2-1492/2 | 2-1492/2 |
13 MAART 2003
1. Het voorstel van resolutie betreffende het adiëren van het Internationaal Strafhof inzake misdaden waarover het rechtsmacht heeft en die in de Democratische Republiek Congo gepleegd werden, werd in de Senaat ingediend door Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Magdeleine Willame-Boonen, Hugo Vandenberghe, Clotilde Nyssens en Erika Thijs op 19 februari 2003 (stuk Senaat, nr. 2-1492/1).
2. Het voorstel van resolutie werd in de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging besproken op 13 maart 2003.
De heer Dallemagne is van mening dat de toestand in Ituri, in het oosten van Congo, zorgwekkend is. Tijdens de gevechten waren machtmisbruik en schendingen van de mensenrechten schering en inslag. Een van de middelen om de escalatie van het conflict te voorkomen zou inderdaad het opvoeren van de dreiging van een gerechtelijke sanctie zijn. Het Internationaal Strafhof is nagenoeg operationeel : er zal onverwijld een procureur-generaal worden aangewezen. De overgangsmechanismen maken het nu al mogelijk de misdaden tegen de menselijkheid en genocide aanhangig te maken bij het Hof.
Aangezien België in hoge mate heeft bijgedragen tot de installatie van het Internationaal Strafhof, wenst spreker dat ons land zich ertoe verbindt de daders die zich schuldig gemaakt hebben aan dergelijke misdaden voor de rechter te dagen aangezien België en de Democratische Republiek Congo verdragsluitende Staat zijn in het Statuut van Rome. Op grond van artikel 14 van dat statuut kan elke verdragsluitende Staat oorlogsmisdaden tegen de menselijkheid en genocides die zouden begaan zijn in een andere verdragsluitende Staat in het Statuut van Rome, aanhangig maken bij het Hof.
Spreker stelt de goedkeuring van dit voorstel van resolutie voor waarbij de regering verzocht wordt gebruik te maken van de mogelijkheid die geboden wordt door artikel 14 van het Statuut van Rome met betrekking tot de misdaden gepleegd in Congo. Sedert zijn voorstel werd ingediend heeft Congo verklaard dat het zelf het Internationaal Strafhof zou adiëren. Bepaalde rebellengroeperingen wensen dat de misdaden die begaan zijn te Ituri in Congo, onder meer die welke zijn gepleegd in de loop van de maand januari 2003, voor de rechter worden gebracht.
Het lid is van mening dat België zou moeten bijdragen tot het vredesproces in Congo en er zou moeten voor zorgen dat de daders zo snel mogelijk voor de rechter worden gebracht. Dit is des te noodzakelijker aangezien het Hof zelf van mening is dat de misdaden die in Congo gepleegd werden, zijn volle aandacht verdienen.
De voorzitter vraagt of het niet aangewezen is in de punten 1 tot 5 van het voorstel van resolutie duidelijk aan te geven dat het gaat om de toestand in Congo.
De heer Dallemagne antwoordt dat zulks voortvloeit uit het opschrift van het voorstel van resolutie.
De vertegenwoordiger van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken herinnert eraan dat het conflict in het oosten van de Democratische Republiek Congo, en in het bijzonder in Ituri, voortgaat ondanks de ondertekening van het Akkoord van Pretoria van 17 december 2002. De minister van Buitenlandse Zaken volgt die gebeurtenissen op de voet niet alleen omdat het ernstige schendingen zijn van de meest fundamentele mensenrechten maar ook omdat ze de verworvenheden en de vredesdynamiek vervat in het Akkoord van Pretoria in gevaar brengen.
Sedert verschillende maanden heeft hij zich ingespannen om de partijen bij het Akkoord en de landen van de regio aan te moedigen meer bij te dragen tot dit vredesproces.
Hij spant zich ook in om de toepassing van dit Akkoord te verdedigen bij de Internationale Gemeenschap, bij de Verenigde Naties en bij de Europese Unie in het bijzonder. In die context heeft hij recent een ontmoeting gehad met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, die zijn bezorgdheid over Ituri deelt. Recent heeft hij ook gevraagd dat verwezen zou worden naar de toestand in deze regio in de conclusies van de Raad Algemene Zaken van de Europese Unie over de Democratische Republiek Congo.
Bovendien blijft de minister verwijzen naar de situatie in Ituri met de vertegenwoordigers van de partijen bij het conflict en in het bijzonder met de partijen die verantwoordelijk zijn voor de gebieden waar de malversaties gepleegd zijn.
