2-1158/9

2-1158/9

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

26 FEBRUARI 2003


Wetsvoorstel houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens


ADVIES VAN DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER ROELANTS DU VIVIER


In een brief van 17 oktober 2002 verzocht de voorzitter van de Senaat de commissie, met toepassing van artikel 24 van het reglement van de Senaat, over het voorliggende wetsvoorstel een gemotiveerd uit te brengen aan de commissie voor de Justitie.

De commissie heeft zes vergaderingen gewijd aan dit advies, te weten op 6 en 13 november, 3 december 2002, 29 januari, 18 en 26 februari 2003.

De commissie was het erover eens het wetsvoorstel alleen vanuit een economisch standpunt te bekijken en het advies op cijfergegevens te baseren.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Het voorliggend wetsvoorstel beoogt onze totaal verouderde wapenwetgeving in overeenstemming te brengen met deze van het merendeel van onze buurlanden en met de noden van de hedendaagse samenleving. Het tracht een evenwicht te bewaren tussen de bescherming van de openbare veiligheid en de rechtmatige belangen van de betrokken partijen.

De economische weerslag van deze tekst is beperkt, aangezien hij geen betrekking heeft op de internationale handel, noch op de verkoop aan het leger en de ordediensten ­ die het gros van de industriële activiteit vormt ­ noch op de verkoop van wapens aan jagers en sportschutters, die voor de uitoefening van hun hobby's wapens kunnen blijven kopen.

De sector van de wapenhandel wordt beter beschermd : de verkoop van wapens op beurzen en via internet wordt verboden, de verkoop van messen wordt vrijer ­ voortaan wordt het dragen van messen beter gereglementeerd ­ en de wapenhandelaars moeten hun beroepsbekwaamheid bewijzen. Door de erkenning van de wapenhandelaars worden amateurs uitgesloten. Een regeling wordt ingevoerd die gelijkloopt met die voor de sectoren van de privé-beveiliging en de privé-detectives.

Aan de bestaande voordelige regels voor de verzamelaars wordt niet geraakt : degenen die bewijzen dat ze jager of sportschutter zijn, zullen zelfs vlotter dan nu bepaalde wapens kunnen verwerven.

De overige particulieren zullen voor de aankoop van een vuurwapen voortaan steeds een vergunning moeten bekomen. Dit is echter een even normale zaak als de verplichting eerst een rijbewijs te behalen vooraleer men met de wagen mag rijden.

Naast een theoretische proef, wordt ook een praktische proef voorzien die erop gericht is te controleren of de kandidaat veilig kan omgaan met een wapen. De algemene vergunningsplicht leidt er ook toe dat elke wapenbezitter voortaan eerst zal worden gescreend op zijn eerbaarheid en betrouwbaarheid. Dit was tot nu toe niet het geval voor de kopers van vrij verkrijgbare wapens, wat een onaanvaardbaar risico voor de openbare veiligheid uitmaakt.

De binnenlandse wapenhandel wordt wel bewust beperkt voor wat betreft de verkoop van vuurwapens aan particulieren die geen enkele goede reden hebben om er te bezitten of die er geen zouden mogen bezitten omwille van hun gedrag en persoonlijkheid. Hier is het evident dat de bescherming van de openbare orde voorrang moet krijgen op de individuele belangen.

Ten slotte bestaan de overige doelstellingen van dit wetsvoorstel in een volledige registratie en opspoorbaarheid van alle legale vuurwapens in ons land, in een eenvoudiger regelgeving die beter kenbaar en toepasbaar is op het terrein en in meer rechtszekerheid dankzij objectieve en wettelijk vastgelegde criteria voor het afgeven van erkenningen en vergunningen.

2. ALGEMENE BESPREKING

De heer Roelants du Vivier vraagt of de tekst van het wetsvoorstel is voorgelegd aan de Europese Commissie opdat zij kan nagaan of het vrije verkeer van goederen niet wordt gehinderd.

De minister van Justitie antwoordt dat de tekst twee keer is meegedeeld. De eerste keer ging het om het voorontwerp zoals het voor advies is voorgelegd aan de Raad van State. Dat ontwerp strekte ertoe om bijna de gehele wet van 3 januari 1933 te wijzigen. De Raad van State heeft dan voorgesteld de wetgeving in kwestie volledig te herzien. Om alle discussie te voorkomen is de gecorrigeerde tekst nogmaals meegedeeld. Geen enkele lidstaat heeft opmerkingen gemaakt.

De tweede vraag van de heer Roelants du Vivier betreft de wapenverkoop via internet.

De minister benadrukt dat het verbod op dat vlak voornamelijk betrekking zal hebben op Belgen. De controle zal tot de bevoegdheden van de federale politie behoren. Het voorliggende wetsvoorstel gaat niet zover als bepaalde andere wetten, die elk aanbod op internet gewoon verbieden. Zo'n regeling doet enorme theoretische en praktische problemen rijzen. Er zijn immers vele soorten wapens. Onze wetgeving betreft niet alle wapens, maar alleen de vuurwapens en bepaalde categorieën van blanke wapens. Er moet worden voorzien in straffen voor degenen die de wetgeving overtreden als verkoper of koper van wapens. Het is veel moeilijker om de verschillende schakels van de ketting te achterhalen. Als het gaat om een Belgisch e-mailadres, is het wellicht mogelijk om de handelaars te identificeren en vervolgingen in te stellen (politie ­ minister van Binnenlandse Zaken).

De heer Ramoudt wenst cijfers te krijgen over de interne markt voor wapenverkoop.

De minister heeft algemene cijfers, zonder onderscheid op basis van de eindgebruiker van het wapen. Het is uiteraard zeer moeilijk om een onderscheid te maken tussen de burgerlijke markt, de militaire markt en de markt van de ordehandhaving en de bewakingsondernemingen enerzijds en de aankoop door particulieren anderzijds.

De minister heeft cijfers over het aantal wapens dat jaarlijks in België wordt ingeschreven. Sinds 1991 bestaat er een centraal wapenregister, maar niet alle wapens worden daarin opgenomen. Jacht- en sportwapens die na 1991 verkocht zijn, worden wel geregistreerd.

Jaarlijks worden in België ongeveer 25 000 wapens verkocht, waarvan 13 000 jachtwapens, 12 000 verweerwapens en een heel klein aantal oorlogswapens. Uiteraard zullen die 12 000 wapens, die geregistreerd zijn als verweer- of oorlogswapens, verkocht blijven worden aangezien daarvoor nu al een vergunning nodig is. Met betrekking tot de jachtwapens kan men er ook van uitgaan dat een groot gedeelte door particulieren wordt gekocht voor ludieke activiteiten en dat ook die wapens verkocht zullen blijven worden.

Een deel van de jachtwapens wordt momenteel onweerlegbaar aangekocht door particulieren die, om een of andere reden, geen vergunning tot voorhanden hebben willen vragen. Het is vooral op die categorie van wapenbezitters dat het voorliggende wetsvoorstel individueel betrekking heeft.

De heer Ramoudt leidt uit deze cijfers af dat de interne wapenmarkt van een niet zo groot belang is. Hij wenst te vernemen wat de wetgeving voorziet inzake het doorverkopen van wapens.

De minister verklaart dat daarop momenteel weinig controle is. Met het wetsvoorstel wil men die controle juist verzekeren. De jacht- en sportwapens die vóór 1992 zijn aangekocht, zijn zelfs niet geregistreerd. Sinds 1991 zijn enkel de in België verkochte wapens geregistreerd en bijvoorbeeld niet de wapens die via België worden verhandeld. Zelfs nu wordt een particulier die een wapen koopt, ook met een vergunning, na de aankoop nooit meer gecontroleerd om na te gaan of de motieven die hebben geleid tot de afgifte van een vergunning tot voorhanden hebben van dat wapen, nog aanwezig zijn. Dat is een probleem waarvoor het wetsontwerp een oplossing wil bieden.

