de vaststellingen in die merkwaardige studie is dat een samenleving waar men voortdurend de instellingen wijzigt of de basisregelingen verandert, in kwaliteit en in economische prestaties afneemt. Professor Moens van de Limburgse faculteit ontkent dat natuurlijk, maar professor Rodrik van de Universiteit van Harvard heeft het wetenschappelijk vastgesteld.

De heer Guy Moens (SP.A). - Leve Limburg!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zeer zeker, leve Limburg, maar dat doet niets af aan de kwaliteit van de studies van Harvard. Die publicatie dateert van enkele maanden geleden en ik ken geen enkele studie die sedertdien is verschenen. Het is een typisch paarsgroene redenering te stellen dat iemand wordt tegengesproken door mensen die nog geen kennis genomen hebben van zijn standpunt. De heer Rodrik publiceert iets en u zegt dat zijn standpunt niet wordt gedeeld. Ik zeg u dat er sedert zijn studie geen enkele publicatie in dat verband is verschenen.

Ik wil hier ook verwijzen naar de studie en de publicaties van de Senaat over de rol van een tweede kamer in een parlementaire democratie en in de democratie in het algemeen. Het aantal tweede kamers neemt overal in de wereld toe; in landen waar een beginnende democratie groeit, wordt de aanwezigheid van een tweede kamer als essentieel aanzien. Dat berust op een dubbele grondslag. Ten eerste bestaat er in alle landen een tendens naar subsidiariteit, naar regionalisering, naar afstand van bevoegdheden. Zelfs in het unitaire Frankrijk krijgt de regionalisering geleidelijk aan vaste voet. De aanwezigheid van een tweede kamer is dan van essentieel belang, anders heeft men een louter neo-unitaire structuur. Dat is ook wat de regering voorstelt. In de materies die nationaal blijven, hetzij federaal of confederaal, moet de inbreng van de deelstaten georganiseerd worden in een tweede kamer. Wanneer die wordt afgeschaft is de besluitvorming louter unitair. De wetten die in de Kamer goedgekeurd worden, zijn toch van toepassing in Vlaanderen, in Wallonië en in Brussel? Die deelstaten zijn evenwel niet betrokken bij de opbouw van die normen ofschoon ze wel een weerslag hebben op de deelstaat en op zijn bevoegdheden. Er bestaat geen enkel confederaal land zonder tweede kamer. Wat we nu meemaken is een nieuwe schepping. Als de hele wereld zegt dat een federaal of confederaal systeem niet mogelijk is zonder tweede kamer, zegt deze meerderheid: in België is dat wel mogelijk. Mevrouw Leduc heeft me vorige week tijdens een debat met lezers van Het Nieuwsblad werkelijk ontgoocheld toen ze simpelweg zei: we hebben al te veel parlementen in ons land, laten we er een afschaffen, met name de Senaat.

Als we dan al die assemblees vergelijken, waarom moet dan precies de Senaat verdwijnen? Het zou een quizvraag kunnen zijn: `Er zijn in België zeven assemblees. We moeten er één afschaffen. Welke?'

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Pleit u dan voor de afschaffing van het Vlaams Parlement?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Helemaal niet. (Uitroepen)

M. le président. - De la Chambre, bien sûr...

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De senatoren van de meerderheid hebben vier jaar lang de gelegenheid gehad hun mening naar voren te brengen. Ze hebben de gelegenheid gehad aan te tonen dat de wetgevende macht anders is dan de uitvoerende macht. Nu zomaar zeggen dat er te veel parlementen zijn en we er een moeten afschaffen, is toch een bijzonder kortzichtige redenering.

Overigens, als er zoveel parlementen zijn, zijn er ook zoveel regeringen. Waarom moeten al die regeringen dan blijven bestaan? Welke regering gaan we dan afschaffen? (Hilariteit). Men moet consequent zijn.

Het voorbeeld dat ik gegeven heb en de verantwoording tonen onweerlegbaar aan dat er geen federale of confederale staat bestaat zonder een tweede kamer.

De tweede kamer is de bewaker van de kwaliteit van de wetgeving. Toen paarsgroen aan het bewind kwam, beloofden ze 25 procent minder wetten te zullen maken. Laten we eens naar het tableau de chasse kijken - om de woorden van de heer Happart te gebruiken. Is het aantal wetten dat we hebben goedgekeurd met 25 procent verminderd? Kijk eens naar het aantal goedgekeurde artikelen in programmawetten, met als hoogtepunt de programmawet van december 2002 met meer dan 550 niet-amendeerbare artikelen. De programmawet die we nu moeten goedkeuren, bevat amendementen die we in december hebben ingediend maar toen niet mochten worden aangenomen.

De Senaat heeft tijdens zijn vorige zittijd een programma van beginselen van behoorlijke wetgeving goedgekeurd. We hebben een dienst Wetsevaluatie opgericht waarbij we ervan uitgingen dat de kwaliteit van de regel het vertrouwen in de rechtstaat en dus in de overheid moet bevorderen. Een echte tweede kamer moet die rol vervullen.

Welnu, als uit de jongste peilingen blijkt dat maar 13 procent van de Belgische bevolking vertrouwen heeft in de politiek, moet men toch eens onderzoeken wat daarvan de reden is. Men zal dan noodzakelijkerwijs tot het besluit moeten komen dat niemand, zelfs de heer Stevaert niet, begrijpt op welke manier hier iedere dag wetten worden goedgekeurd.

De heer Stevaert, die zoveel publiceert, zegt zelf dat hij de wetten niet langer begrijpt.

De tweede fundamentele opdracht, namelijk het toezicht op de kwaliteit van de wetgeving, werd heel dikwijls niet ingevuld. Ik ben dan ook van oordeel dat de kracht van onze argumenten zo groot zal zijn dat, zelfs in de hypothese dat de verklaring tot herziening van de Grondwet wordt goedgekeurd, nooit een tweederde meerderheid zal worden gevonden om het politiek akkoord van april 2002 te realiseren.

Vlak vóór de ontbinding van de kamers en zes weken vóór de verkiezingen beweert de meerderheid dat er geen politiek akkoord bestaat voor het voortzetten van de huidige coalitie. Wie dat beweert, moet de verklaring tot herziening, die door alle ministers is ondertekend, eens lezen. Moet ik die handtekeningen in twijfel trekken, hebben de ministers valsheid in openbaren geschrifte gepleegd? In de verklaring staat: "De bedoeling van de herziening van de artikelen van de Grondwet is het politiek akkoord van 27 april 2002 in de volgende legislatuur uit te voeren". Als alle ministers van de zes partijen die de meerderheid vormen dit ondertekenen, wat betekent dit dan? Hoe kan men dan beweren dat er geen akkoord is? Dit is typische newspeak van het Ministerie van Waarheid. Men zegt altijd het omgekeerde van wat men denkt. Er wordt verwezen naar een schriftelijk akkoord, maar het Ministerie van Waarheid zegt dat er geen akkoord is. De bedienden van het Ministerie van Waarheid zullen alles in het werk stellen om de werkelijkheid tot 18 mei te verbergen.

Een tweede belangrijk punt is de wijze waarop de discussie over de herziening van artikel 195 van de Grondwet werd gevoerd. Ook hier is het Ministerie van Waarheid tewerk gegaan in een stijl die de heer Stevaert ongetwijfeld niet zal begrijpen.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Misschien kan de heer Vandenberghe het dan eens uitleggen voor de Limburgers onder ons.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mevrouw Leduc moet zich niet zo vlug geviseerd voelen. Mogen er nu ook al geen grapjes meer worden gemaakt? Als ik me niet vergis staat de heer Schreurs op de Limburgse VLD-Kamerlijst. Waarom mag hij grappen maken en ik niet? Waarom wordt de vrijheid van meningsuiting zo selectief gelezen?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Misschien is het omdat de heer Schreurs grappig is en u niet.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Voor de zeldzame keren dat de heer Vankrunkelsven in de laatste maanden aan een debat deelneemt, moet hij niet naast de kwestie praten.

Hoe kan het Ministerie van Waarheid, geleid door de heer Slangen, twee verschillende waarheden verkopen als zijnde dé waarheid? Tegen de Vlamingen moeten de Vlaamse partijen immers kunnen zeggen dat alle artikelen voor herziening vatbaar zijn, terwijl de Franse partijen aan de Franstaligen moeten zeggen dat als enkel artikel 195 voor herziening vatbaar wordt verklaard, geen enkel ander artikel voor herziening vatbaar is, tenzij na verkiezingen volgend op deze verkiezingen.

Dat artikel 195 voor herziening vatbaar wordt verklaard betekent niet dat dit artikel niet van toepassing is op de dag van de verkiezingen. Bijgevolg verloopt de Grondwetsherziening de volgende legislatuur volgens de regels van het huidige artikel 195.

Op allerlei andere juridische bezwaren ben ik in de commissie veel uitvoeriger ingegaan.

De verkoop door het Ministerie van Waarheid van twee verschillende waarheden die diametraal tegenover elkaar staan, bleek echter bijzonder heikel te zijn. Hoewel paarsgroen de gewoonte heeft voortdurend een grand écart te doen in het kader van de nieuwe politieke cultuur, vreesde het deze nu niet verder te kunnen uitvoeren. Bijgevolg worden we nu geconfronteerd met een dubbele waarheid, evenwel op een ander niveau en nog minder begrijpelijk.

Het antwoord van minister Van den Bossche op de vraag of de opsomming van andere artikelen naast artikel 195 betekent dat de overige artikelen van de Grondwet niet voor herziening vatbaar zijn als artikel 195 in de volgende legislatuur wordt gewijzigd, luidde dat dit juridisch mogelijk is, maar politiek niet. Hij geeft dus toe dat de regering de dubbele waarheid handhaaft, maar dat ze fraaier wordt ingekleed.

In de commissie heb ik uitvoerig toegelicht waarom de herziening van de Grondwet het best over twee legislaturen wordt georganiseerd.

Daarbij verwees ik naar de geschiedenis. De wijziging in één legislatuur van de Grondwet in de Weimarrepubliek heeft de machtsovername van de nazi's mogelijk gemaakt. Het einde van de Derde Franse Republiek en de machtsovername door Pétain in Vichy was mogelijk omdat men de Grondwet kon wijzigen zonder tussentijdse verkiezingen.

De minimale democratische waarborg van participatie van de burger is de afkondiging van de te herziene artikelen van de Grondwet, gevolgd door verkiezingen.

Men beweert dat het een theoretische waarborg is. Dat is juist en niet juist. Het geeft de politici de mogelijkheid te mobiliseren rond de Grondwetsherziening en ongewenste gevolgen te bestrijden. Deze minimale democratische participatie wordt nu weggenomen. De burgerdemocratie bestaat er volgens de regering in de minimale democratische waarborgen bij de herziening van de Grondwet weg te nemen. Dat is voor ons onaanvaardbaar. Wij willen geen democratische risico's nemen. Wij vinden dat een grondwetsherziening altijd in twee fasen moet verlopen, met tussenin verkiezingen.

Dat men trouwens niet zegt dat dit te stroef werkt! Ik heb in de commissie ook al de cijfers gegeven. Sinds 1970 zijn er 126 grondwetsbepalingen herzien, tussen 1831 en 1969 waren dat er 35 en dat allemaal met artikel 195. Dat toont dus duidelijk aan dat artikel 195 op geen enkele wijze de modernisering van ons land heeft verhinderd en dat de huidige procedure geen hinderpaal vormt voor goed bestuur, zoals de paarsgroene meerderheid beweert.

