2-1412/4

2-1412/4

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

13 MAART 2003


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst en van artikel 259bis van het Strafwetboek


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR DE HEER MAERTENS


De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging besprak het onderhavig wetsontwerp tijdens haar vergaderingen van 4 februari en 13 maart 2003.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING

De minister verwijst naar zijn inleidende uiteenzetting over het voorliggende wetsontwerp die hij heeft gehouden in de commissie voor de Landsverdediging van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 50-2059/003, blz. 4).

2. ALGEMENE BESPREKING

2.1. Algemeen

In antwoord op een opmerking van mevrouw Thijs, antwoordt de minister van Landsverdediging dat hijzelf vragende partij is om zeer snel tot een afdwingbare wettelijke regering te komen gezien de lopende Belgische militaire operaties in verscheidene landen.

Mevrouw Thijs wenst van de minister te vernemen hoe de betrokken diensten tot nog toe informatie op terroristische groeperingen inwonnen en op welke wijze er is samengewerkt met de Amerikaanse inlichtingendiensten.

De minister antwoordt dat er, tengevolge van de gebeurtenissen van 11 september 2001, door de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht (ADIV) actief is samengewerkt met diensten die wel een wettelijke basis hebben voor de interceptie van communicatie.

De senatoren Dedecker en Thijs drukken tevens hun bekommernis uit over de bezwaren die de Raad van State, afdeling wetgeving, heeft geuit met betrekking tot het naleven van de bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (inzonderheid artikel 8 van het EVRM dat betrekking heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer).

Een ander bezwaar, geuit door mevrouw Thijs en de heer Dedecker, is dat het voorliggende wetsontwerp een algemene machtiging verstrekt aan de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht (ADIV) om extraterritoriaal te werken.

Zij baseren zich hiervoor op de volgende passages uit het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State bij het wetsontwerp :

· « De ADIV van de Krijgsmacht kan toezicht houden op alle telefoongesprekken en andere vormen van communicatie, zoals via het internet uitgewisselde elektronische berichten, die zowat overal ter wereld tot stand komen, ongeacht of het nu voor militaire doeleinden is dan wel voor de veiligheid en bescherming van de Belgische troepen en die van de bondgenoten, alsook van Belgische onderdanen die in het buitenland gevestigd zijn. De vraag rijst of zulke toezichtsmaatregelen zich volgens het internationale recht buiten het grondgebied van België mogen uitstrekken ... » (stuk Kamer, nr. 50-2059/001, blz. 10).

· « De machtiging die aldus bij de ontworpen wet aan de ADIV van de Krijgsmacht wordt gegeven, kan dus in conflict komen met de rechtsordening van andere staten ter bescherming van bepaalde gegevens die te maken hebben met wezenlijke belangen van die staten » (ibidem, blz. 11).

· « ... de meeste lidstaten (van de Raad van Europa) lijken ervan uit te gaan dat een opsporing op het netwerk over de grenzen heen door de overheden die belast zijn met het onderzoek, zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten van het betrokken land, een schending van de soevereiniteit en van het internationaal recht zou kunnen vormen, alsmede een gedeeltelijk omzeilen van het traditionele middel van de wederzijdse rechtshulp ... » (ibidem, blz. 12).

· « Het is dus op zijn minst twijfelachtig of het ontwerp niet strijdig zal zijn met de aldus bepaalde regel van internationaal recht ... » (ibidem, blz. 12).

· « De machtiging die aldus door de ontworpen wet aan de ADIV van de Krijgsmacht wordt verleend om elke vorm van communicatie uitgezonden in het buitenland te onderscheppen, af te luisteren, er kennis van te nemen en op te nemen, mag niet tot gevolg hebben dat de internationale verplichtingen van België op het stuk van wederzijdse rechtshulp worden omzeild, want dan kan de soevereiniteit van andere staten worden geschonden en de regelmatigheid van het ingewonnen bewijsmateriaal worden aangetast. In de ontworpen wet zou dus duidelijker moeten worden vermeld welke verplichtingen de ADIV van de Krijgsmacht moet nakomen, aangezien die dienst samenwerkt met de gerechtelijke autoriteiten en ze inlichtingen over gepleegde strafbare feiten of pogingen tot het plegen van zulke feiten verstrekt » (ibidem, blz. 13).