Na deze interventies heeft de bemiddelaar in het Congolese conflict, de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Moustapha Niasse, aanvaard de vredesonderhandelingen voort te zetten om zo snel mogelijk overgangsinstellingen op te kunnen richten. Deze onderhandelingen moeten de nieuwe regering in Kinshasa de kans geven de rechtstaat opnieuw in te stellen en de controle te heroveren over het gehele grondgebied van de DRC. Uiteraard is België bereid alle nodige hulp te verlenen om deze omvangrijke taak tot een goed einde te brengen.
De minister meent dat het raadzaam is de nieuwe overgangsinstellingen, die zo snel mogelijk opgericht moeten worden, in de eerste plaats de bevoegdheid te geven om misdaden gepleegd op het grondgebied van de DRC te vervolgen.
De mogelijkheid om het Internationaal Strafhof van Den Haag te adiëren, vervat in het voorstel van resolutie, heeft de volste aandacht van de minister. Hij verduidelijkt dat het inderdaad het Hof is dat geadieerd moet worden, en niet de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het Statuut van Rome, die een duidelijk in artikel 112 van dat Statuut gedefinieerde rol heeft. Het feit dat de DRC lid geworden is van het Statuut van Rome, is veelbetekenend. De Republiek zal alle middelen inzetten om zulke zware misdaden op haar grondgebied niet ongestraft te laten, ofwel om het Congolese gerecht zijn werk te laten doen ofwel om de DRC zelf een beroep te laten doen op het Strafhof, de mogelijkheid die wordt bepaald in artikel 14 van het Statuut van Rome. Wellicht zal daarvoor worden gekozen.
Er moet op worden gewezen dat voor de bevoegdheid van het Hof het complementariteitsbeginsel geldt, dus dat het Hof alleen mag ingrijpen als de nationale gerechtelijke instanties in gebreke blijven.
In het kader van de vredespolitiek die door de Belgische regering wordt gevoerd met niet aflatende diplomatieke inspanningen in de regio, lijkt het volgens hem raadzaam om momenteel te zorgen voor het herstel van de rechtstaat en de versterking van de nationale gerechtelijke macht, zodat die behoorlijk kan optreden tegen ontoelaatbare schendingen van mensenrechten en tegen mensonwaardige handelingen die de bevolking doorstaat.
De Veiligheidsraad is reeds meerdere jaren op de hoogte van de toestand van de mensenrechten in de DRC, met name in het kader van het mandaat aan de Monuc vanaf 1999, en houdt er zich actief mee bezig.
De Veiligheidsraad heeft in de openbare zitting van 13 februari 2003 de hoge commissaris voor de mensenrechten bij de Verenigde Naties, de heer Vieira de Mello, gevraagd te informeren naar de misdaden gepleegd in Ituri. Het Secretariaat-Generaal van de Verenigde Naties bevestigt trouwens dat de Verenigde Naties via hun opdracht in de DRC meer controle wensen te verwerven over de inachtneming van de mensenrechten tijdens de overgangsperiode.
De minister van Buitenlandse Zaken wenst in dit stadium zijn rol als promotor van een dialoog en een politieke oplossing te blijven spelen. Over de mogelijke adiëring van het Hof over een dossier blijft hij terughoudend.
De heer Maertens vraagt of België voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van het Statuut van Rome. Heeft het voor het hof dagen van een Staat door België geen gevolgen voor Belgische onderdanen of zouden hierdoor Belgische materiële belangen niet in het gedrang worden gebracht ?
Het lid vraagt of in de Nederlandse tekst het opschrift van de voorgestelde resolutie het woord « adiëren » te vervangen door het woord « vatten ».
De heer Dallemagne antwoordt dat België het Hof mag adiëren als Verdragsluitende Staat bij het Statuut van Rome dat door haar werd ondertekend op 10 september 1998 en bekrachtigd op 28 juni 2000. België hoeft dus geen partij te zijn in het conflict.
De Heer Geens is van oordeel dat het principe opgenomen in het voorstel van resolutie te verdedigen valt. Hij vindt het echter niet opportuun deze resolutie nu te onderschrijven omdat België niet tegelijk in het conflict in Congo kan bemiddelen en klachten kan indienen tegen deze Staat bij het Hof. Eventuele aanklachten kunnen beter door een ander Afrikaans land worden ingediend. Het is trouwens ook zo dat eens de situatie van een land gestabiliseerd is, zij dikwijls zelf aanklachten indienen.
Het lid wijst erop dat het hier enkel gaat om misdaden die strafbaar gesteld kunnen worden nadat het Hof is geïnstalleerd.