Een democratie verandert voortdurend, maar die veranderingen moeten ordelijk verlopen en niet wanordelijk en overhaast. De wijze waarop bepaalde leden van de regering de Senaat de afgelopen legislatuur hebben behandeld, de wijze waarop over de zogenaamde hervorming van de Senaat werd gediscussieerd, buiten de Senaat, zonder enige participatie van senatoren, vind ik vanuit democratisch oogpunt onaanvaardbaar. Ik kan me niet voorstellen dat een instelling wordt hervormd zonder dat alle betrokkenen die in die instelling de democratische legitimiteit genieten, daarbij ten minste geconsulteerd en beter nog echt betrokken worden. De Senaat kreeg gewoon een brief bezorgd, een politiek akkoord gepresenteerd. De minimale rechten van de verdediging - hoewel die formulering hier minder op haar plaats is - werden niet gerespecteerd. Er werd gewoon bij verstek geoordeeld, maar de regering vergeet dat ze geen verkiezingen bij verstek kan houden.

Verkiezingen zijn tegensprekelijk en partijen kunnen hun programma verdedigen. De wijze waarop de Senaat werd behandeld, toont aan dat de regering een gebrek heeft aan bestuurskracht, dat ze het vertrouwen van de publieke opinie heeft verspeeld en gemakkelijke populariteit zoekt door een instelling of de leden ervan te beschuldigen om het kwaad of de kwaal in België te beschrijven. Deze vlucht voor de werkelijke problemen, deze institutionele uitvlucht voor de grote problemen waarmee onze samenleving wordt geconfronteerd, zal een rookgordijn blijken te zijn: wel rook, maar geen gordijn en op 18 mei zal iedereen zien wat de constitutionele werkelijkheid van ons land mag zijn.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - C'est une tâche assez difficile que de succéder à M. Vandenberghe, surtout après l'excellent bulletin qui lui a été décerné par un quotidien que je ne puis nommer, monsieur Van den Brande, sinon je me livrerais à de la publicité déguisée.

Je profite cependant de cette succession pour dire que les débats que nous avons eus, tant en commission qu'en séance plénière, n'étaient pas inintéressants. Ce matin, lors d'un échange de vues dans lequel sont intervenus un certain nombre de chefs de groupe, nous avons pu dire des choses assez intéressantes, en particulier sur l'article 195 de la Constitution.

Avant d'exprimer le point de vue de mon groupe sur cette « affaire » de la déclaration de révision de la Constitution, je désire répéter ce que j'ai déjà déclaré en commission, à savoir que dans le système actuellement en vigueur, nous sommes en quelque sorte enclins à mener un débat virtuel.

M. Monfils a dit ce matin que nous étions, sous la présente législature, dans un processus nous obligeant à dresser une liste. Nous avons beau dire ce que nous voulons sur cette liste, affirmait-il avec quelque virulence, que ce soit ici au Sénat, à la Chambre ou au gouvernement, hormis le résultat commun, à savoir un certain nombre de dispositions ou de titres, rien ne sera conservé par l'Histoire et le constituant, puisque le préconstituant que nous sommes n'engage en rien le constituant.

C'est d'ailleurs ce qui permet - je ne citerai aucun exemple afin de ne fâcher personne - à des forces politiques totalement antagonistes de s'accorder sur le même article, tout simplement parce qu'elles veulent réaliser des choses totalement différentes avec la même disposition. C'est ainsi que d'aucuns ont pu à la fois dire avec une certaine virulence qu'ils étaient opposés à la révision de l'article 195 et dans le même temps déposer des articles « on ne peut plus confédéralistes ».

Alors que certains francophones, parmi les plus pointus, affirment que si l'on touche à l'article 195, c'est la fin de la Belgique, M. Van den Brande qui souhaite un système confédéral et ne s'en cache guère, refuse que l'on touche à l'article 195 mais dépose des amendements aux articles 1, 2, 3, 4, 5, ..., de manière très systématique et sans ambiguïté.

Reconnaissons donc que la vraie question n'est peut-être pas celle de l'article 195. N'avons-nous pas été confrontés à un leurre ?

En tout cas, ce débat autour de l'article 195 nous a permis de comprendre davantage encore qu'il était grandement nécessaire de se pencher sur une meilleure façon de « travailler » la Constitution, au sens positif et noble du terme.

Pour éviter toute ambiguïté, il est évident que la Constitution est la charte fondamentale, la charte supérieure, comme l'a très bien dit M. Istasse. C'est un document de référence qui domine les autres.

Quand on se limite à quelques articles, on a parfois l'impression qu'il n'est question, dans la Constitution, que des pouvoirs. Ce n'est pas le cas. La Constitution énumère également les droits et libertés des citoyens. De nombreuses dispositions figurent notamment dans la liste des 60 et quelques articles qui nous sont soumis. Certains éléments sont très importants. Je pense à l'abolition de la peine de mort ou à l'introduction d'un service minimal concernant certains droits. Par ailleurs, d'autres dispositions de ces 60 et quelques articles concernent les relations entre les entités ou plus spécifiquement certaines branches du pouvoir.

Dans le contexte politique et institutionnel général actuel, on envisage un peu trop le seul aspect des relations entre les communautés, régions et l'État fédéral. Or, j'ai lu l'ancien et le nouveau cahiers de revendications du parlement flamand et je n'ai pas constaté une grande évolution. De plus, 80 à 90% des revendications institutionnelles n'ont rien à voir avec la Constitution. Du côté flamand, on parle de régionaliser, la SNCB, l'aéroport de Zaventem ou la sécurité sociale. Cela ne requiert pas une révision de la Constitution. Pour ce faire, il faut par contre adopter des lois spéciales ou d'autres mesures.

Je ne trouve donc pas sympathiques les tentatives de M. Van den Brande visant à instaurer le confédéralisme. Je ne souffrirai pas que ses propositions passent. Nous nous y sommes clairement opposés. Le confédéralisme est un piège. Il n'est pas l'aboutissement du fédéralisme. Nous le rejetons totalement, fermement, clairement. Notre débat d'aujourd'hui, qui concerne la réforme des institutions, porte donc sur quelques enjeux. Je me limiterai à ceux-ci.

D'abord, l'enjeu de la « première liste » qui concerne les droits et libertés. Je pense qu'elle permet des avancées intéressantes. La disposition visant à supprimer toute discrimination dans l'accès à la fonction publique, constitue l'exemple-type d'une mesure positive. Elle n'a toutefois pas été suffisamment soulignée. D'autres dispositions nous sont également soumises. Et vous permettrez à un écologiste de se réjouir de la présence de la notion de développement durable, après le débat que nous avons consacré aux droits économiques et sociaux. Voilà une avancée à la fois culturelle et politique.

Comme j'ai eu l'occasion de le préciser à Mme Willame, situer telle ou telle disposition à tel ou tel endroit de la Constitution n'est pas neutre. Je lui ai également rappelé que nous souhaitons une avancée pour la Cour d'arbitrage et une extension de ses pouvoirs. Nous pourrions faire en sorte que cette mesure soit aussi concernée à l'avenir.

À propos de la question controversée de l'article 195, j'aimerais faire référence à une carte blanche publiée par des spécialistes du droit public. Ces constitutionnalistes, francophones en l'occurrence, ont écrit que, pour la révision de la Constitution, il faudrait passer de la valse au tango. Aujourd'hui, le système de révision comporte trois temps, comme la valse. Nous pourrions envisager de la réformer. Il existe à ce sujet une grande unanimité francophone. Mais des balises claires sont nécessaires.

Tout à l'heure, lors d'un moment du débat que j'estime important, nous avons tous pu, en tout cas du côté francophone, nous rendre compte que nous étions d'accord pour défendre un minimum. Cela signifie qu'il y a des étapes incontournables.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - De hervorming van vice-eerste minister Michel was gesteund op drie valiezen, pas des balises.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Je précise donc bien à M. Van den Brande qu'il s'agit de balises et non de valises. Je me souviens de la Costa bruxelloise : nous y étions presque voisins et c'était bien agréable. Nous avons des balises qui sont extrêmement claires, monsieur Van den Brande et il n'est point besoin d'accords secrets.

Pour tous les francophones, il faut que, quelle que soit la révision de la Constitution, elle soit votée à une majorité spéciale au sens des lois spéciales. Cela vaut aussi pour le vote de l'ouverture d'un article à la révision. Nous avons aussi intérêt à réfléchir à une formule qui lie beaucoup plus le constituant à son préconstituant. Une direction claire et obligatoire doit être donnée dès l'ouverture à révision.

Le délai de réflexion est un élément important de ce débat. Est-ce qu'il faut une, deux, ou dix législatures entre la décision d'ouverture et le vote d'une modification ? J'aimerais autant que ce ne soit pas dix législatures. Bien sûr, il faut se donner le temps de la réflexion. Mais faut-il des élections entre l'ouverture à révision et la modification ? C'est un beau débat que nous devons poursuivre.

M. Vandenberghe a parlé des États fédéraux tout à l'heure. Vous savez que nous sommes, en tant qu'État fédéral, l'un de ceux qui a une Constitution bétonnée et qui paraît extraordinairement figée puisque, à cause de l'article 195, elle semble difficile à réviser. Mais ce n'est évidemment pas le cas.

En revanche, nous avons des États fédéraux où il semble simple de modifier la charte fondamentale et où peu de modifications se font. Il faut aussi faire attention à ne pas créer artificiellement des rigidités qui obligent les majorités à faire des exercices périlleux devant ensuite être corrigés par la Cour d'arbitrage.

Outre un délai de réflexion, nous devons aussi prévoir des votes à majorités spéciales, c'est-à-dire des votes au deux tiers de l'assemblée et à cinquante pour-cent dans chacun des groupes linguistiques.

Nous avons répondu, monsieur Van den Brande, à une question précise, pour l'Histoire. Chacun sera tenu, en particulier du côté francophone, par ce qu'il a vous a répondu. Encore une fois je vous remercie d'avoir posé cette question.
Le débat sur l'article 195 a été intéressant et nous disposons des balises nécessaires et d'un accord minimum commun francophone clair.

Parmi les autres problèmes envisagés dans la déclaration de révision de la Constitution, reste évidemment la question du Sénat. J'ai eu l'outrecuidance de dire en commission - Mme Willame s'en souvient puisque nous étions côte à côte - que, selon l'adage, « On ne parle pas de corde dans la maison d'un pendu. »

Il est donc difficile de mener ce débat dans cette assemblée, comme l'a dit un orateur précédent.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Vous parlez pour l'Histoire monsieur Cheron, ne l'oubliez pas !

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Le premier ministre a un jour exprimé un rêve qu'il avait fait sur la suppression du Sénat. Il s'est ensuite ravisé et a présenté une autre formule. Il a ainsi fait ce que j'appelle une épure, ce qui est son droit.

L'intervention de M. Monfils et celle de M. Istasse étaient très nuancées. Est-ce une bonne solution, une bonne formule, est-ce une évolution souhaitable ? En commission, nous avons eu des échanges intéressants avec le président De Decker sur le monocaméralisme et le bicaméralisme et sur la signification du bicaméralisme dans un État fédéral. Ces questions sont très complexes. J'ai eu l'occasion de lire un certain nombre de choses et la leçon que l'on peut en retirer, entre autres, est la modestie dans le propos.