Momenteel is bekend welke particulieren wapens in bezit hebben. Zonder volwaardige controle valt evenwel niet te zeggen hoeveel wapens in België aanwezig zijn, met name in de wapenhandels en in de wapendepots. Dat bemoeilijkt het opsporen van die wapens.

De heer de Clippele vraagt hoeveel een wapen gemiddeld kost.

Volgens de minister schommelt dat tussen 200 en 50 000 euro.

De heer Happart merkt op dat de prijs van wapens erg varieert maar dat sommige wapens heel duur zijn.

De heer de Clippele vraagt hoeveel jagers er in België zijn. De heer Happart antwoordt dat Wallonië er 18 000 telt.

De heer de Clippele veronderstelt dat ze in Vlaanderen even talrijk zijn en dat een jager om de 5 jaar van geweer verandert.

De heer Happart benadrukt dat jagers over het algemeen wapenliefhebbers zijn. Naargelang van het soort van jacht dat zij beoefenen, gebruiken zij verschillende wapens. Vele jagers bezitten 5 tot 10 wapens. Er zijn ook nog wapenverzamelaars. Goede wapen gaan heel lang mee. Iemand die houdt van zijn wapen zal het niet verkopen als hij een tweede koopt. Natuurlijk verslijten wapens en kunnen ze stuk gaan, maar men kan ook wapens erven en ruilen. Anderzijds zijn er ook mensen die ophouden met jagen. In het Waals Gewest zijn er dat ongeveer 1 000 per jaar. Vanwege het moeilijke examen, beginnen jaarlijks minder dan 300 mensen met jagen.

Het probleem van de wapenhandel is heel specifiek. In België zijn er nu meer dan 500 erkende wapenhandelaars. In het bekken van Luik zijn er nog een aantal kleine ambachtslui die wapens maken, graveren en herstellen. Zo'n 90 % van die geproduceerde luxewapens worden naar het Midden-Oosten geëxporteerd. Het gaat om verzamelstukken, kunstwerken.

Volgens de heer Happart leven in Wallonië zo'n 3 000 mensen geheel of gedeeltelijk van de wapenindustrie, met als gevolg een redelijk aanzienlijke omzet in het Waalse Gewest.

De heer Happart benadrukt dat wapens ook gebruikt worden in verschillende sporttakken en bij folkloristische activiteiten. Veel mensen menen, terecht of ten onrechte, dat dit voorstel op hen betrekking heeft.

Het doel van dit voorstel, namelijk zeker weten wie een wapen in bezit heeft, maakt sommige verzamelaars of jagers die meerdere wapens bezitten, bang. Ze denken dat ze vroeg of laat belastingen zullen moeten betalen op hun verzameling of een deel ervan zullen moeten afstaan. Ze behoren de verzekering te krijgen dat zij hun wapens kunnen houden en kunnen blijven gebruiken.

De heer Morael vraagt of jagers die ophouden met jagen hun wapens moeten afgeven.

De minister verklaart dat zij nu hun wapens mogen houden maar het wetsvoorstel voorziet in een periode van drie jaar waarna zij hun wapens slechts mogen houden als zij van de provinciegouverneur een vergunning krijgen. Hetzelfde geldt voor sportschutters. Wie jager of sportschutter geweest is, kan een legitieme reden aanvoeren om een vergunning te krijgen.

Er is ook voorzien in een patrimoniale overdracht aan descendenten : het wetsvoorstel behoudt de reeds genomen periode van drie jaar. Een periode van tien jaar vond men te lang aangezien soms oorlogswapens worden gebruikt bij het sportschieten. Nadat een jachtvergunning is afgelopen, is er geen controle meer op de fysieke bekwaamheid om een wapen te hanteren. De jachtwet stelt dit als een onontbeerlijke voorwaarde.

Door van de vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen een bevoegdheid van de provinciegouverneur te maken, tracht men de oud-jagers en -sportschutters minimale garanties te bieden zodat zij goede kans hebben om hun wapens te mogen houden.

Wat de ambachtslui betreft, benadrukt de minister in eerste instantie dat ongeveer de helft van de jachtwapens niet aan jagers worden verkocht. Momenteel verkoopt nog slechts een firma in België ambachtelijk vervaardigde wapens : de firma Lebeau-Courally. In 2000 heeft zij 32 stuks gemaakt, waarvan er 29 zijn geëxporteerd. Slechts 3 zijn dus in België verkocht. Naast het vervaardigen van wapens, is er inderdaad nog een hele graveeractiviteit, enz.

Volgens de minister gaan personen die een jachtwapen kopen omdat ze thuis een wapen willen hebben, niet investeren in een mooi gegraveerd geweer. Ze zullen zich integendeel concentreren op kleine wapens, die momenteel veel in de wapenhandel te vinden zijn en die niet in België of zelfs niet in Europa worden gemaakt. Die nieuwe wapens kosten minder dan 825 euro. Dat soort wapens wordt thans massaal aangekocht door mensen die een wapen willen zonder een vergunning te hebben gevraagd.

Het argument van de heer Happart dat wapenbezitters bang zijn om hun wapens aan te geven, is verkeerd. Sinds 1991 worden alle in België aan Belgen verkochte wapens immers reeds geregistreerd in een databank.

Volgens de minister is het de vraag wie uiteindelijk wapens koopt zonder vergunning. Welk belang heeft men erbij om wapens te blijven verkopen zonder vergunning, geheel vrij ?

Om veiligheidsredenen moeten mensen die wapens kopen of bezitten gescreend en gecontroleerd worden. Bij het oplossen van gewelddadige misdaden worden in België geregeld wapens in beslag genomen. Naast oorlogswapens vindt men dan bijna altijd ook jachtwapens. In bepaalde gevallen zijn die immers even krachtig als oorlogswapens. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op die gevallen en niet op andere. De eerbare klanten van de wapenhandelaars worden reeds voldoende gecontroleerd.

De heer Siquet, zelf lid van een schietclub, verklaart dat alle deelnemers aan sportevenementen in zijn regio een bewijs van goed zedelijk gedrag moeten voorleggen. Dat persoonlijk document moet dus voor de ogen van iedereen worden voorgelegd. De idee achter dit wetsvoorstel doet in de praktijk dus reeds enkele jaren opgang.

Voor de heer Siquet zal dit wetsvoorstel rampzalige gevolgen hebben voor een niet onbelangrijke economische sector. Het wetsvoorstel wil het recht om een wapen te bezitten, afschaffen en de burger ontmoedigen om een wapen te kopen, al was het maar voor de sport of de jacht. Dat blijkt duidelijk uit de abnormaal hoge sancties die worden opgelegd. Bovendien wil men zonder het Parlement te raadplegen een regelgeving invoeren over het te gebruiken kaliber.

Volgens de heer Siquet zijn reeds uitvoeringsbesluiten bekendgemaakt nog voor deze wet is goedgekeurd. Wie een wapen koopt, moet via de gouverneur gaan, die niet het nodige geld of personeel heeft om zich met deze nieuwe opdracht bezig te houden.

De minister wijst erop dat men dit wetsvoorstel niet mag verwarren met het koninklijk besluit van 13 juli 2000 met betrekking tot de schietstanden. Dat voert een bepaling van de wet van 3 januari 1933 uit. De vorige regering heeft dit besluit genomen om een kader te scheppen voor de schietstanden.

Het bewijs van goed zedelijk gedrag dat aan de uitbater moet worden toevertrouwd, wordt momenteel bij koninklijk besluit van 13 juli 2000 vereist omdat zo'n statuut nog niet bestaat.