De heer Dedecker wijst er nog op dat het voorliggende wetsontwerp de Belgische instanties toelaat om communicatie in of vanuit het buitenland te onderscheppen en af te luisteren, en dergelijke. In eigen land is dit echter, volgens de in het wetsontwerp uiteengezette procedures, niet zo eenvoudig. Hiervoor zijn gegronde redenen nodig alsook de inschakeling van een onderzoeksrechter. Hij wenst dan ook van de minister te vernemen of de wettelijke bescherming die Belgische onderdanen genieten met de invoering van dit wetsontwerp voor Belgen die verblijven in het buitenland kan teniet gedaan worden door Belgische instanties. De bescherming van het privé-leven en de vrijheid van de burger komen op deze wijze in het gedrang, aldus de spreker.

De minister repliceert dat de tekst van het wetsontwerp werd aangepast om tegemoet te komen aan de door de afdeling wetgeving van de Raad van State geuite kritiek.

Het wetsontwerp is immers geschreven vertrekkende van artikel 8 van het EVRM.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen hoe het voorliggende wetsontwerp zich verhoudt tot gelijkaardige wetgeving terzake van de NAVO-bondgenoten. Is er nagegaan of een dergelijke regeling geen contraproduktief effect heeft op de NAVO-bondgenoten binnen de Europese Unie ?

De minister antwoordt dat de meeste van de NAVO-bondgenoten reeds een wettelijke regeling kennen. Ondanks het feit dat elk land over geëigende wetgeving beschikt in deze aangelegenheid, wordt er hoe langer hoe meer samengewerkt. Onder leiding van de heer Javier Solana, secretaris-generaal en Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, wordt gewerkt aan een coördinatie tussen de Europese militaire veiligheids- en inlichtingendiensten. Dit is, volgens de minister, gezien de aard van het werk van de inlichtingendiensten, geen eenvoudige aangelegenheid.

Wat de lijst met geplande intercepties door de ADIV betreft, die jaarlijks ter goedkeuring aan de minister van Landsverdediging moet worden voorgelegd en de reeds voorziene controle door het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten, stelt de heer Dedecker zich vragen bij de efficiëntie van de parlementaire controle in dit verband. Hij is er persoonlijk voorstander van de frequentie van rapportage van de lijst met geplande intercepties op te voeren.

De minister antwoordt dat, gezien het veiligheidsrisico, een rechtstreekse parlementaire controle volgens hem niet mogelijk is. De in het wetsontwerp voorziene controlemiddelen voor het Parlement, tesamen met hetgeen reeds voorzien is in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de controle uitgeoefend door de bijzondere Commissie voor de deelname aan buitenlandse missies van de Senaat, lijkt hem een aanvaardbare vorm van controle mogelijk te maken.

De heer Dedecker blijft van oordeel dat een trimestriële parlementaire controle wenselijker is dan de bespreking in het parlement van een jaarlijks verslag a posteriori.

De minister verduidelijkt dat een dergelijke frequentere controle perfect mogelijk is via de bijzondere Commissie voor de deelname aan buitenlandse missies van de Senaat.

2.2. Advies van de commissie voor de Justitie

Op 4 februari 2003 beslist de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging het advies van de commissie voor de Justitie te vragen over het voorliggende wetsontwerp.

De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp besproken op 11 en 26 februari 2003 en een positief advies ingebracht.

Het verslag van deze commissie (stuk Senaat, nr. 2-1412/2) werd goedgekeurd op 11 maart 2003.

3. STEMMINGEN

Amendementen nrs. 1, 2 en 3 van mevrouw Thijs (stuk Senaat, nr. 2-1412/3) worden telkens verworpen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Michiel MAERTENS. Marcel COLLA.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Senaat geëvoceerde ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-2059/005)