Comme je l'ai dit en commission, nous connaissons bien le système monocaméral au niveau des Communautés et des Régions. Il ne faudrait pas trop nous vexer non plus. Après tout, travaillons-nous si mal en Région wallonne et en Communauté française ?

Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - En Région bruxelloise, la loi sur l'urbanisme a quand même été revue à plusieurs reprises. Une deuxième lecture ne lui aurait pas fait de tort.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Mme Nagy le sait, j'aimerais travailler avec vous à Bruxelles, mais je ne peux pas. Le choix du système monocaméral ou bicaméral peut faire l'objet d'un débat très long.

Le premier ministre s'est employé à réaliser son rêve d'un Sénat paritaire des Communautés et des Régions, avec un certain nombre de compétences liées à ce rôle central par rapport aux entités fédérées, etc. Je ne développerai pas ici l'idée du premier ministre.

M. le président. - Pourquoi pas ?

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Je la connais et vous la connaissez. Je dis simplement, monsieur le Président du Sénat actuel, que, si nous n'acceptons pas aujourd'hui de déclarer ouverts certains articles de la Constitution qui permettent d'approfondir la réflexion, le débat est clôturé aujourd'hui.

Je le regrette profondément, d'autant plus que les articles fondamentaux, 36 et 75, qui concernent la pérennité du Sénat, ne sont pas ouverts à révision.

M. le président. - L'article 75, paragraphe 1er, qui prévoit le droit d'initiative des sénateurs n'est pas soumis à révision et je m'en réjouis.

Cela dit, croyez-vous personnellement, monsieur Cheron, qu'un Sénat composé exclusivement de parlementaires régionaux et communautaires et de ministres régionaux et communautaires prendrait, comme il l'a fait pendant 50 ans, l'initiative de lois sur la filiation, l'adoption, le divorce, l'avortement, l'euthanasie, la bioéthique etc. ?

M. Vankrunkelsven fait un signe négatif. En ce qui me concerne, je suis opposé à tout projet qui retire au Sénat ce rôle essentiel qu'il a rempli pendant 172 ans. J'aimerais que vous essayiez de me convaincre du contraire. Vous dites que l'article 75, paragraphe 1er n'est pas soumis à révision. Vous croyez donc que l'on va poursuivre ce travail de réflexion ?

M. Marcel Cheron (ECOLO). - C'est un peu difficile. D'habitude, dans un match de football, il y a un arbitre et, en général, l'arbitre ne joue pas avec les joueurs.

Vous me donnez la parole maintenant, monsieur le Président ?

M. le président. - Je vous la rends.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Je voulais dire que, si on veut clôturer toute réflexion sur l'avenir du Sénat, on ne fait rien. Tout s'arrête.

Je dis simplement qu'en tant que groupe politique, nous avons un avis nuancé quant au fond de cette question, mais nous ne parlons même pas du fond.

Soit on n'a pas bien compris, soit on n'a pas cru ce que j'ai dit en introduction, à savoir que la façon dont on peut aujourd'hui réviser la Constitution fait en sorte que nous sommes dans un débat virtuel. Il y a, dans la formule du premier Ministre que j'ai évoquée tout à l'heure, certaines options qui font en sorte que l'on peut avoir deux visions contradictoires du Sénat en même temps et qu'il faudra faire un choix, monsieur le Président.

L'intérêt des débats - c'est à cela que sert le Sénat aujourd'hui - c'est de disposer de tous les éléments qui permettent de juger. Après les élections, que fera le constituant dans ces trois branches : gouvernement, Chambre, Sénat ?

On verra bien et il faudra le faire sur base de l'article 195 actuel de la Constitution, à savoir un vote aux deux tiers dans chacune des chambres et un gouvernement paritaire qui se prononce.

Il faut évidemment un débat de fond sur les formules. Je ne suis pas convaincu que la formule de Sénat paritaire qui est actuellement sur la table soit convaincante dans l'absolu. Je dis simplement qu'il existait une vieille revendication francophone, dans un État fédéral, de réfléchir à un Sénat paritaire qui est une concession flamande, disons-le.

Ce n'est pas au président du Sénat que je vais expliquer que, s'il y a une concession d'un côté, il y en a une de l'autre.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Le Sénat paritaire, ce n'est pas encore fait.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - S'il y a une concession flamande sur le Sénat paritaire, l'autre concession sera, pour les francophones, de dire un Sénat qui a de moins en moins de pouvoirs. Cela, je ne le veux pas non plus.

La question qui va se poser demain et qui va être négociée sera de savoir s'il est possible de trouver un accord à ce sujet.

Si vous me demandez aujourd'hui de prendre les paris, je ne le fais pas. Je dis simplement que si nous n'ouvrons pas ces articles le débat n'existe même plus.

Je n'ai aucun problème, monsieur le Président. J'ai, comme vous, une expérience de la Chambre. Nous avons vu déjà un certain nombre d'assemblées et je suis le premier à reconnaître le Sénat dans ce qu'il est, avec ses qualités et ses défauts. Vendredi dernier n'était pas un jour de gloire pour le Sénat. Je pense notamment à certaines commissions d'enquête.

En faisant la balance, nous trouverons des choses positives qu'il faut sauvegarder. Je ne pense pas qu'une chambre aussi nerveuse que la Chambre aurait pu faire un travail aussi approfondi sur certaines questions, notamment les questions éthiques.

Je ne fais pas un jugement de Salomon. Il faudra que nous ayons ce débat. Ce qui s'est passé ici et en commission permet de mieux cerner les enjeux du futur. Il faudra bien réfléchir mais, à un moment donné, il faudra prendre une décision.

Voilà ce qui figure sur la table. Cet aspect virtuel du débat pourrait nous conduire à une réflexion et demain, il conviendra de décider.

D'autres enjeux se trouvaient sur la table. À cet égard, je me réjouis que cette matière très controversée que représente l'autonomie constitutive pour la Région bruxelloise et pour la Communauté germanophone, soit inscrite dans la déclaration. Ce point n'est pas suffisamment mis en évidence dans certaines prises de position. Comme Mme Nagy le sait, il s'agit, en l'occurrence, d'un « vieux » sujet.

J'ajoute que pour nous, écologistes, la jurisprudence qui émerge du côté de la Cour d'arbitrage constitue une évolution positive, même si elle ne plaît pas à tous. C'est la raison pour laquelle Mme Nagy, M. Istasse et moi-même avons déposé un amendement destiné à ouvrir le débat sur les partis liberticides, l'objectif étant de créer, au sein de cet organe juridictionnel, une instance moins « suspecte » que d'autres pour trancher. J'espère que cet amendement sera soutenu.

Je relève également l'absence, dans cette liste, d'éléments que nous aurions souhaité y voir figurer. Certes, nous ne pouvons pas tout réaliser, monsieur Istasse. Je pense à la question du référendum évoquée tout à l'heure. La consultation populaire est déjà inscrite dans la Constitution pour certaines matières relevant du pouvoir communal. La possibilité est à présent ouverte de l'organiser au niveau régional.

Nous, écologistes, aurions souhaité aller plus loin s'agissant du référendum d'initiative populaire, en commençant par le niveau local. Nous sommes en effet soucieux de voir s'instaurer une culture référendaire que M. Monfils a d'ailleurs évoquée.

Tout à l'heure, nous aurons à nous prononcer sur une liste d'articles. Pour résumer le sentiment profond et généreux de mon groupe à ce sujet, je dirais que cette liste ne mérite ni l'excès d'honneur ni l'indignité qu'elle a soulevés chez certains.

Elle ouvre le champ des possibles, des formules intéressantes, un renforcement potentiel des droits et libertés des citoyens. Elle permet d'éventuelles décisions concernant l'amélioration des relations entre pouvoirs, une réflexion sur notre système bicaméral.

Nous ne laissons rien au hasard et la clé que représente l'article 195 nous a permis de mener un débat et de définir des balises, communément admises par tous les francophones qui, sur cette base et sans avoir peur de leur ombre, auront la possibilité d'améliorer le fonctionnement des institutions au bénéfice des citoyens.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ook ik stel vast dat de regering vandaag niet aanwezig is in de Senaat. Blijkbaar vindt ze de verklaring tot herziening van de Grondwet niet belangrijk genoeg.

Wij hebben eigenaardige zaken meegemaakt in de commissie, waar we langdurig de lijst van de grondwetsartikelen die voor herziening in aanmerking kwamen, hebben besproken. Leden van de meerderheid en de oppositie hebben er vele pertinente vragen gesteld aan de minister die de regering vertegenwoordigde, de heer Van den Bossche. Hij weigerde echter om de intenties van de regering met betrekking tot de herziening van de grondwetsartikelen mee te delen. Hij zei dat na de verkiezingen zal blijken welke grondwetsartikelen effectief zullen worden herzien en hoe de tweederde meerderheid zal worden bereikt. Formeel-juridisch had hij gelijk, maar politiek was die mededeling nonsens. De keuze om bepaalde artikelen wel herzienbaar te verklaren en andere niet, is natuurlijk een politieke beslissing. De regering heeft toch de intentie om na de volgende verkiezingen met een bepaald doel voor ogen de Grondwet wijzigen.

Ik kom tot de twee knelpunten, waarover hier al herhaaldelijk is gesproken.

Het eerste knelpunt is artikel 195. Daarmee is in feite de discussie begonnen. De aanvankelijke bedoeling - althans volgens Vlaams minister-president Dewael - bestond erin alleen artikel 195 voor herziening vatbaar te verklaren, zodat er geen discussies en lange debatten moesten worden gevoerd over welke artikelen herzienbaar moesten worden verklaard. In dat debat bleken sommige leden van de meerderheid hypocriet. Zij vonden dat door een wijziging van artikel 195 de Grondwet zelf in het gedrang zou komen en dat bepaalde fundamentele rechten en vrijheden in één regeerperiode overboord konden worden gegooid. Dat is hypocriet omdat de meerderheid zelf in de voorbije regeerperiode de Grondwet schaamteloos met voeten heeft getreden. Dat gebeurde onder meer in het kader van het Lambermontakkoord en het Lombardakkoord en in het kader van de kieshervorming. De meerderheid is - helaas slechts op twee punten - teruggefloten door het Arbitragehof.

Het doel om enkel artikel 195 voor herziening vatbaar te verklaren stuitte meteen op weerstand van de Franstaligen. Zij zagen er mogelijkheden in tot grote Vlaamse avonturen. Vandaag zijn de Franstaligen erin geslaagd om de verklaring tot herziening van artikel 195 om te buigen tot een bijkomend beschermingsmechanisme.

Dat hebben wij in de commissie kunnen vaststellen en wij hebben ook vandaag in de plenaire vergadering kunnen vaststellen dat alle Franstaligen zeggen dat ze, indien artikel 195 na de verkiezingen ook werkelijk zal worden herzien, bovenop de tweederde meerderheid die vereist is om de Grondwet te herzien, ook een meerderheid in elke taalgroep eisen. In plaats van de weg voor grote Vlaamse, confederale avonturen te openen heeft het debat over de herzienbaarheid van artikel 195 alleen geleid tot nieuwe Franse eisen. Deze voorwaarde wordt dan nog geformuleerd nadat gedurende deze zittingperiode de enige bescherming waarover de Nederlandstaligen in de Brusselse instellingen beschikten, namelijk de meerderheid in beide taalgroepen, werd afgeschaft. Il faut le faire!