De minister van Begroting, Cultuur en Sport van de Franse Gemeenschap heeft onlangs een ontwerp van decreet voor advies voorgelegd aan de Raad van State, waarin een statuut van schutter wordt ingericht.

De minister-president van de Duitstalige regering heeft de werkzaamheden op het niveau van de gemeenschappen gecoördineerd opdat de ontwerpen van decreet in de drie gemeenschappen nauw op elkaar aanluiten. Het ontwerp van decreet van de Duitstalige Gemeenschap bestaat al.

Ten slotte heeft de minister van Justitie een voorontwerp van decreet van de Vlaamse Gemeenschap daarover ontvangen voor advies. Het zal eerlang worden ingediend bij de Ministerraad van de Vlaamse regering.

Het statuut van sportschutter zal de administratieve rompslomp wegwerken die men wel moest voorzien in het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van de wet van 3 januari 1933. Het bewijs van goed zedelijk gedrag wordt vervangen door een licentienummer.

De licenties van sportschutters die momenteel door de schietsportfederaties worden afgegeven, hebben geen enkele wettelijke waarde aangezien het statuut van sportschutter nog niet bestaat. Iedereen kan nu een schietsportfederatie oprichten. Een aantal schietsportfederaties die de vorm van een VZW hebben aangenomen, bestaan enkel op papier, maar tellen officieel honderden leden. In feite zijn ze louter bedoeld om voor hun leden een vergunning tot voorhanden hebben van een verweer- of oorlogswapen te verkrijgen. Met dit wetsvoorstel wordt aan dat soort misbruiken een einde gemaakt.

De minister weerlegt het argument van de heer Siquet als zou deze wet de sportschietclubs schaden. Volgens hem zijn de erkende federaties tevreden met de oprichting van een statuut van sportschutter. Dit wetsvoorstel biedt ook steun aan de sportschutters. Het wetsvoorstel is trouwens opgesteld in overleg met de vertegenwoordigers van de sector en van de gemeenschappen. Dankzij dit voorstel kunnen de gemeenschappen een statuut inrichten voor de sportschutter, dat momenteel in België niet bestaat. Het statuut zal vergelijkbaar zijn met dat van jager.

De heer Siquet verwijst verder naar mensen die wapens verzamelen of erven. Er bestaan heel kostbare wapens, die geïndividualiseerd zijn met gravures. Voortaan zullen mensen die zo'n wapens erven ze niet meer kunnen houden als souvenir, zonder ze te gebruiken voor de jacht of voor de sport.

De heer Happart vreest de ongewenste gevolgen van dit wetsvoorstel : indien de bevolking de indruk krijgt dat enkel jagers en sportschutters een wapen kunnen kopen, zullen zij hun wapens aanschaffen in een land met een minder strikte wetgeving. Te voorkomen is dat er opnieuw een sluikhandel in wapens op gang komt.

De heer Ramoudt meent daarentegen dat jagers en sportschutters door voorliggend wetsvoorstel niet bij de uitoefening van hun hobby zullen worden gehinderd. Hij vraagt ook aandacht voor de controle op doorverkochte wapens. Tot hiertoe ziet hij geen cijfermatige bewijzen dat het wetsvoorstel een negatieve weerslag op de economische activiteit (productie en verkoop van wapens) zou hebben.

De heer Roelants du Vivier sluit zich aan bij zijn collega's die vragen om cijfers teneinde de economische impact van dit wetsvoorstel te kunnen beoordelen. Welk verlies kan de goedkeuring van deze wet veroorzaken voor de Belgische wapenhandelaars, aangezien bekend is dat mensen die wapens kopen met minder eerbare bedoelingen ook in een buurland terecht kunnen ? Zal het verdwijnen van deze marktaandelen marginaal blijven of aanzienlijke gevolgen hebben, al was het maar voor één onderneming in het bijzonder ?

Ten tweede leidt een als te streng ervaren wetgeving vaak tot fraude. Een groeiend aantal verborgen wapens kan meer risico's meebrengen voor de veiligheid.

Ten derde, welke beperkingen zijn er voorzien voor de e-commerce ? Men onderschat vaak de on-line-handel. Hoe kan men voorkomen dat een gedeelte van de wapenhandel zich naar het internet verplaatst ?

De minister van Justitie kan cijfers voorleggen van het centrale wapenregister, dus met betrekking tot het aantal geregistreerde wapens. In principe betreft dat alle in België verkochte wapens, met inbegrip van tweedehandswapens. De wapens van de politiediensten en de Krijgsmacht horen daar niet bij. Dat zijn er tamelijk veel. De andere gegevens behoren tot de bevoegdheid van de minister van Economie, die jaarlijks een verslag voorlegt over de export en import van wapens.

Wat de eigenlijke Belgische wapensector betreft, hebben iets meer dan 500 mensen een licentie van wapenhandelaar. Slechts 200 van hen hebben ook een winkel. De anderen drijven op een andere manier handel in wapens. Op hen heeft het wetsvoorstel al evenmin rechtstreeks betrekking, behalve wat de opspoorbaarheid betreft. De individuele markering van alle wapens die op het Belgische grondgebied te vinden zijn en de automatische codering ervan in het centraal wapenregister op naam van de persoon die ze importeert, dragen duidelijk bij tot de bestrijding van de internationale sluikhandel. Zo ontstaat er een duidelijker beeld van die momenteel nog heel onbekende markt. De bedragen van de import en de export zijn bekend doch wat staat er tegenover ?

Volgens de minister heeft dit wetsvoorstel, wat de individuele activiteiten van Belgen met wapens betreft, slechts betrekking op een uiterst beperkt marktaandeel. Hij benadrukt ook dat de interpretatie van de cijfers niet zo eenvoudig is, aangezien er geen gegevens zijn over wapenvoorraden. Men kan dus moeilijk de waarde van dit alles inschatten. Het wetsvoorstel heeft betrekking op de 4 à 5 000 wapens die jaarlijks worden verkocht aan particulieren die eigenlijk geen wapens horen te bezitten en die geen vergunningen zouden krijgen omdat ze geen wettige reden hebben. Als we een gemiddelde prijs van 867 euro nemen, gaat het om een totale omzet van ongeveer 3,5 tot 4,3 miljoen euro.

Wat het probleem van de wapenverkoop via internet betreft, verklaart de minister dat het wetsvoorstel heel specifiek bepaalt dat alle wapens die in België worden binnengebracht, aan de proefbank in Luik moeten worden voorgelegd, waar ze een technische controle ondergaan. Ook de via internet gekochte wapens moeten aan de proefbank worden voorgelegd om geregistreerd te kunnen worden.

De heer Happart spreekt de wens uit dat de sector van de wapenhandel de omzet van het « burgerlijke » marktaandeel meedeelt. Wat de verkopen tussen particulieren onderling betreft, zal elk van hen nu via een erkende wapenhandelaar moeten optreden.

Voor mevrouw Kestelijn-Sierens is het niet duidelijk hoe deze commissie ­ eens zij over cijfergegevens zal beschikken ­ de economische weerslag van de wetsvoorstel zal kunnen berekenen.

De heer De Grauwe acht het toch belangrijk een idee van orde van grootte voor die sub-sector te hebben.

Volgens de heer Happart mag men de wapenproblematiek niet demoniseren. Heel weinig mensen gebruiken jachtwapens bijvoorbeeld voor hold-ups of om iemand aan te vallen. Er vallen veel meer slachtoffers in het verkeer dan door wapens. Het aannemen van dit voorstel zal niet beletten dat er zelfmoorden worden gepleegd of dat er zich ongevallen voordoen. Het is lovenswaardig dat het wetsvoorstel ertoe bijdraagt dat men weet wie een wapen voorhanden heeft, om wat voor wapen het gaat en waarom hij het heeft (jager, sportschutter, verzamelaar, liefhebber, erfgenaam, enz.).

