2-1196/7

2-1196/7

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

28 MAART 2003


Wetsontwerp tot wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat de personen betreft die activiteiten mogen verrichten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap


Evocatieprocedure


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

[34.835/1]


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 5 februari 2003 door de Voorzitter van de Senaat verzocht hem van advies te dienen over een amendement op het ontwerp van wet « tot wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat de personen betreft die activiteiten mogen verrichten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap » (stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1196/6), heeft op 13 maart 2003 het volgende advies gegeven :

1. De plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft op 6 juni 2002 een wetsontwerp aangenomen tot wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wat de personen betreft die activiteiten mogen verrichten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (1), en overgezonden aan de Senaat. Dat wetsontwerp strekt ertoe de activiteiten verricht in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (2) ook te laten uitoefenen door « vreemdelingen die een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk ».

Het om advies voorgelegde amendement strekt ertoe van dat voordeel uit te zonderen « alle personen (...) die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek of die reeds een gerechtelijke veroordeling hebben opgelopen ».

2. Vooreerst moet worden vastgesteld dat de precieze draagwijdte van het amendement niet duidelijk is.

Zoals het is geredigeerd, heeft om het even welke betrokkenheid bij een gerechtelijk onderzoek (3) en elke gerechtelijke veroordeling, ongeacht de aard ervan of ongeacht de zwaarwichtigheid van de feiten, de uitsluiting van de toegang tot tewerkstelling in een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap tot gevolg. Bovendien wordt geen enkel criterium inzake tijd en ruimte gegeven betreffende voornoemde onderzoeken of veroordelingen.

3. Gelet op het vermoeden van onschuld in strafzaken, gewaarborgd door artikel 6, lid 2, van het Europees Verdrag over de rechten van de mens, is de algemene en ongenuanceerde uitsluiting van personen die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek niet houdbaar.

4. Luidens artikel 191 van de Grondwet geniet iedere vreemdeling, die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.

Uit die grondwetsbepaling volgt dat een verschil in behandeling waarbij een vreemdeling wordt benadeeld enkel door de wetgever kan worden ingesteld. Artikel 191 heeft niet tot doel de wetgever ertoe te machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil instelt, zich aan de inachtneming van de in de Grondwet verankerde grondbeginselen te onttrekken. Het brengt dat overigens uitdrukkelijk in herinnering door als regel te stellen dat de vreemdeling die zich op het grondgebied bevindt « de bescherming [geniet] verleend aan personen en aan goederen ». Uit artikel 191 vloeit dus geenszins voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling instelt ten nadele van vreemdelingen, mag nalaten ervoor te zorgen dat zulk een verschil in behandeling niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding zijnde beginselen (4).

Uit de voorgestelde wijzigingen van artikel 8, § 3, van de besluitwet van 28 december 1944 blijkt dat zowel een verschil in behandeling tussen Belgen en vreemdelingen, als tussen vreemdelingen onderling wordt beoogd (5).

Het is vaste rechtspraak van het Arbitragehof dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet uitsluiten dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Gelet op het voorgaande, zou ook voor het onderscheid dat wordt gemaakt tussen Belgen en vreemdelingen, een objectieve en in redelijkheid aanvaardbare verantwoording moeten bestaan. Tijdens de bespreking van het om advies voorgelegde amendement in de commissie van de Senaat heeft de indienster ervan verklaard « dat het belangrijk is dat het toepassingsveld van de wet wordt ingeperkt, gezien de vertrouwenspositie die personen hebben die werkzaam zijn in het kader van de PWA » (6). Daaruit blijkt echter niet en de Raad van State, afdeling wetgeving, ziet niet op welke gronden de voorgestelde uitzondering slechts zou mogen gelden voor de nieuw toe te voegen categorie vreemdelingen, en niet voor de in artikel 8, § 3 (7), eerste lid, 1º en 2º, bedoelde categorieën.

De kamer was samengesteld uit :

De heer M. VAN DAMME, kamervoorzitter;

De heren J. BAERT en J. SMETS, staatsraden;

De heren G. SCHRANS en A. SPRUYT, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw A. BECKERS, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. BAERT.

Het verslag werd uitgebracht door de heer W. VAN VAERENBERGH, eerste auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door mevrouw M.-C. CEULE, eerste referendaris-afdelingshoofd.

De griffier, De voorzitter,
A. BECKERS. M. VAN DAMME.

(1) Stuk Kamer, nr. 50-0722/004.

(2) Zie artikel 8, § 1, eerste lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

(3) In de verantwoording bij het amendement is evenwel sprake van « personen die in een juridische procedure zitten ».

(4) Arbitragehof, nr. 77/97, 17 december 1997, B.10.1.

(5) In het advies 34.469/1 van 3 december 2002 uitte de Raad van State, afdeling wetgeving, kritiek op het beperken van de toegang tot het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap tot vreemdelingen die een aanvraag tot regularisatie hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999 (stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1196/3, blz. 3).

(6) Stuk Senaat, 2002-2003, nr. 2-1196/4, blz. 7.

(7) In de Nederlandse tekst van het amendement wordt ten onrechte verwezen naar artikel 8, « § 2, eerste lid » (lees : § 3, eerste lid).