Het tweede knelpunt is de hervorming van de Senaat. Minister Van den Bossche heeft in de commissie geweigerd mee te delen wat de regering hieromtrent voornemens is. Hij heeft daarvoor als argument ingeroepen dat de regering niet bij voorbaat weet of ze wel zo ver zal geraken als ze wenst. Maar als de regering voorstelt om de artikelen over de Senaat voor herziening vatbaar te verklaren, dan heeft ze toch een bepaalde bedoeling. Wel nu, wij kennen haar bedoeling.

We hebben overigens uitgebreide discussies gevoerd over de zin en de onzin van het een- of het tweekamerstelsel. Ik ben geen fetisjist noch van het ene noch van het andere stelsel. Als ze goed worden beheerd, kunnen beide stelsels naar behoren functioneren. Er zijn landen waar het eenkamerstelsel slecht functioneert, maar er zijn er ook waar het goed functioneert. Hetzelfde geldt voor het tweekamerstelsel. Alles hangt immers af van de politieke mentaliteit waarmee de instellingen worden beheerd en bejegend.

Als ik zie hoe de evocatieprocedure, die dient om een tweede lezing in een tweede kamer mogelijk te maken, de voorbije vier jaar door de meerderheid slag om slinger wordt gebruikt om niet te amenderen, dan besluit ik dat de verkeerde mentaliteit heerst. Zelfs een vierkamerstelsel kan dat niet verhelpen.

Ook in haar opdracht als gedeeltelijke ontmoetingsplaats van de gemeenschappen is deze Senaat grotendeels mislukt, ondanks de mooie woorden daarover in het tijdschrift van de Senaat. Van 1995 tot nu heeft de Senaat van alle belangenconflicten die aanhangig werden gemaakt, er maar twee weten te beslechten. Ook dat is tekenend voor de politieke mentaliteit waarmee de instelling wordt bejegend.

Wat zal de meerderheid doen mocht ze na de verkiezingen een tweederde meerderheid vinden? Het gaat helemaal niet over het afschaffen van de Senaat, maar om de omvorming tot een paritaire Senaat, waarin 6 miljoen Vlamingen even goed door 35 verkozenen zullen worden vertegenwoordigd als 4 miljoen Franstaligen.

De heer Cheron spreekt van een Vlaamse toegeving en hij heeft overschot van gelijk: bovenop het beschermingsmechanisme van de tweederde meerderheid in de Kamer en de meerderheid in beide taalgroepen voor de bijzondere wetten krijgen de Franstaligen nu de pariteit in de Senaat aangeboden. De hervormde Senaat zal wel bevoegd blijven voor de herziening van de Grondwet en voor alle communautaire en bijzondere wetten. Kan de bescherming nog verder worden doorgedreven?

Kan de bescherming nog verder gaan? Iedereen zal begrijpen dat dit voor ons onaanvaardbaar is en dat wij dit beschouwen als de kern van het federalisme op zijn Belgisch, dat alleen maar uitgevonden is om te verhinderen dat ooit de macht van het getal zal spelen.

De commissie heeft de herzienbaarverklaring van artikel 150 goedgekeurd. Voor één keer heeft minister Van den Bossche wel de intentie van de regering medegedeeld. Hij zegde dat het de bedoeling is om de term `drukpersmisdrijven' te vervangen en het artikel aan te passen aan de nieuwe realiteit van de elektronische media. Vanmorgen hoorde ik de heer Monfils echter heel duidelijk verklaren wat ik al verwacht had.

Artikel 150 van de Grondwet werd in de vorige zittingsperiode al gewijzigd, zodat zogenaamde racistische persmisdrijven naar de correctionele rechtbank werden verwezen. Ik heb in de commissie de vrees uitgesproken dat de regering nu ook de zogenaamde racistische politieke misdrijven door de correctionele rechtbank zal laten beoordelen. De heer Monfils heeft dat beaamd. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het arrest van het hof van beroep te Brussel van 26 februari inzake de drie vzw's van het Vlaams Blok. De rechters bij het hof van beroep zegden dat de aangeklaagde feiten, als het al om een misdrijf gaat, een politiek misdrijf zijn waarvoor het hof van assisen bevoegd is.

We lezen in het amendement dat ter zake is ingediend, dat de partis liberticides geviseerd worden. En dat uitgerekend in titel II van de Grondwet dat de titel Rechten en vrijheden draagt! Men gaat verder met de vuile juridische oorlog tegen één Vlaamse oppositiepartij.

Toen ik in 1995 in de Senaat kwam en de Senaat de immuniteitsregel van de parlementsleden herzien heeft, waarschuwde collega Vandenberghe voor de `juridisering' van het politieke debat. Hij vreesde dat de strijd tussen politieke ideeën hoe langer hoe minder op het publieke forum zou worden uitgevochten en hoe langer hoe meer voor de rechtbanken. Wat is er nadien gebeurd? De wet op de partijfinanciering werd aangepast. Artikel 150 van de Grondwet werd aangepast en nu wil de meerderheid dezelfde weg blijven bewandelen. Dat komt neer op het in de Grondwet verankeren van een vuile juridische politieke oorlog. Het getuigt van weinig democratie.

Om al die redenen wil het Vlaams Blok de artikelen die betrekking hebben op wat ik hier gezegd heb, niet herzienbaar verklaren.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Dit is een belangrijk debat omdat een verklaring tot herziening van de Grondwet een vooruitblik biedt op de wijzigingen die in de volgende regeerperiode kunnen worden gerealiseerd.

Wij hebben geen enkel bezwaar tegen de herzienbaarverklaring van de eerste reeks artikelen omdat ze betrekking hebben op de inschrijving van bijkomende grondrechten in de Grondwet. Bij het einde van de vorige regeerperiode werden ook artikelen voor herziening vatbaar verklaard, maar uiteindelijk werd de herziening niet gerealiseerd.

Het tweede deel van de hervorming is minder evident. De meningen binnen mijn fractie zijn daarover verdeeld. Sommige leden zijn voorstander van de afschaffing van de Senaat. In elk geval zijn allen het erover eens dat de werking van de Senaat moet veranderen. Alles kan immers altijd worden verbeterd, niets is perfect en democratie is een werkwoord.

Het onderhavige voorstel is dubbelzinnig. Het was de bedoeling van de eerste minister de Senaat af te schaffen. Dat wordt evenwel niet expliciet vermeld. Er worden wijzigingen voorgesteld, maar de Senaat zal gedeeltelijk blijven bestaan. Het is niet duidelijk wat precies de bedoeling is. Men zou kunnen opwerpen dat de manier waarop de Senaat zal worden hervormd, geen betekenis heeft en dat de herzienbaarverklaring van de betrokken artikelen volstaat. Het debat zal later worden gevoerd en aangezien de voorstellen van verklaring tot herziening met een tweederde meerderheid moeten worden goedgekeurd, hoeven we ons nergens zorgen over te maken. Er wordt echter ook voorgesteld nieuwe artikelen toe te voegen, waarbij de constituante wel degelijk gebonden is door de beslissing van de preconstituante. Bij een gewone herzienbaarverklaring, kan de constituante na de verkiezingen doen wat ze wil. Wanneer expliciet wordt vermeld welke bepalingen aan de Grondwet moeten worden toegevoegd, is de constituante gebonden aan de vooraf genomen beslissing.

Ik heb nog steeds bezwaren tegen het voorstel om de tweede lezing voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers in de Grondwet te verankeren. Dat betekent dat de rol van de tweede kamer haar inhoud verliest. Als dat voorstel wordt goedgekeurd, is de constituante eraan gebonden. De voorstellen zijn bijzonder verregaand, de intenties zijn scherp uitgedrukt zonder dat de eigenlijke bedoeling, namelijk de afschaffing van de Senaat, uitdrukkelijk wordt vermeld.

Ik ben het ermee eens dat de werking van de Senaat moet kunnen worden verbeterd, maar de voorstellen bevatten toch een aantal incoherenties.

Men zou van de Senaat een Senaat van de deelparlementen en een stukje van de deelregeringen willen maken. Waarom wil men dan het belangenconflict aan die Senaat onttrekken? Waarom wil men dan de prioritaire behandeling van het internationaal verdragsrecht, zoals dat nu bestaat en dat een materie is die altijd effecten voor de gemeenschappen en de gewesten heeft, terug afschaffen en naar de Kamer overhevelen? Dat zijn zaken die niet coherent zijn, zelfs niet met een Senaat van de gemeenschappen en de gewesten.

Men zegt te weinig wat men eigenlijk wil, namelijk het volledig uithollen van de Senaat. Door een gemengd systeem naar voor te schuiven met tegenstrijdige artikelen, kan men zeggen dat er nog niets is gebeurd, dat er nog veel moet worden onderhandeld en er nog meerderheden moeten worden gevonden. Dat is juist, maar de besluitvorming gebeurt al lang niet meer in de fracties en is verschoven naar de partijen en naar de regering en binnen de regering naar een kern. Eens daar de beslissing is genomen, moet er al heel wat gebeuren wil er nog iets ten gronde worden aangepakt. Als er zovele mogelijkheden aan de regering worden gegeven om hervormingen door te voeren en één van de Kamers die de regering moeten controleren zo sterk wordt verzwakt, eigenlijk wordt afgeschaft, zoals nu wordt voorgesteld, dan kunnen we binnenkort wellicht niet meer spreken over een parlementaire democratie. Daar maak ik me ernstig zorgen over.

Dat culmineert in de herziening van artikel 195. Dat artikel voor herziening vatbaar verklaren is bijzonder gevaarlijk. Zoals de heer Cheron zei, bestaan er argumenten om de binding tussen de preconstituante en de constituante te versterken. De intenties van de preconstituante zouden meer bindend moeten zijn voor de constituante. Nu kan dit enkel wanneer men nieuwe artikelen wil invoegen, maar niet bij de herziening van een artikel. Die binding versterken kan door de invoeging van een artikel 195bis dat de constituante slechts grondwetgevende bevoegdheid geeft binnen het kader dat beschreven werd in de verklaring tot herziening van de Grondwet. Dat zou een veiliger oplossing zijn dan artikel 195 zonder meer voor herziening vatbaar te verklaren. Dit kan immers tot allerlei avonturen leiden. Men heeft wel voorwaarden gesteld, maar ik vind die niet altijd goed, zeker niet wanneer wordt gezegd dat dan zeker een tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep vereist is om in de toekomst om het even welk grondwetsartikel te wijzigen. Voor een groot deel van de grondwetsartikelen kan dat verantwoord zijn. Ik zie evenwel niet in dat, wanneer we een nieuw grondrecht in de Grondwet wensen in te voegen, die zware sleutel nodig is. Het zou verstandiger zijn voor te stellen een aantal hoofdstukken uit de Grondwet te schrappen en ons te beperken tot een aantal basisprincipes. Zo zou de organisatie van de federale wetgevende macht en van de gemeenschappen en de gewesten uit Titel III kunnen worden gehaald.

De uitvoering van die artikelen moet dan gebeuren, zoals nu het geval is, via bijzondere wetten. Men had kunnen zeggen: die gevoelige materies die de relaties tussen de verschillende gemeenschappen in ons land regelen halen we eruit, we leggen een paar grondprincipes vast in de Grondwet, maar gebruiken daarvoor bijzondere wetten en dan was dat geen probleem geweest. Die garanties nu opeisen, met name een tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep, voor alle artikelen ook van deel twee over de Belgen en hun rechten, vind ik persoonlijk overdreven. Men had daarvoor beter een alternatief kunnen bedenken.