De heer Morael maakt melding van cijfers uit het weekblad Knack van 14 augustus 2002. Daarin wordt gesteld dat in België er zo'n 2 miljoen wapens in privéhanden zouden zijn, waarvan er slechts 700 000 zouden zijn geregistreerd. De regionale veschillen zijn groot. Zo zou Vlaanderen 143 000 geregistreerde wapenbezitters tellen, Wallonië 204 000.

Wat de stijging van het totaal aantal in 2001 afgegeven vergunningen voor verweerwapens betreft, zou dit volgens de minister 46 % bedragen. De minister wijt dit aan de bewakingsfirma's waarvan de werknemers een wapenvergunning moeten hebben die trouwens regelmatig hernieuwd moet worden.

De heer Siquet is het grondig oneens met de verklaring van de minister dat het wetsvoorstel het sportschieten ongemoeid laat. Hij meent dat de wet van 5 augustus 1991 reeds een belangrijke wijziging heeft ingevoerd.

De heer Siquet is persoonlijk de mening toegedaan dat de wet twee gebreken vertoont.

Het feit op zich dat men de Koning machtigt de bestaande besluiten te wijzigen, bewijst dat er gevolgen zullen zijn voor het sportschieten. Overigens heeft reeds in augustus 2000 een koninklijk besluit de schietbanen een nieuwe vergunning opgelegd, wat elke schutterij 500 euro heeft gekost.

Het voorliggend voorstel machtigt de Koning meer dan eens om zaken te wijzigen bij koninklijk besluit. Volgens de heer Siquet kost elk nieuw koninklijk besluit de schutterijen een bom geld.

Volgens de minister neemt het ontwerp van koninklijk besluit het bestaande koninklijk besluit ongewijzigd over. De minister is het niet eens met de beweringen van de heer Siquet en stelt dat schutterijen en schietbanen niet door elkaar mogen worden gehaald. Op een schietbaan kunnen verscheidene schutterijen actief zijn. Het koninklijk besluit van 13 juli 2000 reglementeert de schietstanden.

De heer Siquet is het ook niet eens met de verklaringen van de minister dat de wapenwet achterhaald is. Onze wetgeving werd fundamenteel gewijzigd door de wet van 3 januari 1991, om ze aan te passen aan de Europese richtlijn nr. 477/91.

Bovendien onderstreept de heer Siquet, dat, anders dan wat de minister beweert, het niet gaat om wapens die worden verkocht aan particulieren die ze eigenlijk niet mogen kopen. Het gaat om wapens die niet geregistreerd zijn zoals de « chevrotines » voor het kleiduivenschieten. Het is hemeltergend van de minister te moeten horen dat een product dat volledig wettig en overeenkomstig alle administratieve formaliteiten wordt gefabriceerd, niet meer toegankelijk is voor bepaalde particulieren.

De registratie van wapens vindt plaats sinds 1989 en niet sinds 1991, eerst door middel van model 11ter en vervolgens van model 9. Heel wat wapens die werden aangekocht voor 1989, werden geregistreerd in het systeem van de Europese vuurwapenkaart. Wie stelt dat het niet mogelijk is te zeggen hoeveel wapens er in de wapenhandel aanwezig zijn, vergist zich grondig. Ze staan allemaal in de registers A en B.


In tegenstelling tot meerdere leden van de commissie die zich voor het advies tot cijfers willen beperken en op die manier een idee geven van de grootte van de markt, wil de heer Happart ook een groot aantal artikelen van het wetsvoorstel van hun economisch impact bestuderen.

Hij meent dat de hoofdstukken 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 16 (artikel 35) op de economische problematiek betrekking hebben. Het is niet zozeer de vraag of een bepaalde activiteit met een bepaald percentage dreigt af te nemen, als wel of bepaalde activiteiten niet volledig dreigen te verdwijnen. De omzet geeft met andere woorden een aanwijzing, maar is het haalbaar om bepaalde activiteiten voort te zetten wanneer het wetsvoorstel wordt aangenomen ?

De heer Moens heeft naast het economisch belang van dit voorstel ook interesse voor de begrippen die in het voorstel vervat zijn en die te maken hebben met economische bedrijvigheden, met definities van bepaalde beroepen, met licenties, met het verhandelen van wapens. De heer Moens meent dat deze commissie dan ook een grote reeks artikelen uit dit voorstel nader dient te bekijken. Het gaat om de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, 9, 15, 18, 19, 20, enz. De commissie moet zich zeker uitspreken over de commerciële omkadering van het geheel van het verhandelen, de in- en uitvoer van wapens.

De heer De Grauwe vreest dat voor al de deelaspecten die de heer Moens behandeld wil zien, er geen of slechts onvolledig cijfermateriaal voorhanden is.

De heer De Grauwe merkt op dat het niet de eerste keer is dat een sector gereglementeerd wordt. Het is wel de eerste keer dat hij geconfronteerd wordt met de vraag om alle facetten van die reglementering uitgebreid te bestuderen. Hij pleit voor het zoeken van een middenweg.

3. OVER DE CIJFERGEGEVENS

De voorzitter deelt mede dat het kabinet van de minister van Justitie een aantal cijfers ter beschikking heeft gesteld :

1) het aantal geregistreerde wapens per eind september 2002 (centraal wapenregister) (bijlage 1);

2) het antwoord van de minister van Justitie op vraag nr. 664 van 28 juni 2002 van mevrouw Els Van Weert, volksvertegenwoordiger in verband met wapenvergunningen-aanvragen (bijlage 2).

Bovendien worden ter zitting ook 2 nota's rondgedeeld van de Nationale Unie van de wapenmakerij en der jacht- en sportschutters van respectievelijk april 2000 en november 2002, alsmede een uittreksel uit de studie over het economisch belang van de schietsport in België (RU Gent) (bijlagen 3, 4 en 5).

Naast deze nota's heeft de heer Lang, voorzitter van de Nationale Unie van de wapenmakerij en der jacht- en sportschutters, per brief van 26 november 2002, aan de commissie medegedeeld dat hij de volgende informatie bekomen heeft van de de industriële fabrikant (Fabrique nationale Herstal) betreffende de afdeling « jacht- en sportwapens » : « de omzet voor 2001 bedroeg 56 miljoen euro met een personeelsbezetting van 135 personen. Het merendeel wordt hiervan uitgevoerd ».

Op basis van de studie van de RU Gent over het economisch belang van de schietsport in België, heeft de heer De Grauwe een tabel opgesteld over het economisch belang van de schietsport en van de jacht in België voor de volgende categorieën : de doelschutters met vuurwapens, de kleiduivenschutters, de parcoursschutters en de handboogschutters op doel (bijlage 6).

Uit deze tabel blijkt dat de voornoemde activiteiten 0,17 % van het BBP (basis 1995) uitmaken. Wat betreft schietstanden en personeel, werden in de tabel investeringen voor een globaal bedrag van 2,8 miljard frank toegewezen in functie van het gecumuleerd percentage dat de drie geselecteerde categorieën vertegenwoordigen in het geheel. Het aldus bekomen algemeen totaal van het economisch belang van de schietsport, namelijk 79,03 miljoen euro, samengeteld met het economisch belang van de jacht, dat voor 1992 geraamd werd op 235,50 miljoen euro, geeft een totaal voor beide sectoren van 314,53 miljoen euro. Dat cijfer werd vervolgens gerelateerd tot het BBP van 1995 aangezien dit een jaar is dat ligt tussen het jaar van de cijfers over de jacht en de jaren 1997/1998 waarvoor het economisch belang van de schietsport in België werd berekend. Het resultaat geeft een perspectief van het macro-economisch belang van de sector van de schietsport en de jacht in België. Deze sector vertegenwoordigde dus in de jaren waarop de cijfers betrekking hebben, 0,17 % van het BBP van België. Indien we dit cijfer toepassen op de totale werkgelegenheid van 3,7 miljoen in dezelfde periode (de impliciete hypothese is dat de arbeidsproductiviteit in de sector van de schietsport en de jacht dezelfde is als het gemiddelde voor de hele economie) bekomt men als resultaat dat de schietsport en de jacht in België ongeveer 6 500 mensen tewerkstellen. We kunnen dus concluderen dat het gaat om een relatief belangrijk sector.