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat de misdaden vervolgd kunnen worden zodra het Statuut van Rome in werking is getreden.
De heer Morael wenst dat België thans verder optreedt als bemiddelaar en voorrang verleent aan het herstel van de rechtsstaat. De verantwoordelijken voor de misdaden kunnen dan later eventueel vervolgd worden.
Als België nu het Internationale Strafhof adieert in verband met Congo, dreigt dit geïnterpreteerd te worden als een oorlogsdaad. Aangezien het machtsmisbruik zich heeft voorgedaan over het hele grondgebied van de Grote Meren, dreigt de vraag gesteld te worden waarom België misdaden die in andere landen gepleegd zijn, niet voor het Hof heeft gebracht.
Het lid is van mening dat het Parlement zich zou moeten beperken tot de vaststellingen en de aanbevelingen van de onderzoekscommissie Grote Meren. Daarover wordt in de plenaire vergadering van 28 maart 2003 gedebatteerd. Er moet gewacht worden tot de overgangsinstellingen geïnstalleerd zijn alvorens de toestand in de landen van de Grote Meren opnieuw te evalueren.
De heer Dallemagne antwoordt dat de Staten met ingang van juli 2002 zaken bij het Hof kunnen aanhangig maken. De burgers kunnen eveneens het Hof adiëren, maar alleen voor zover de procureur zich zelf over de zaak buigt.
Het lid is van mening dat België geen bemiddelaar is, maar gewoon poogt een oplossing te vinden. Spreker herinnert eraan dat de akkoorden van Lusaka, die 4 jaar geleden gesloten werden, niet geleid hebben tot een duurzame oplossing voor het conflict in de Democratische Republiek Congo. Het is beter dat, zoals het land zelf wenst, een internationaal Hof zich buigt over deze toestand die elke dag slechter wordt.
De vermoedelijke verantwoordelijken voor de misdaden die naar alle waarschijnlijkheid voor de rechter zullen worden gebracht, pogen thans de militaire toestand beter te controleren.
De heer Morael antwoordt dat het zaak is het vredesproces stapsgewijs in te vullen zodat de instellingen in de Democratische Republiek Congo op progressieve wijze kunnen worden hervormd.
De heer Geens verwijst naar aanbeveling 2.11 van de onderzoekscommissie Grote Meren die net, zoals de voorliggende resolutie, aandringt om de daders van de schendingen van de rechten van de mens zo vlug mogelijk te vervolgen. De heer Geens merkt hierbij op dat de indiener van het voorstel van resolutie deze aanbeveling tijdens de vergadering van 20 februari 2003 van de onderzoekscommissie Grote Meren heeft verworpen.
De heer Dallemagne antwoordt dat het verslag van de onderzoekscommissie Grote Meren is goedgekeurd en dat het thans moet worden uitgevoerd. Het voorstel van resolutie zou hiertoe kunnen bijdragen.
De heer Geens en de heer Morael achten het niet aangewezen een aanbeveling van de onderzoekscommissie in een voorstel van resolutie op te nemen. Zo wordt deze immers uit haar context gerukt terwijl ze nochtans deel uitmaakt van een globale, complexe problematiek.
De heer Dedecker is eveneens van oordeel dat het voorstel van resolutie slechts een herhaling is van een de specifieke aanbevelingen van de onderzoekscommissie Grote Meren van de Senaat.
De heer Morael is van mening dat het de taak van de regering is de aanbevelingen van de onderzoekscommissie Grote Meren van de Senaat uit te voeren.
De heer Maertens stelt voor dat dit voorstel van resolutie tijdens de volgende legislatuur opnieuw zou worden ingediend.
De voorzitter stelt voor om de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie voor de Grote Meren van de Senaat te combineren met de mogelijkheid voor senatoren om op individuele basis dossiers bij het Hof aanhangig te maken, zoals voorzien door het voorstel van resolutie. Op deze manier worden twee wegen voor actie geopend. Het parlement vraagt enerzijds de regering om acties op politiek en gerechtelijk vlak te ondernemen en anderzijds kunnen senatoren eveneens individuele acties ondernemen. Deze aanbevelingen kunnen tijdens de plenaire zitting van 28 maart 2003 wellicht het voorwerp uitmaken van een aparte stemming.
De heer Dallemagne schaart zich achter het voorstel van de voorzitter.
Het voorstel van resolutie wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.
Vertrouwen werd gegeven aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, Jacky MORAEL. |
De voorzitter, Marcel COLLA. |