Over verschillende elementen van deze herzieningverklaring zijn er in onze fractie verschillende meningen, die goed geargumenteerd zijn. Dit zal men kunnen merken bij de stemming. Ik denk niet dat wij de enige fractie zijn waar elk lid in eer en geweten zijn stemgedrag zal bepalen. Ik twijfel er niet aan dat de fundamentele elementen in de verklaring zullen worden opgenomen. Over andere vermoed ik dat er niet alleen in onze fractie bezwaren zullen rijzen. Ik hoop dat de Senaat zijn verantwoordelijkheid zal opnemen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Het debat over de grondwetsherziening heeft zich hier vandaag toegespitst op het voortbestaan van de Senaat in afwezigheid van enige vertegenwoordiging van de regering. Ik had graag nog een vraag gesteld aan de regering, maar ik stel vast dat hier gedurende de hele duur van het debat nog geen enkele minister aanwezig is geweest. Dat toont aan wat de instelling vandaag nog betekent in de ganse structuur van de federale overheid.

Ik ga niet stilstaan bij een aantal andere artikelen die voor herziening vatbaar zijn verklaard. Ik stel vast dat de meeste sprekers daar weinig bemerkingen bij maken. Het betreft artikelen die ook in 1999 voor herziening werden voorgesteld, samen met een aantal nieuwe elementen, zoals duurzame ontwikkelingen gewestelijke volksraadplegingen, waar ik me best in kan vinden.

Ik kom nu tot de hervorming van de Senaat en de methode van herziening van de Grondwet. De voorbije vier jaar heb ik vaak gesteld dat de manier waarop de Senaat momenteel functioneert mij niet zint. In 1993 heeft toenmalig premier Dehaene zelf een hervorming van de Senaat op de rails gezet, waarbij enerzijds een inhoudelijke afslanking was gepland en de Senaat anderzijds de ontmoetingsplaats van de gemeenschappen zou worden. We kunnen niet anders dan vaststellen dat die halfslachtige hervorming mislukt is. De manier waarop de Senaat functioneert geeft aanleiding tot frustraties: we kunnen de regering niet controleren, het meeste wat we doen is de debatten van de Kamer dunnetjes overdoen, zonder dat dit een meerwaarde oplevert voor de bevolking en de publieke opinie.

Ik geef toe dat de Senaat een aantal interessante initiatieven heeft genomen. De Kamer had dat echter evenzeer kunnen doen.

Moet de Senaat dan afgeschaft worden? Ik vind van niet. Ook onze fractie is van oordeel dat in een federaal land als België een ontmoetingsplaats van de gemeenschappen nodig is.

M. le président. - Voilà un retournement d'opinion positif.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Niet zozeer een verandering van mening. Mijnheer de voorzitter, u hebt me ooit gevraagd een verhandeling te maken over de toekomst van de Senaat. Ik heb daarin gezegd dat ik geloofde in een Senaat, maar dan met fundamenteel andere bevoegdheden.

De Senaat moet bevoegd zijn voor alle aangelegenheden die te maken hebben met de hervorming van instellingen en dus ook de aanpassing van de grondwet. Hij moet alle federale wetten kunnen evoceren die ingaan tegen de belangen van gewesten en gemeenschappen.

Ik had een vraag voor de regering, die spijtig genoeg niet aanwezig is. De gemengde verdragen, die ook betrekking hebben op de bevoegdheden van gewesten en gemeenschappen, zouden door de Senaat worden goedgekeurd omdat ze nu te veel vertraging zouden oplopen. Het zijn echter vaker de federale parlementen die de gemengde verdragen met vertraging goedkeuren, dan de gewesten of de gemeenschappen. Onlangs werd een verdrag tussen de EU en de ACP-landen hier laattijdig goedgekeurd omwille van het getreuzel van de federale overheid. Ik stel voor, net als in Nederland, een termijn te plaatsen op de goedkeuring van deze verdragen. Als deze termijn wordt overschreden, wordt het verdrag stilzwijgend goedgekeurd. Op welke manier zullen de delegaties worden samengesteld als deze bevoegdheid naar de Senaat wordt overgeheveld? Zullen ook de gemeenschappen en gewesten in deze delegaties vertegenwoordigd zijn?

De paritaire samenstelling van de Senaat maakt me niet wild enthousiast. De meeste federale staten waar een dergelijke gelijke vertegenwoordiging bestaat, tellen veel deelstaten. Ik vrees dat we daardoor in een precaire situatie terechtkomen. De gevolgen voor de besluitvorming zijn symbolisch en zullen mijns inziens geen grote veranderingen teweegbrengen. Een meerderheid in de taalgroepen is moeilijker te bereiken dan een tweederde meerderheid in het geheel. De pariteit zal mijns inziens geen grote impact hebben op de communautaire tegenstellingen.

Ik ben dus niet gewonnen voor de afschaffing van de Senaat. Ik vind echter dat de senatoren niet apart mogen worden verkozen. De Senaat moet worden samengesteld uit de vertegenwoordigers van de andere parlementen.

De houding van CD&V in verband met de herzienbaarheid van artikel 195 verbaast me. De Vlaamse Beweging heeft altijd gesteld dat de rigide manier om de grondwet te herzien, de dynamiek van de staatshervorming en de overheveling van bevoegdheden niet ten goede komt.

Een wijziging van dit artikel moet zeker niet in het voor- of nadeel van een van de gemeenschappen uitvallen, maar moet een soepeler methodiek bieden om de bevoegdheden in ons land te kunnen leggen waar ze thuishoren. Een wijziging van artikel 195 is dus helemaal niet in tegenspraak met de belangen van degenen, zowel in het zuiden als het noorden van het land, die de staat verder willen hervormen. Ik ben er dus voorstander van om het mogelijk te maken de Grondwet te wijzigen in één en dezelfde regeerperiode, mits er bijvoorbeeld twee zittingsperiodes verlopen tussen de start van de herziening en de uiteindelijk goedkeuring ervan. Deze versoepeling kan een vooruitgang betekenen. De principes die ik altijd heb verdedigd, mijnheer Van den Brande, moet ik overigens niet veranderen omdat een bepaalde instelling, het OVV, heeft vastgesteld dat in de Franstalige pers plots werd gezegd dat de herziening van de Grondwet, zoals de bijzondere wetten, aan een ander regime zou worden onderworpen en bijvoorbeeld ook een meerderheid in de twee taalgroepen zou behoeven. Daar is inderdaad over gesproken, maar wij, Vlamingen, moeten dan vasthouden aan de principes die we altijd hebben verdedigd en ons verzetten tegen een verandering op dat vlak.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik weet niet naar welk document van het OVV u verwijst, maar eigenlijk is het omgekeerde gebeurd. Op een bepaald ogenblik hebben de MR en de PS zich verzet tegen de herzienbaarverklaring van artikel 195 en de eerste reactie was dat wij, Vlamingen, er dan voorstander van moesten zijn. Dat is niet het standpunt van het OVV, maar los daarvan moeten we volgens mij op zichzelf bekijken wat een redelijke, stabiliteitbrengende en democratisch gefundeerde procedure van grondwetsherziening is. Vanuit deze principes bekijken wij het en we laten ons niet leiden door de standpunten die anderen innemen. Na wat we gehoord hebben van de heren Monfils en Cheron, weten we wat het zou betekenen om op die manier carte blanche te geven. Dat is in een grondwetgevend proces niet zindelijk. We moeten toch eerlijk zijn. Ik had nog kunnen begrijpen dat enkel artikel 195 voor herziening vatbaar werd verklaard, omdat dit alles mogelijk maakte, al zijn we daar geen voorstander van, integendeel. Nu echter worden zowel artikel 195 als een hele reeks andere artikelen herzienbaar verklaard.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Mijnheer Van den Brande, indien men enkel artikel 195 voor herziening vatbaar verklaart en er wordt daarover uiteindelijk geen akkoord bereikt, dan zitten we met alle andere grondwetsartikelen vast. Ik vind het dus perfect verdedigbaar dat men de Senaat wil hervormen en nog andere grondwetsartikelen wil wijzigen en dat men bovendien een poging wil doen om de herziening van de Grondwet te versoepelen. Of dat laatste lukt, zal echter afhangen van de vraag of een tweederde meerderheid wordt gevonden. Als dat niet lukt, blijft artikel 195 natuurlijk zoals het is. De combinatie is dus perfect verdedigbaar.

In de Europese context is het bijzonder verwonderlijk vast te houden aan het tweekamerstelsel. Ik ben geen jurist, mijnheer Vandenberghe, maar die arrogantie om te denken dat alleen juristen wetten kunnen maken en wijzigen ben ik beu. (Applaus bij de VLD)

Het is aan de democratische meerderheid in het parlement om wetten te maken en te wijzigen.

Ik stel vast dat de bevoegdheden die vroeger in handen waren van Kamer en Senaat nu toebehoren aan twee niveau's, Europa en de deelstaten, waar telkens een éénkamerstelsel actief is. De heer Vandenberghe zegt dat Europa, Vlaanderen en Wallonië geen democratische besluitvorming hebben. Hij zou beter luisteren in plaats van de mensen te onderbreken!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - U bent hier zes maanden niet geweest en nu komt u ons de les lezen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik ben hier gemiddeld genomen veel meer aanwezig geweest dan het gemiddelde van de Senaat. Het is mijn recht mijn functie waar te nemen zoals ik het doe, dat is mijn verantwoordelijkheid. Ik heb de heer Vandenberghe tijdens de commissiebesprekingen over de euthanasie ook niet onderbroken als hij argumenten aanhaalde, ik heb ook niet gezegd dat hij geen recht van spreken had omdat hij geen arts was.

Ik vind zijn opmerkingen laag bij de grond. Ik herhaal, de meerderheid van alle bevoegdheden die vroeger de Belgische staat als tweekamerstelsel beheerde, liggen nu op andere niveau's. De besluitvorming komt tot stand met een éénkamerstelsel, zowel op Europees niveau als in de deelstaten. Ik kan niet zeggen dat het democratische niveau per definitie daarom lager is. Dat is een axioma dat niet per definitie moet worden gehanteerd. Daarom ben ik bereid om in de toekomst, op de momenten dat ik aanwezig ben, te helpen deze Senaat om te vormen tot een instituut dat in deze federale staat een volwaardige plaats heeft in plaats van hem nu, zoals de afgelopen vier jaar, als een belachelijke, verwaarloosde en geminoriseerde instelling te laten functioneren. De Senaat werd voortdurend door de regering belachelijk gemaakt, maar dat hebben we op bepaalde momenten allen samen toegelaten.

M. le président. - Monsieur Vankrunkelsven, avez-vous déjà examiné comment fonctionnaient les différents sénats des États fédéraux en Europe ? Tous les États fédéraux d'Europe ont un système bicaméral. Ils ont, bien entendu également des parlements et des gouvernements régionaux comme en Belgique. Je veux parler de l'Autriche, la Suisse, l'Allemagne, l'Espagne et d'autres États membres.