De heer Roelants du Vivier meent dat de tabel informatie bevat die aan de commissie voor de Justitie moet worden bezorgd. Hij vraagt evenwel een update van bepaalde gegevens. Hij vraagt zich ook af wat het gewicht van die cijfers is in de wapenhandel in zijn geheel.

De minister van Justitie sluit zich aan bij het verzoek van de heer Roelants du Vivier om de cijfers te updaten. Hij herhaalt echter nadrukkelijk dat het wetsvoorstel voor de jacht of voor de schietsport bijna niets verandert. De cijfers voor 2001 van het ministerie van Economische Zaken vermelden voor de exportlicenties voor wapens een exportbedrag van 840 miljoen euro. De uitvoer vertegenwoordigt dus ongeveer het viervoud van de binnenlandse markt.

De minister onderstreept dat voorliggend wetvoorstel niet moet worden vergeleken met het wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie (stuk Kamer, nr. 50-2083), noch met het wetsvoorstel betreffende de markering en de registratie van lichte en kleine wapens, munitie en explosieven (stuk Senaat, nr. 2-846). Het voorliggend wetsvoorstel heeft niets met de buitenlandse markt te maken.

De heer Happart wenst de minister van Economie te horen, aangezien die heeft bevestigd dat dit voorstel kennelijk een economische weerslag dreigt te hebben. De minister is bereid door de commissie te worden gehoord over die problematiek.

De heer Happart is evenwel van oordeel dat de commissie haar werk niet kan afmaken indien de relevante gegevens niet beschikbaar zijn.

De heer Ramoudt meent dat de specifieke vragen van de heer Moens het kader van de adviesopdracht van deze commissie overstijgen. Hij stelt verrast te zijn door het economisch belang van de sector zoals berekend door de voorzitter. Persoonlijk had hij zich aan een kleiner percentage verwacht.

4. VERGADERING MET DE MINISTER VAN ECONOMIE

Aangezien de belangrijkste cijfers van het het ministerie van Economische Zaken afkomstig zijn, heeft de commissie op 29 januari 2003 de minister van Economie gehoord.

De heer Moens wijst erop dat de titel zelf van het wetsvoorstel (econmische activiteiten met wapens) uitnodigt om op een aantal economische aspecten van het voorstel in te gaan.

Zonder exhaustief te zijn, komen vooral de problemen van de definitie van « wapenhandelaar », « tussenpersoon », « vervoerder » en verder de erkenningen die dergelijke personen dienen te bekomen om hun beroep uit te oefenen, in aanmerking om onderzocht te worden. Spreker wenst een inventaris van de bestaande begrippen en de wijzigingen die door dit wetsvoorstel worden aangebracht.

De eerste vraag van de heer Moens betreft het begrip « wapenhandelaar ». Volgens de definitie in artikel 2 van het voorliggende wetsvoorstel is een « wapenhandelaar » (en dus onderworpen aan een zwaar gereglementeerd statuut) een sportschutter die gratis in de schietstand zijn wapen ter beschikking stelt van een sportvriend om er een kwartiertje mee te oefenen (wat dagelijks gebeurt). Is dit verenigbaar met de algemene filosofie van wat wij als een handelaar beschouwen ?

De minister van Economie antwoordt dat overeenkomstig artikel 4, § 1, van het wetsvoorstel niemand op het Belgisch grondgebied activiteiten als wapenhandelaar of als tussenpersoon mag uitoefenen, noch zich als dusdanig bekend maken, zonder daartoe vooraf te zijn erkend door de gouverneur bevoegd voor de vestigingsplaats.

In de zin van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument is verkoper elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel. Dat betekent dat er in die activiteit continuïteit of toch ten minste enige periodiciteit zit. In de zin van het artikel van het wetsontwerp is de sportschutter meestal een gebruiker van wapens en geen wapenhandelaar. Wanneer die gebruiker een schietstand uitbaat, wapens ter beschikking stelt van andere gebruikers, wordt hij wel een dienstverlener, maar nog geen wapenhandelaar. Wanneer hij wapens vervaardigt en ombouwt, wordt hij in de zin van het wetsvoorstel als een wapenhandelaar beschouwd.

De minister besluit dat wapenhandelaars degenen zijn die beroepshalve die activiteit uitoefenen en niet de schutter die kogels laadt, die zijn wapen een korte tijd ter beschikking stelt van een medeschutter en ook niet de jager die zijn jachtgeweer voor een keer uitleent.

De heer Moens stelt dat volgens artikel 2, 1º, van het wetsvoorstel, deze categorieën van personen echter allemaal als wapenhandelaar beschouwd worden. Daarom meent spreker dat het artikel moet verduidelijkt worden met een bepaling die voorziet dat slechts degenen die beroepshalve een dergelijke activiteit uitoefenen, wapenhandelaar zijn.

De heer Moens heeft nog een tweede vraag. Volgens artikel 2 is bijvoorbeeld een « tussenpersoon » (en dus streng gereglementeerd) iemand die gratis de voorwaarden creëert voor het sluiten van een overeenkomst betreffende de ter beschikking stelling van wapens. Die tussenpersoon treedt dus nergens in een overeenkomst op, noch als partij, noch als benaarstiger, en wordt niet vergoed, maar zou wel een statuut van handelaar verwerven. Wat zal de handelsrechter hierover zeggen ?

De minister wijst erop dat de definitie van tussenpersoon het de overheid mogelijk moet maken de activiteiten te identificeren en te controleren van wie makelaar is en wiens rol in de wapenhandel belangrijk is. Het statuut van wapenhandelaar blijkt niet nodig voor de tussenpersoon, ongeacht of hij wapenhandelaar is. Belanghebbende zal evenwel worden erkend op basis van zijn moraliteit, zijn financieel vermogen en zijn beroepsbekwaamheid. Het wetsvoorstel kan inspiratie putten uit de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst.

Volgens de minister worden, overeenkomstig artikel 2, 2º, van het wetsvoorstel, een uitbater van een schietstand die wapens ter beschikking stelt en de schutter die een wapen ter beschikking stelt, als tussenpersoon beschouwd en aldus zijn ze onderworpen aan de zeer strenge erkenningvoorwaarden van artikel 4 van het wetsvoorstel. De minister van Justitie heeft echter in zijn tussenkomst gesteld dat deze personen niet als tussenpersoon worden beschouwd.

De minister wijst erop dat het statuut van de uitbater van een schietstand reeds geregeld is door het koninklijk besluit van 13 juli 2000 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van schietstanden. Derhalve werden geen speciale vereisten inzake beroepsbekwaamheid voorzien door het wetsvoorstel.