Je ne comprends pas votre argument.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Mijn argument is dat we een Senaat nodig hebben. Ik heb niet gezegd dat er geen Senaat meer nodig is. Maar het moet een Senaat zijn waarvan de bevoegdheden duidelijk zijn omschreven om te verhinderen dat er wordt gewerkt zoals de afgelopen vier jaar. Het kan toch niet dat we voortdurend bij de bok worden gezet en met Kerstmis en Nieuwjaar vergaderen zonder ook maar een punt of een komma te kunnen veranderen aan de verschillende programmawetten die hier werden behandeld.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Dit is geen doodslag, maar een moord met voorbedachte rade op de Senaat. U in de meerderheid hebt laten gebeuren dat de Senaat totaal ontworteld werd en mindere betekenis kreeg. U draagt daarvoor een grote verantwoordelijkheid. Het is dan ook niet correct om nadien te komen zeggen dat het niet ideaal is.

De regering spant het paard achter de wagen. Zolang er geen duidelijkheid bestaat over de plaats van de deelstaten in het bestel, of dat nu federaal of confederaal is, heeft het geen zin om het bicamerale stelsel te hervormen. De afschaffing van de Senaat is de obsessie van de heer Verhofstadt. Het plan om de Senaat af te schaffen is un flou artistique prémédité.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Om paard en kar te noemen: het paard Dehaene heeft er met de medewerking van de CVP voor gezorgd dat de Senaat bij de vorige grondwetsherziening werd uitgehold! En de hervormde Senaat heeft verzuimd zijn taak behoorlijk in te vullen!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Heel wat leden van de meerderheid leven in het verleden en bewegen zich voortdurend in de schaduw van het verleden. Ik ben geen geschiedschrijver. Ik tracht een visie te hebben op de toekomst: dat is het grote verschil tussen de paarsgroene meerderheid en de oppositie.

Als ik tegen de heer Vankrunkelsven zeg dat zijn argument geen hout snijdt, dan bedoel ik niet dat de wetgever uit juristen moet zijn samengesteld. Dan bedoel ik alleen dat zijn gebruik van het juridische argument niet relevant is. Hij baseert zich op het idee dat een tweekamerstelsel te maken heeft met het aantal wetten dat wordt aangenomen op federaal of confederaal vlak. Die redenering klopt niet. Het federale of confederale model houdt in dat de deelstaten in de vorming van de nationale wetgeving anders tussenkomen dan in een unitaire staat. Dat juridische argument begrijpt de heer Vankrunkelsven niet.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Natuurlijk vind ik niet dat de Senaat evenveel initiatiefrecht moet hebben als de Kamer, maar ik vind wel dat de deelstaten via de Senaat het recht moeten hebben om op te treden in alles wat er op het federale vlak gebeurt. Daarom beantwoord ik de vraag die de heer Vandenberghe daarnet heeft geformuleerd negatief.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Als de uitoefening van de wetgevende macht van de deelstaten op federaal vlak afhangt van de besluitvorming van de meerderheid, gaat het niet om een tussenkomt van de deelstaat maar van de meerderheid.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - De meerderheid in de deelstaten is democratisch tot stand gekomen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een wetgevende Kamer put haar bevoegdheid uit de Grondwet en niet uit beslissingen die genomen worden in een andere Kamer.

M. Philippe Mahoux (PS). - Il est clair que, dans un État fédéral, la structuration d'une des deux chambres doit se baser sur la nature fédérale de l'État.

Je le répète, nous prônons une structure paritaire ainsi qu'une possibilité d'intervention pour tout ce qui peut avoir un lien avec les entités fédérées. Et une petite rétrospective de ces cinq dernières années, voire un peu plus, permet de constater que peu de matières étaient dépourvues d'implications avec ces entités. En outre, sur le plan technique, il faut évidemment éviter toute forme de dérive. La première est, pour la majorité, d'utiliser les possibilités qui nous sont données - je pense au droit d'évocation - à d'autres fins que celles initialement prévues. En effet, comme chacun sait - pas d'assauts vertueux à cet égard ! - toutes les majorités, quelles qu'elles soient, ont été sollicitées à de très nombreuses reprises par le gouvernement pour permettre d'accélérer l'analyse des textes ; en d'autres termes, pour éviter que l'opposition n'évoque au dernier moment, ce qui rendait parfois difficile l'adoption des textes. Je pense que les diverses majorités ont répondu vraisemblablement à tort et trop souvent à ces sollicitations qui sont effectivement des perversions du système d'évocation qui ne devraient jamais être utilisées. Il faut y réfléchir.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat is een interessant discussiepunt. Ik signaleer dat de CD&V-fractie 169 ontwerpen en voorstellen heeft geëvoceerd, wat zeer weinig is in vergelijking met het totale aantal goedgekeurde wetten. Verder heeft de regering voor 78% van haar wetsontwerpen de spoedbehandeling gevraagd, terwijl de regering-Dehaene dat maar voor 37% van de wetsontwerpen deed.

Deze cijfers duiden aan dat in de loop van deze zittingperiode de wetgevende cultuur fundamenteel is gewijzigd.

M. Jean-Marie Happart (PS). - Les longs débats que nous avons depuis plusieurs semaines sur la révision de la Constitution m'inspirent notamment deux réflexions.

Sur la forme, je dirai qu'il m'est profondément désagréable de voir scier la branche sur laquelle je suis, et plus encore, qu'on me demande d'y participer. Je pense que les sénateurs auraient dû être bien plus impliqués dans une réflexion profonde sur une réforme éventuelle du Sénat.

Sur le fond, j'ai demandé à tous les ministres que j'ai rencontrés au cours de ce débat ce que le Sénat avait bien pu leur faire pour le combattre ainsi. Je leur ai également demandé pourquoi ils ne le supprimaient pas totalement, ce qui simplifierait encore les débats. Il faut être logique : ou bien on estime que le Sénat ne sert à rien ou à pas grande chose et qu'il est surtout ennuyeux, auquel cas il faut le supprimer, ou bien on le juge tout de même utile, ce qui suppose alors de le respecter et de permettre à ses élus de travailler normalement.

Je peux éventuellement comprendre qu'un exécutif juge quelque peu ennuyeux de venir « s'expliquer » devant une assemblée qui peut le freiner ou modifier son point de vue. Avec deux assemblées, c'est deux fois plus ennuyeux.

À la limite, je peux comprendre cette démarche mais je pense que c'est le prix à payer dans une démocratie où les élus ont droit au respect. Les parlementaires ne sont pas uniquement des presse-bouton, ce sont des gens qui doivent s'expliquer avec leurs électeurs, avec la population, et qui doivent justifier les gestes qu'il posent au parlement. Nous nous situons ici dans une démarche qui n'a pas grand-chose à voir avec le respect des assemblées, avec le respect de l'autonomie des différentes assemblées, surtout quand elles sont directement concernées. Je ne vois pas pourquoi la Chambre devrait demain pouvoir décider du fonctionnement et du financement du Sénat, ni de ce que notre assemblée peut faire ou ne pas faire.

En 1993, par souci de restructuration, on a réduit le nombre de sénateurs. Près des deux tiers ont été éliminés, puisqu'on est passe de 184 à 71. Ce n'est pas mal comme restructuration d'entreprise. Les compétences du Sénat ont également été limitées. Les sénateurs se sont adaptés à cette situation. Je ne compte pas rappeler en détail le travail accompli mais je tiens à souligner qu'ils ont pris des initiatives qui ont marqué cette législature. Je considère donc que le Sénat a joué un rôle important. D'ailleurs, aucun ministre n'a pu m'expliquer de quelle faute tellement grave les sénateurs se sont rendus coupables pour que l'on veuille les faire disparaître. Peut-être obtiendrons-nous une réponse. Je ne suis donc pas d'accord avec la réforme du Sénat et je voterai dans ce sens.

En ce qui concerne la révision de l'article 195 de la Constitution, mon attitude est très réticente. Nous ignorons évidemment quelle sera l'évolution électorale au cours des prochaines législatures mais nous connaissons la situation actuelle en Flandre, avec la progression inquiétante du Vlaams Blok. Il ne faudrait pas qu'une révision de l'article 195 nous conduise à un moment donné à être incapables d'exercer un contrôle démocratique suffisant ou permette d'autres réformes galopantes, à l'issue desquelles nous ne garderions pas suffisamment de maîtrise et de défense.

Je n'accepte donc pas non plus la révision de l'article 195 de la Constitution, ni sur le fond ni sur la forme.

En ce qui concerne les autres articles, je puis suivre la majorité. Comme l'a montré l'actuelle législature, ce n'est pas parce que des articles ont été déclarés sujets à révision à la fin de la législature précédente qu'ils sont effectivement révisés au cours de la nouvelle législature. Cependant, il est dangereux de jouer avec le feu. Quand on ouvre la porte, on ne peut dire à l'avance ce que feront ceux qui entrent... Si l'on supprime l'article 195, ouvrant ainsi la porte de manière définitive et jetant la clé, on prend évidemment des risques majeurs permanents. Je refuse de jouer à ce jeu-là. J'ai une certaine habitude du parlement ; souvent les choses se passent bien mais il arrive qu'elles se passent mal. Nous ne sommes pas à l'abri de surprises. Nous avons besoin de travailler dans le calme et la sérénité. C'est notre rôle, c'est notre mission. C'est dans ce sens-là que je voterai tout à l'heure.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Comme à chaque fin de législature, nous nous trouvons face à une déclaration de révision de la Constitution visant un nombre plus ou moins important d'articles. Comme à chaque fois, dans une telle déclaration, il y a à boire et à manger, la législature suivante étant libre de réviser ou non les articles déclarés sujets à révision. Comme sa dénomination l'indique, une déclaration de révision de la Constitution n'est en effet qu'une déclaration qui n'engage en rien le constituant futur. D'autres que moi l'ont rappelé à cette tribune.

M. Cheron a même parlé de débat virtuel. Ce fut une figure intéressante pour qualifier ce type de débat. Le fait que la déclaration de révision ne nécessite qu'une majorité simple, alors que la révision elle-même demande une majorité des deux tiers, montre qu'il s'agit de deux actes législatifs bien distincts, dont la portée est tout à fait différente.

Le prochain Sénat qui sortira des urnes le 18 mai prochain n'est en rien engagé par cette déclaration. J'y reviendrai à propos de deux points sensibles, à savoir la réforme possible du Sénat et la procédure de révision de l'article 195 de la Constitution.

Je tiens auparavant à souligner un certain nombre de points positifs dont on a peu parlé au cours du débat, mais qui revêtent une certaine importance à mes yeux. Il s'agit en premier lieu de l'article 142 relatif à la Cour d'arbitrage. Au cours des révisions constitutionnelles précédentes, nous avons tout d'abord créé la Cour d'arbitrage. Il était en effet important, dans un État fédéral, de disposer de cette institution qui, à l'origine, fut surtout élaborée dans le cadre des conflits d'intérêts et conflits de compétences.

Lors de la révision constitutionnelle de 1994, avec mon collègue Simons, si mon souvenir est exact, nous avons, au moyen d'un amendement, permis que la Cour d'arbitrage puisse trouver une place autonome au sein de notre Constitution. Ce fut une avancée minime mais qui, à mes yeux, était importante sur le plan symbolique.

Comme d'autres, j'ai toujours souhaité que la Cour d'arbitrage puisse évoluer vers une Cour constitutionnelle, ce qui est également cohérent dans un État fédéral. La présente déclaration de révision permet cette évolution, que je trouve extrêmement importante et qui me semble même fondamentale au vu du développement de nos institutions.