De heer Moens merkt vervolgens op dat in artikel 4 de twee voorgaande categorieën aan een aantal erkenningsvoorwaarden worden onderworpen, en ondermeer moet volgens de tweede paragraaf de beroepsbekwaamheid bewezen worden. Hoe rijmt dat met het feit dat in artikel 20 betreffende het vervoer van wapens, de personen die volgens artikel 4 een erkenning verkregen hebben, geen beroepsbewaamheid moeten bewijzen ? Meer nog, de delicaatste functie, namelijk die van uitbater van een schietstand « moet evenmin aan enige voorwaarde van beroepsbekwaamheid voldoen » terwijl al deze personen evenwel aan de voorwaarden van artikel 4 moeten voldoen (dus wel beroepsbekwaamheid). Hoe rijmt men dat ?

De minister verklaart dat diegenen die het vervoer van wapens verzekeren, erkend moeten worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het wetsvoorstel, maar zij zijn vrijgesteld van de bewijsplicht inzake de vereisten van vakbekwaamheid.

De heer Lozie vraagt of het gaat om personen die uitsluitend wapens vervoeren dan wel personen die uitsluitend vervoerder zijn en slechts op dat moment met wapens in contact komen. Voor deze laatste categorie moet geen erkenning voorzien worden.

De minister antwoordt dat de vervoerder die uitsluitend wapens vervoert, erkend moet worden. Als het gaat om een handelaar die wapens uitsluitend vervoert, moet hij als wapenhandelaar erkend zijn.

De heer Moens heeft ten slotte nog een vierde vraag. In artikel 18 wordt een verbod ingevoerd om wapens per postorder of via het Internet te verkopen. Eveneens wordt het verboden reclame te maken voor vergunningsplichtige wapens. Zonder enige uitzondering zelfs niet voor de vakpers. Dit verbod bestaat momenteel niet en zal het commerciële gebeuren met wapens sterk beïnvloeden. Welke reden schuilt achter deze beperkingen vermits de aflevering van vergunningsplichtige wapens zo sluitend gereglementeerd wordt dat er geen gevaar voor misbruik dreigt.

De minister wijst erop dat de postorderverkoop van wapens aan particulieren sinds lang verboden is. De ontwikkeling van moderne middelen voor de verkoop op afstand heeft ertoe geleid dit verbod uit te breiden tot de e-commerce. Deze bepaling is trouwens in overeenstemming met de Europese richtlijn inzake elektronische handel. Het verbod van niet-expliciete reclame voor wapens, onderworpen aan een vergunning, is reeds van kracht.

De heer Moens wenst te weten of reclame voor vergunningsplichtige wapens mag indien er duidelijk bij vermeld wordt dat deze wapens aan een vergunning onderworpen zijn. Spreker verwijst naar de laatste zin van artikel 18, 4º : « het op zichtbare wijze aan te geven dat voor het voorhanden hebben ervan een vergunning is vereist » zou dus zowel slaan op het reclame maken voor als voor het te koop stellen van wapens.

De minister antwoordt dat dit een correcte interpretatie is van artikel 18, 4º, van het wetsvoorstel. De reclame voor een jachtgeweer moet vermelden dat overeenkomstig artikel 18 van het wetsvoorstel voor dat geweer een vergunning vereist is.

De heer Moens is van oordeel dat de aankoop van wapens via e-commerce niet moet verhinderd worden op voorwaarde dat de verkoop zonder vergunning kan belet worden.

De heer Siquet vraagt of het wetsvoorstel de clubs van sportschutters die hun munitie zelf herladen, in het wetsvoorstel als gebruikers of als wapenhandelaars beshouwt.

De minister antwoordt dat een sportschutter als een gebruiker en niet als een wapenhandelaar beschouwd wordt. Wanneer een gebruiker echter een wapen vervaardigt, herstelt of ombouwt, kan het voorstel hem als een wapenhandelaar beschouwen. De activiteiten van een wapenhandelaar worden gekenmerkt door de continuïteit ervan. De minister meent dat het aan de commissie toekomt om dat punt duidelijk te maken.

De minister wijst erop dat er een ambivalente toestand kan ontstaan wanneer een sportschutter een schietstand uitbaat. Hij kan dan wapens ter beschikking stellen van andere gebruikers. Het betreft geen echte handelsactiviteit maar als hij wapens ombouwt of herstelt, kan hij als een oneigenlijke wapenhandelaar beschouwd worden.

De heer Siquet antwoordt dat krachtens het koninklijk besluit van 13 juli 2000 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden voor schietstanden, alle aanwezige sportschutters in een schietstand persoonlijk beschouwd worden als uitbaters van de schietstand. Zij moeten een bewijs van goed zedelijk gedrag voorleggen.

De minister van Economie antwoordt dat die sportschutters aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als een wapenhandelaar.

Wat de cijfers betreft, legt de minister uit dat de wapensector een omzet van zo'n 600 miljoen euro haalt en ongeveer 20 000 mensen tewerkstelt. Volgens de minister moet men ervan uitgaan dat een wapenwetgeving gevolgen heeft voor alle onderaannemers in België, en niet alleen voor het Waalse Gewest.

De heer Happart vraagt nadere uitleg aan de minister aangaande de vele uitvoeringsbesluiten in de wapenwetgeving. Hij vindt die wetgeving weinig transparant.

Bovendien wenst spreker meer duidelijkheid omtrent de economische gevolgen van het wetsvoorstel en omtrent het cijfer van 600 miljoen euro met betrekking tot de werkgelegenheid en de economische activiteiten in de wapensector.

Op het vlak van de verzekeringen van de eigenaars wil spreker ook weten hoe de aansprakelijkheid geregeld wordt wanneer een eigenaar wapens leent aan iemand die ook aansprakelijk is.

De her De Grauwe meent dat verzekeringsaspecten met hun sterk juridische inslag het best door de Senaatscommissie voor de Justitie geregeld worden.

Wat de cijfers betreft, merkt de heer De Grauwe voorts op dat het wetsvoorstel alleen het sportschieten en de jacht behandelt. Hij verwijst naar de tabel die hij heeft opgesteld betreffende het economische belang van vuurwapenactiviteiten (studie van professor Allaert van de faculteit toegepaste wetenschappen van de Universiteit Gent). Daaruit blijkt dat het sportschieten en de jacht goed zijn voor een omzet van ongeveer 314 miljoen euro, wat iets heel anders is dan de 600 miljoen euro die de minister vermeld heeft.

De minister antwoordt dat in die 600 miljoen euro ook alle exportgegevens begrepen zijn.

Volgens de heer De Grauwe moet men zich beperken tot de economische cijfers betreffende de interne markt. Die 20 000 personen zijn werkzaam in de gehele sector, die zowel de oorlogswapens als de jacht- en sportwapens omvat. Volgens zijn gegevens zou het eerder om 6 500 personen gaan.

De heer Siquet betreurt deze simplistische benadering van de wapensector.

De heer Happart meent dat het wetsvoorstel de hele wapensector aangaat. Hij heeft trouwens verschillende amendementen ingediend betreffende de Fabrique Nationale. Die vervaardigt trouwens oorlogswapens die volgens artikel 7 van het wetsvoorstel verboden zijn.

De heer Happart merkt op dat de cijfers van de minister een totaalbeeld geven. Zij moeten uitgesplitst worden.

De minister antwoordt dat dat niet eenvoudig zal zijn. Het is vrij gemakkelijk een onderscheid te maken tussen jachtwapens, sportwapens en oorlogswapens. Moeilijker wordt het in het geval van verdedigingswapens die niet noodzakelijk jacht- of sportwapens zijn, of in het geval van wapens voor de privé-bewakingsector.

De heer Ramoudt vindt de tabel van de minister een goede benadering van het economisch belang van de wapensector.

Aangezien het belang van de jacht en de jagers in Wallonië veel groter is dan in de andere gewesten, stelt spreker voor dat advies zou gevraagd worden aan de gewesten om een mogelijk belangenconflict te vermijden.

De heer Lozie is van oordeel dat het verbod op de vervaardiging van verboden wapens, overeenkomstig artikel 3, § 1, en artikel 7 van dit wetsvoorstel, enkel particulieren betreft en niet de producenten, zoals FN. Spreker vindt het onaanvaardbaar dat de oorlogswapens, die ons leger en de speciale eenheden zelf gebruiken, niet langer in België zouden geproduceerd mogen worden. Hij wenst hierover duidelijkheid.

De heer Istasse spreekt de wens uit dat de economische gevolgen van het voorstel voor het Luikse worden onderzocht. Spreker sluit zich ook aan bij het standpunt van de heer Ramoudt over de wenselijkheid om de gewestministers te raadplegen die bevoegd zijn voor economie.

De heer Guilbert deelt de vrees van de heer Happart met betrekking tot dit wetsvoorstel niet. De memorie van toelichting geeft duidelijk genoeg aan hoe de wet geïnterpreteerd moet worden. Hij nodigt het lid niettemin uit zijn bezorgdheid nader te verklaren.

De heer Happart antwoordt dat alleen de wettekst telt voor de interpretatie. De memorie van toelichting kan de draagwijdte ervan niet mee bepalen. Hij verwijst naar artikel 7 van het wetsvoorstel, dat het vervaardigen van verboden wapens, waaronder oorlogswapens, verbiedt. Daaruit volgt dat FN haar activiteiten zou moeten stopzetten.

5. ADVIES VAN DE COMMISSIE

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden :

1. betreurt de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, niet meer te hebben kunnen horen. Hij had opheldering kunnen geven over de handelsinstallaties;

2. betreurt evenzeer de ministers tot wier bevoegdheid Economie behoort in de gewesten, niet te hebben kunnen horen;

3. betreurt de ministers tot wier bevoegdheid Sport behoort, niet te hebben kunnen horen;

4. meent dat de gegevens die ze heeft gekregen, onvolledig zijn en lager dan de werkelijkheid wat betreft het aantal sportwapens en het aantal bestaande wapenhandels.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kon niet beschikken over voldoende duidelijke en nauwkeurige cijfers om een verhelderend advies te kunnen geven over de weerslag van dit wetsvoorstel op de economische ontwikkeling van de wapenverkoop. Dat wijst overigens op de noodzaak om die sector beter te leren kennen.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden stelt nochtans vast :

1. dat het belang van de sector van de productie, de verhandeling en de export van sport-, jacht- en oorlogswapens voor de Belgische economie in elk geval aanzienlijk is en dat een nieuwe wapenwet dit belang moet voor ogen houden zonder de veiligheid van de burgers, die eveneens een belangrijk oogmerk van de wet is, in het gedrang te brengen;

2. dat uit de samenlezing van de artikelen 3, 4, 7 en 27 van de ontwerp-wet blijkt dat de productie en verhandeling van oorlogswapens verboden is, behalve wanneer zij dienstig zijn voor de binnenlandse Krijgsmacht of voor openbare besturen of instellingen die tot het houden van deze wapens gemachtigd zijn. Hieruit volgt dat productie van oorlogswapens voor de export verboden wordt; hierdoor wordt de andere wapenwet ­ de Nepal-wet ­ van haar substantie ontdaan en de productie van oorlogswapens in België totaal onmogelijk gemaakt, wat ernstige economische schade veroorzaakt en eventueel verplaatsing van economische activiteit met wapens naar het buitenland zal meebrengen;

3. de materie van de economische politiek, de sport en de jacht zijn gemeenschaps- en gewestbevoegdheden zodat een advies van deze gewest- en gemeenschapsorganen vereist is alvorens bepalingen uit te vaardigen die nadelig kunnen inwerken op hun intenties inzake de wapensector.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden stelt voor dat de commissie voor de Justitie deze opmerkingen laat doorwegen in de totstandkoming van haar eindtekst.

De commissie vestigt de aandacht op het risico dat het wetsvoorstel leidt tot het aankopen van wapens in het buitenland en via het internet en dat zo elke mogelijkheid van controle verloren gaat.


De volgende leden uiten enig voorbehoud bij de tekst :

De heer Happart heeft vragen over de bevoegdheid van de federale wetgever in deze aangelegenheid aangezien economie, sport en de jacht tot de uitsluitende bevoegdheid van de gewesten en de gemeenschappen behoren. Kortom, is de federale wetgever bevoegd zich uit te spreken over een materie met een economische weerslag die verschilt van gewest tot gewest ? Moeten de gewesten terzake niet eerst gehoord worden ?

Mevrouw Kestelijn-Sierens en de heer Guilbert hebben bezwaar tegen het woord « aanzienlijk ». Het gaat in wezen niet om een sector met een aanzienlijk belang voor de economie maar slechts om een « relatief belangrijke » sector.

De heer Thissen onderstreept dat de wet coherenter gemaakt moet worden, want er worden wel uitzonderingen voorzien voor de hoofdzaak, maar niet voor de minder belangrijke aspecten.

6. STEMMINGEN

Het advies wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Dit verslag werd goedgekeurd met 10 stemmen bij 1 onthouding.


BIJLAGE 1

Aantal geregistreerde wapens per eind september 2002
(centraal wapenregister)

Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 2

Vraag nr. 664 van 28 juni 2002 van mevrouw Els Van Weert,
volksvertegenwoordiger

Wapenvergunningen. ­ Aanvragen

Antwoord

Aangezien het centraal wapenregister slechts beschikt over onvolledige cijfers en daarom niet kan worden gebruikt als betrouwbaar statistisch instrument, ben ik materieel niet in staat alle gevraagde details te verstrekken.

Zo worden bijvoorbeeld geengegevens bijgehouden over het aantal vergunningsaanvragen, doch slechts over het aantal registraties.

Er moet ook worden vermeld dat de cijfers grote aantallen « passieve » wapens bevatten, dit wil zeggen wapens die als gestolen zijn aangegeven, wapens die hebben toebehoord aan overledenen en die niet officieel werden overgedragen aan de nieuwe eigenaar en wapens toebehorend aan personen die uit de bevolkingsregisters zijn geschrapt.

De enige uitsplitsing naar gewest waarover ik beschik, is die van het totaal aantal registraties van nieuwe vergunningen plus het aantal verkopen van jacht- en sportwapens in 2001 :

­ Vlaams Gewest : 14 594 (60,7 %);

­ Waals Gewest : 7 969 (33,3 %);

­ Brussel : 1 453 (6 %).

Uit de onderstaande grafiek blijkt dat er de voorbije jaren, na een sinds 1996 ingezette daling, weer meer nieuwe registraties gebeuren (« passieve » wapens inbegrepen).

Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 3

Nota van de Nationale Unie van de wapenmakerij en der jacht- en sportschutters (april 2000)

Deze bijlage blz. 25 tot en met 34 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 4

Advies van de heer Lang, voorzitter
van de Nationale Unie van de wapenmakerij
en der jacht- en sportschutters
(november 2002)

Inleiding

Vuurwapenbezit wordt gereglementeerd door de wet van 3 januari 1933, deze wet heeft 58 jaar stand gehouden en kende slechts enkele aanpassingen in de loop per jaren.

Zij was het resultaat van veel voorbereidend werk van de hiervoor opgerichte adviescommissie voor draagbare wapens en zeer doorgedreven parlementair werk.

Deze commissie, zoals trouwens heel wat andere commissies die niet meer actief waren, werd door de overgangsregering geleid door Paul Van den Boeynants, afgeschaft.

Wanneer deze wetgeving grondig herzien werd ­ vooral om eenvormigheid te krijgen met de Europese richtlijn op de wapens en de munitie ­ werd onze Unie veelvuldig geraadpleegd door de toenmalige minister van Justitie, de heer M. Wathelet.