Les décisions prises récemment par la Cour d'arbitrage à propos de ce qui a été réalisé sous cette législature montrent bien que cette instance est importante et qu'elle participe à l'équilibre des pouvoirs dans notre État fédéral. Je me réjouis donc de constater qu'elle pourra évoluer vers une Cour constitutionnelle. Nous avons d'ailleurs eu un débat extrêmement intéressant à ce sujet en commission de révision de la Constitution, lors de l'examen de l'adoption d'un éventuel article 32, au cours duquel certaines réticences par rapport à cette transformation de la Cour d'arbitrage en Cour constitutionnelle ont même été levées. Je pense dès lors que nous pourrons atteindre cet objectif.

Il y a aujourd'hui, je crois, monsieur Mahoux, un amendement qui renvoie vers la Cour d'arbitrage, l'amendement concernant les partis liberticides. Je constate dès lors que même le parti socialiste, qui était au départ l'un des plus réticents à la transformation de la Cour d'arbitrage en Cour constitutionnelle, reconnaît l'intérêt de cette nouvelle institution. Je pense donc que cette évolution pourra se concrétiser dans le futur.

M. Philippe Mahoux (PS). - Où avez-vous constaté ces réticences ? Dans une autre vie, au sein d'une autre assemblée, peut-être ? C'est tout à fait possible. Le MR est-il d'accord de voter la compétence de la Cour d'arbitrage plutôt que de la Cour de cassation ? Quelle est votre position en l'occurrence ?

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Nous soutiendrons les deux amendements. Comme M. Maingain l'a fait à la Chambre, nous avons déposé un amendement car nous estimons que la Cour de Cassation constitue la juridiction idéale. Si notre assemblée estime qu'il est préférable d'opter pour la Cour d'arbitrage, adopter votre amendement ne nous posera aucun problème. Cependant, le débat ne porte pas sur ce point. Depuis de nombreuses années, nous constatons une évolution dans le chef des partis. Ceux-ci souhaitent une cour constitutionnelle.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Lors de notre dernier débat consacré à la Cour d'arbitrage, de nombreux groupes politiques étaient d'accord pour réclamer une évolution graduelle. Je me souviens que l'on a utilisé l'expression « Pas à pas avec évaluation ».

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Cela correspond tout à fait à ce que je dis. Comme je l'ai déjà expliqué en commission, il faut procéder par étapes. Ceci constitue la preuve qu'il existe un consensus sur le sujet et je m'en réjouis.

Je me réjouis également que l'on enregistre des progrès en faveur des droits de l'enfant. Durant cette législature, nous avons accompli une première étape permise par la déclaration de révision précédente. Dans ce domaine, nous allons pouvoir aller plus loin. Tel était notre souhait. Il s'agit aussi du résultat d'un travail que nous avons pu mener au sein de notre assemblée. C'est le Sénat qui a travaillé le plus et le mieux afin que les droits de l'enfant deviennent une réalité dans notre pays.

Mon troisième point concerne le référendum. Mon collègue, Philippe Monfils, s'est réjoui de cette avancée mais a regretté que l'on se limite à un référendum à l'échelle régionale. À l'occasion de cette révision, on aurait pu ouvrir cet article plus largement pour pouvoir poursuivre et approfondir la discussion que nous avons eue durant cette législature. Je regrette que l'on n'aille pas plus loin. Cependant, on doit pouvoir se réjouir des avancées qui se produisent.

J'en viens aux points plus sensibles de notre débat, et notamment la réforme du Sénat. Personnellement, consacrer une discussion à l'amélioration du travail d'une assemblée parlementaire ne me pose aucun problème. La réforme de 1994 a constitué un premier pas. Il s'agissait d'un compromis. Le Sénat était alors extrêmement réticent à la modification de ses compétences, ce que l'on peut parfaitement comprendre. Après près de dix ans de travail parlementaire, le système a été rodé. Cela ne me gêne absolument pas que l'on puisse en discuter.

Autre chose est le projet du gouvernement. Comme l'a dit M. Happart, il a été élaboré par le seul gouvernement et il est particulièrement dommage que le Sénat n'ait été en aucune manière associé à ses travaux. Je pense également que la manière dont la réflexion a été menée fut incohérente. Ce que l'on entend mettre sur pied ne va pas dans le bon sens.

On peut par contre discuter de la composition de notre Sénat, en particulier de la circonscription électorale. Il n'est en effet pas normal que les plus grandes circonscriptions électorales se retrouvent au Sénat. La légitimité populaire des élus directs de notre assemblée est donc beaucoup plus importante que celle de nos collègues de la Chambre. Or, sur le plan strictement politique, nous n'avons rien à dire. Il existe donc un hiatus entre la manière dont les circonscriptions ont été élaborées à l'époque et la responsabilité politique que nous portons. Il y a là matière à discussion, à réflexion, voire à révision.

Une réflexion doit être menée sur le projet du gouvernement qui propose une assemblée issue des communautés et des régions. Il prétend calquer l'organisation d'autres pays comme l'Allemagne. Pourtant, en Allemagne, le Bundesrat, qui est une assemblée des régions, possède un pouvoir à la fois politique et budgétaire, c'est-à-dire un pouvoir extrêmement important. Ce n'est pas le scénario que projette le gouvernement. Le Sénat qu'il nous propose n'a aucun sens : ce n'est pas un Sénat des communautés et des régions, et il ne représente pas non plus l'État fédéral de manière cohérente.

Quant au rôle législatif du Sénat, d'autres en ont parlé et je rejoins leurs critiques. Le Sénat doit garder un rôle législatif plein et entier, tel qu'il existe aujourd'hui. Nous avons fait la démonstration que nous pouvions apporter beaucoup et que, comme chambre de réflexion, nous pouvions traiter de problèmes que la Chambre, dans son mode de fonctionnement actuel et futur, ne peut traiter. Comme d'autres collègues, j'ai siégé à la Chambre des représentants et je connais donc son rythme de travail. La Chambre est sous la pression du calendrier que lui impose le gouvernement. C'est très bien ainsi ; c'est le rôle politique que nous lui avons dévolu. Cependant, à côté de cette chambre politique, le Sénat doit avoir le rôle de chambre de réflexion qui lui permette de répondre aux problèmes que lui posent les citoyens et qui ne sont pas nécessairement ceux de l'agenda politique du gouvernement. Cet aspect extrêmement important devra être pris en compte dans les discussions futures.

Le droit d'enquête doit être sauvegardé, tant pour la Chambre que pour le Sénat. Il faut cependant réfléchir à l'utilisation qui a parfois été faite de ce droit d'enquête. Ce ne fut pas toujours à bon escient que le Sénat a mis en oeuvre des commissions d'enquête. Nous devrons prendre nos responsabilités en tant que parlementaires et ne pas accepter d'ouvrir des enquêtes sur tout et n'importe quoi. Ce n'est cependant pas une raison suffisante pour supprimer le droit d'enquête des deux Chambres. Au contraire, le Sénat a sa place à jouer dans ce cadre.

Quant à la révision de l'article 195, à mes yeux, la question n'est pas tant celle soulevée par Mme Willame qui parle d'intangibilité de notre loi fondamentale.

Comme l'a dit M. Cheron, nous pouvons réfléchir intellectuellement à la question, et ce qu'ont écrit les constitutionnalistes francophones est intéressant. Nous pouvons même poser nos conditions à ces réformes. Cependant, aujourd'hui, nous ne disposons d'aucune clé ; comme l'a indiqué M. Happart, c'est sur le plan politique que se situe le problème.

Je rappelle la position du Mouvement réformateur à cet égard et ce qu'a dit mon collègue M. Monfils tout à l'heure. D'autres francophones l'ont également dit et je m'en réjouis. Nous n'accepterons une modernisation des règles de révision de la Constitution qu'à deux conditions. Premièrement, elle doit clairement donner aux citoyens des garanties plus élaborées que celles relatives à l'adoption d'une loi spéciale ; les citoyens doivent être consultés lors d'une élection sur les choix, la procédure étant répartie sur plus d'une législature.

Deuxièmement, elle doit maintenir à la Constitution son caractère de norme la plus rigide de notre système juridique ; elle nécessite à cet égard une procédure répartie dans le temps, avec un délai entre deux étapes et des majorités au sein de chaque groupe linguistique, outre la majorité des deux tiers, tant lors de la déclaration de révision que de la révision.

Concrètement, il importe de maintenir une procédure qui permet :

1. de prémunir les citoyens et l'État de toute aventure institutionnelle

2. de moderniser les règles de protection des minorités

3. de protéger d'une manière plus particulière certains principes essentiels de notre système constitutionnel, notamment les prérogatives royales et les grands équilibres institutionnels

4. d'adapter la Constitution aux dispositions de droit international.

On peut imaginer d'autres systèmes qui apporteraient plus de garanties aux francophones que le système actuel, notamment pour les minorités dans notre pays.

Cela dit, un problème se pose puisque, dans le système actuel, nous pouvons dire tout ce que nous voulons dans un premier temps. Je me rallie aux propos de M. Happart : quand nous ouvrons un article, nous perdons une clé.

M. Jean-François Istasse (PS). - Après avoir entendus les interventions des quatre groupes francophones, je n'imagine pas une seconde que, sous la prochaine législature et en sachant les engagements pris à cet égard, une de ces quatre composantes accepte demain ce qu'elle refuse aujourd'hui. Par conséquent, je ne vois pas comment on pourrait réviser cet article 195 sans apporter ce supplément de garanties pour les francophones.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - J'espère que vous avez raison, monsieur Istasse. S'il n'y avait pas de problèmes communautaires dans nos discussions, j'aurais confiance. Tout le monde sait combien les choses peuvent évoluer, et nous devons donc observer un minimum de prudence dans ce domaine.

Cela dit, je serais quand même étonnée que l'on trouve une majorité des deux tiers qui permettrait une telle révision. Le débat d'aujourd'hui le prouve, mais demain est un autre jour. Je ne suis même pas sûre que l'on trouvera une majorité des deux tiers pour réformer le Sénat dans le sens où le gouvernement l'a proposé. Même M. Vandenberghe est d'accord, ce qui me rassure totalement. Mais demain est un autre jour, monsieur Vandenberghe, je n'ai probablement pas une ancienneté aussi grande que la vôtre, mais j'ai quand même vu pas mal de choses, j'ai connu de nombreux gouvernements, différentes majorités, et je reste toujours prudente.

M. René Thissen (CDH). - Croyez-vous un seul instant, madame de T' Serclaes, que, dans un prochain gouvernement, il sera possible d'aboutir à un Sénat paritaire qui ait de véritables compétences ?

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Non. Ni l'un ni l'autre. Je suis optimiste quant à l'avenir du Sénat.

M. René Thissen (CDH). - Alors, pourquoi tous ces articles sont-ils soumis à révision ?

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Là, monsieur Thissen, nous avons participé à des majorités qui ont ouvert à révision des tas d'articles et qui n'en ont jamais rien fait. Ce n'est pas un argument.

M. René Thissen (CDH). - Tous les articles soumis à révision indiquent clairement la ligne choisie par le gouvernement : réduire le Sénat à sa plus simple expression pour arriver à dire, dans un second temps, qu'il est devenu inutile, transférer toutes les compétences importantes à la Chambre et, pour faire passer la pilule, avoir une série d'articles sur lesquels on va négocier et faire de petites avancées.

La grande illusion, c'est que l'on essaye de faire croire, aujourd'hui, aux francophones qu'en acceptant de soumettre à révision tous les articles qui sont sur la table, ils ont une chance d'avoir un jour un Sénat paritaire. Il est évident que la Flandre n'acceptera jamais un Sénat paritaire si ce Sénat possède encore des compétences.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Alors, il n'y aura pas de réforme, monsieur Thissen. C'est simple. Soit c'est le Sénat paritaire, soit il n'y a pas de réformes.

M. René Thissen (CDH). - L'expérience démontre que les avancées se font petit à petit. On engrangera, petit à petit, certaines choses qui, je le crains, ne seront pas favorables aux francophones.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Monsieur Thissen, vous avez participé à des majorités qui ont procédé, en 1994, à des réformes institutionnelles en profondeur. La Chambre était prête, Jean-Luc Dehaene en tête, à supprimer le Sénat. Je l'ai vécu. La vérité c'est qu'à ce moment, tous les sénateurs ont freiné des quatre fers et cela a été le résultat de la réforme de 1994. Donc, si les futurs élus du Sénat disent ce qu'ils veulent, ils peuvent aussi avoir un poids suffisant. Le problème est de savoir si les futurs sénateurs auront suffisamment d'indépendance pour travailler correctement et pour réaliser, avec le gouvernement, une bonne réforme.

M. René Thissen (CDH). - Je constate en tout cas que les ministres francophones n'ont pas eu, aujourd'hui, cette indépendance.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - C'est possible, mais demain il y aura un autre Sénat. Il y a des élections le 18 mai. Ici nous avons des discussions « virtuelles » comme l'ont dit M. Cheron et Mme Willame. Les discussions que nous avons sont intéressantes, mais elles le seront plus encore après le 18 mai.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - J'essayerai de revenir au Sénat, j'aime bien.

Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Vous pourrez revenir, monsieur Cheron, puisque vous êtes désigné par votre communauté. J'espère que, dans sa grande sagesse, votre groupe vous désignera au Sénat et que nous pourrons continuer ce débat dès la prochaine rentrée parlementaire.

Enfin, monsieur le président, je voudrais vous faire part du malaise que je ressens depuis le début de cette discussion. Elle est virtuelle puisque ceci n'est qu'une simple déclaration de révision. Quand je vois ce qu'est l'actualité, ce dont les gens se préoccupent aujourd'hui ce n'est franchement pas de la réforme du Sénat et de la révision de l'article 195 de la Constitution. Je pense qu'il y a des problèmes beaucoup plus importants et j'espère que ce ne sera pas le principal problème de la prochaine législature.

M. René Thissen (CDH). - Ce n'est pas un motif pour prendre un gage sur l'avenir.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik wens nog kort het woord te nemen. Als jongste lid van deze assemblee volg ik de bespreking immers met gemengde gevoelens.

Ik heb gemengde gevoelens omdat ik toch enige droefheid ervaar, want de Senaat kan een goede leerschool zijn voor aankomende politici. Ik heb het voorrecht gehad om hier vanuit de oppositie en vanuit de meerderheid te leren debatteren, contesteren en arrangeren, want dat laatste hoort er nu eenmaal bij wanneer men deel uitmaakt van de meerderheid. Zij die beweren dat deze instelling niet gewerkt heeft of geen goed werk heeft geleverd, vergissen zich. De Senaat heeft de afgelopen vier jaar wel degelijk goed gewerkt. De inzet van vele personeelsleden is trouwens onbetaalbaar.

Ik herinner mij echter een interview dat de Senaatsvoorzitter een tijdje terug aan een Franstalige krant heeft gegeven en waarin hij zegde dat ik in deze instelling niet echt thuishoor. Ik heb zijn advies gevolgd, want ik ben niet langer verkiesbaar voor de Senaat, maar wel voor de Kamer van volksvertegenwoordigers.

In die zin zit hier iemand die de politieke belofte die hij in 1995 heeft gedaan, ten dele waarmaakt. Het is immers goed ook eens terug te kijken naar het verleden en zijn blik niet alleen op de toekomst gericht te houden. Ik verklaarde toen vóór de verkiezingen: `Als ik senator word, pleeg ik politieke euthanasie.' De euthanasie hebben we geregeld, mede dankzij mevrouw Leduc. De politieke euthanasie is natuurlijk nog iets anders, want daarbij gaat het om de toekomst van deze instelling.

De voorzitter heeft enige tijd geleden een debat georganiseerd over de toekomst van de Senaat. Ik citeer even uit de zeer pertinente uiteenzetting van professor Paul Van Orshoven. "Het lijdt geen twijfel dat het tweekamerstelsel voordelen biedt. In de eerste plaats weten we dat twee meer dan één is en dat het in een federale staat wenselijk is, rekening houdend met de afschaffing van de aristocratische invloed, dat de deelstaten bij de belangrijkste federale beleidsbeslissingen moeten betrokken zijn. Maar het tweekamerstelsel vertolkt ongetwijfeld ook nadelen, die in België sinds de derde staatshervorming aanzienlijk zijn toegenomen. De bicamerale procedure verloopt nog stroever dan vroeger met als gevolg dat meer bepaald de Senaat vaak gedwongen wordt zichzelf te verloochenen."

Natuurlijk zal de oppositie zeggen dat dit eigen is aan de huidige regering of dat dit meer eigen is aan deze regering dan aan de vorige regering. Op het einde van de zittingsperiode komen er echter nog wisselmeerderheden tot stand. De oppositie is blijkbaar bereid om stemmen te verlenen voor een wisselmeerderheid, onder meer op de genocidewet. Dat bewijst dat ze zelf de noodzaak niet meer inziet van het indienen van amendementen.

Professor Van Orshoven besluit: "Ten slotte beschikt de Senaat weliswaar over de kanonnen, maar niet over het doelwit." Dat was volgens mij ook vaak de frustratie van de collega's en van de Senaatsvoorzitter. Als het er werkelijk op aankomt om in de Senaat het verschil te maken, moeten we ons helaas vaak beperken tot woorden. We beschikken niet over de middelen om de regering tot andere gedachten te brengen. De collega's van de Parti Socialiste en Ecolo hebben vandaag gebruik gemaakt van een reglementair recht om een advies van de Raad van State te vragen. We zullen zien waar ons dat brengt. Government making and unmaking power is de Senaat vreemd.

Als ik de voor- en nadelen tegen elkaar afweeg, kom ik tot de conclusie dat de beslissing van de regering om de Senaat te hervormen tot een ontmoetingsplaats tussen gemeenschappen en gewesten een goede beslissing is. Ik had zelf nog iets verder willen gaan. Misschien was een eenkamerstelsel, waarin alleen de Senaat zou overblijven, de beste oplossing geweest. Maar ik ben na vier jaar parlementair werk tot de vaststelling gekomen dat in ons land wel evolutie, maar geen revolutie mogelijk is. Ik leg me dan ook gewillig neer bij de beslissing van de regering en zal het ontwerp straks goedkeuren.

M. Philippe Mahoux (PS). - La vérité a ses droits et l'intervention de M. Van Quickenborne m'inspire les remarques suivantes.

D'abord, il y a peut-être, comme dans la Fable de La Fontaine, une grenouille et un boeuf mais à la limite, je ne voudrais me montrer désobligeant ni pour l'une ni pour l'autre ! Je m'interroge cependant sur l'importance que M. Van Quickenborne dit avoir eu tout au long de cette législature.

Deuxièmement, au cours de la même période, j'ai relevé certains changements dans le comportement de notre collègue - peut-être au moment où il s'est rallié à un autre groupe politique ?

Ma troisième réflexion concerne l'indépendance dont il se targue. Que n'ai-je entendu de sa part sur la loi de compétence universelle ! Quelles déclarations tonitruantes ! Pourtant, je le trouve bien silencieux ces dernières 48 heures...

Enfin - privilège de l'âge ? -, j'entends que M. Van Quickenborne aurait choisi lui même sa place sur la liste de la Chambre. M'adressant ici à la présidente du groupe VLD, je voudrais savoir si le fait de se rallier à un parti permet à un impétrant d'occuper sur les listes une place attribuée par le parti.

Je me permets de rappeler notre collègue à un discours qui correspond davantage à la réalité : nous avons chacun de l'importance dans l'assemblée pour laquelle nous travaillons, mais ne nous targuons pas d'un rôle que nous n'avons pas !

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - De woorden van de heer Mahoux zijn zowel interessant als merkwaardig, vooral wanneer ze op het einde van een regeerperiode worden uitgesproken.

De heer Van Quickenborne zegt dat hij een gewillige en dociele man is die tot elk compromis bereid is. Kan hij dan verklaren waarom hij onze voorstellen over het recht op zekerheid, het recht op het ontwikkelen van een economische activiteit en het eigendomsrecht niet steunt? Uiteraard is het zijn bedoeling de beste leerling van de klas te worden, maar ik vind het onbegrijpelijk dat zijn partijdiscipline plotseling zo sterk is ontwikkeld en dat hij artikelen verwerpt die nochtans thuishoren in het charter van een moderne democratie.

M. le président. - En clôture de ce débat, puisque nous parlons pour les Annales, je me répéterai peut-être une seconde. Je me suis déjà suffisamment exprimé et en commission et à l'extérieur mais, à ce stade du débat, je voudrais dire mon regret que le gouvernement ne nous ait à aucun moment expliqué pourquoi il convenait de modifier la composition, le rôle et les responsabilités du Sénat.

Chers collègues, à vous entendre, je constate qu'une majorité va sans doute ouvrir des articles à révision bien qu'il y ait des opinions totalement divergentes sur les bancs quant à la manière dont il faudra, le cas échéant, revoir ces articles. Il n'y a pas de majorité, même pas simple - nous l'avons vu en commission - pour une véritable réforme du Sénat.

Je voudrais dire aussi que ce qui, moi, me préoccupe le plus, c'est que depuis nos cent septante-deux ans d'histoire, les cinquante dernières années sont les plus importantes. La démocratie n'est devenue réelle dans notre pays qu'au terme d'une évolution qui a vu la fin du vote censitaire et du vote plural puis l'octroi du droit de vote aux femmes. Durant ces cinquante dernières années, le Sénat a rempli un rôle de législateur de fond, de chambre de réflexion, que jamais une chambre des députés ne pourra remplir.

Dès lors, j'espère que le constituant suivant, au moment où il devra remplir sa mission, aura à coeur de veiller à ce que le Sénat puisse continuer à remplir ce rôle essentiel. Si ce n'était le cas, si le Sénat devenait, sur la base de cette autre théorie, un Sénat des régions et des communautés, il faudrait alors, chers collègues, veiller à ce que ce Sénat ait beaucoup plus de compétences, comme c'est le cas dans les autres États fédéraux où le Sénat est davantage représentatif des régions et communautés. Je répète qu'en Allemagne, par exemple, les États fédérés marquent leur avis sur les budgets de l'État, marquent leur avis sur les avant-projets de loi, même s'ils ne les examinent pas dans le détail. Il faudra réfléchir, à ce moment, à ces compétences-là, sans quoi ce Sénat des régions et communautés sera une coquille vide. Je suis d'ailleurs persuadé que le but de certains est de le supprimer en deux temps plutôt qu'en un temps.

-La discussion est close.