Nu men, opnieuw, aan een wetswijziging werkt is er geen volwaardig overleg met de betrokken sectoren geweest op Justitie. Dit is bijzonder jammer. Daarom zijn wij deze commissie dankbaar dat er wederom contact tot stand komt met de economische sector.

Zoals gevraagd zullen wij ons beperken tot het economisch aspect van de voorgestelde wetgeving en voorstellen doen om deze bedrijvigheid in leven te houden.

Dit betekent niet dat wij instemmen met de voorgestelde beperkingen voor de particulieren (jagers, sportschutters, verzamelaars en andere wapenliefhebbers).

I. Het gaat om een specifieke materie die zeer technisch is en, wanneer men niet echt vertrouwd is met het vak, krijgt men situaties die kunnen uitgebuit worden om de wetgeving te omzeilen.

Dit moet vermeden worden.

Zo ligt onze Unie aan de basis van de beperkingen die opgelegd werden op de hoofdonderdelen van vuurwapens teneinde te vermijden dat het assembleren van deze onderdelen illegale wapens op de markt zou doen komen.

Een typisch voorbeeld van het specifieke van deze materie en dat, zonder overleg met mensen van het vak, tot zeer bijzondere situatie zal leiden, is het door de regering ingediende amendement nr. 113.

Men wil de waarde van automatische wapens niet aantasten en daarom zal het volstaan de slagpin te verwijderen omdat ze dan niet meer onmiddellijk bruikbaar zullen zijn.

Een lovend initiatief maar steller van deze tekst weet blijkbaar niet dat er meerdere automatische vuurwapens op de markt zijn die geen vlottende slagpin hebben.

Dit is onder andere het geval met Stenguns, Ingram, Voere, waar het grendelstuk zelf door indruk van de bodem van de patroonhuls voor de percussie zorgt.

Zonder grondig overleg met technici is men opnieuw op weg om in rechtzettende besluiten te voorzien die, uiteindelijk, de toepassing van de wet aanzienlijk gaan hinderen.

Wij wensen dan ook betrokken te worden bij de voorbereiding van iedere overwogen wijziging van de wet of de uitvoeringsbesluiten ervan wanneer er een technisch element opduikt.

II. De drie pijlers van de economische sector zijn :

a) Het vervaardigen van vuurwapens.

Wij registreren nog 14 werkplaatsen waar, regelmatig, vuurwapens vervaardigd worden; zij verschaffen werk aan 107 personen in vaste dienst. Maar er wordt bovendien aan een honderdtal thuiswerkers werk verschaft (les armuriers en chambre) want er komen 27 verschillende specialisten aan te pas om een jachtgeweer te vervaardigen, het is onmogelijk voor deze meestal kleine bedrijven al deze mensen in vaste dienst te nemen. Om er enkele op te noemen :

de zijslotenmakers (platineurs),

de trekkerbeugelvervaardigers (les sous-gardiers),

de blauwers (les bronzeurs),

de verenvervaardigers (les fabricants de ressorts),

de vijsspecialisten (les décolleteurs),

de houtbewerkers (les monteurs à bois),

de polierders (les polisseurs),

de graveerders (les graveurs) enz.

Men mag er van uitgaan dat hier ongeveer 200 personen werk vinden; met dien verstande dat er geen rekening gehouden wordt met de industriële fabrikanten waar meer dan 1 000 tewerkgestelden in vaste dienst te vinden zijn.

b) Het verdelen van vuurwapens (groothandel ­ importeurs)

Wij registreren 15 groothandelaars.

Zij verschaffen werk aan ongeveer 100 personen die in bepaalde gevallen ingezet worden om herstellingen uit te voeren, maaar hoofdzakelijk voor de invoer, de behandeling en de verzending van goederen worden ingezet.

De voorraden zijn omvangrijk en de investering is dan ook groot.

c) De kleinhandelaars; het betreft de moeilijkst te preciseren pijler.

Er werden iets meer dan 600 erkenningen voor wapenhandelaar afgeleverd, toch registreren wij slechts ­ op basis van de klantenlijsten der groothandelaars ­ 368 kleinhandelaars.

Het betreft in de meeste gevallen kleine familiale bedrijven waar soms slechts een echtpaar de zaak runt; vaak treft men zoon of dochter aan in zulk bedrijf en komt men tot de vaststelling dat deze kleine ondernemingen aan drie gezinnen werk verschaffen.

Enkele kleinhandelaars nemen ook een of meerdere arbeiders aan in aanvulling van de tewerkgestelde familieleden.

Een uitschieter daarbij die niet minder dan 14 tewerkgestelden opgeeft.

In tegenstelling tot de spontane antwoorden die men bij fabrikanten en groothandelaars bekomt is men bij deze pijler heel wat discreter wanneer het om het bekendmaken van het zakencijfer gaat.

Er moet onderstreept worden dat naast deze activiteiten er nog diverse bedrijven afhankelijk zijn van de wapenverkoop.

Wij denken aan de fabrikanten en invoerders van richtkijkers, montageringen voor deze kijkers, lederwaren, kuissets, oliën en vetten, wapenkasten enz.

Wanneer er geen wapens verkocht worden valt hun activiteit ook in zekere mate stil.

III. De huidige economische situatie is ver van rooskleurig; heel wat van deze kleine ondernemers hebben het moeilijk.

Het zoeken naar alternatieven is niet eenvoudig en gaat meestal gepaard met moeilijk te recupereren investeringen.

De oorzaak van dit terugvallen wijt men aan :

­ de verstrenging van de wetgeving (1991),

­ de moeilijkheden die men ondervindt bij de uitvoer,

­ de parallelle markt die er kwam na rondzendbrieven waarbij particulieren aangespoord werden zich van hun wapens te ontdoen,

­ het prospecteren van de Belgische markt door buitenlanders die dankbaar gebruik maken van de faciliteiten in de EU voorzien door het afschaffen der interne grenzen,

­ het gebrek aan objectiviteit tegenover deze sector vanwege de media.

Tot voorbeeld, deze handelaar die in 1991 nog 50 miljoen frank zakencijfer realiseerde en dit cijfer zag terugvallen na de toepassing van de wet van 1991 tot 35 miljoen frank.

Jaar na jaar ziet hij dit cijfer dalen omdat er steeds meer beperkingen opgelegd werden in het vergunningssysteem voor verweerwapens (zijn specialisatie). Openhartig gaf deze handelaar toe dat hij in 2001 slechts 18 miljoen omzet kon boeken.

Zijn bedrijf, waar in betere tijden 6 mensen werk vonden, is thans niet meer renderend.

IV. Steeds meer illegale wapens teisteren de markt.

Men weet vanwaar ze komen :

­ de ex-Oostbloklanden,

­ diefstallen bij wapenhandelaars, tijdens transportoperaties;

­ het ontvreemden van vuurwapens bij overheidsdiensten;

­ het te gemakkelijk circuleren van « pakjes » in het nieuwe Europa.

De economische sector betreurt deze uitbreiding van het aantal illegale wapens aangezien deze de regelmatige handel in het gedrang brengt.

Het is dan ook erg te moeten lezen dat geen enkele regelgeving inzake de handel effect zal hebben op de totaal illegale handel die zijn oorsprong vindt buiten onze grenzen.

Erger nog is het te moeten vaststellen dat « deskundigen » in TV-uitzendingen niet aarzelen deze hoeveelheid illegale wapens nog aan te dikken door te verklaren dat jacht- en sportwapens die aangeschaft werden voor de registratieplicht en steeds in het bezit zijn van bonafide burgers, illegaal zijn.

De inschrijvingsplicht is voor jacht- en sportwapens een feit sedert mei 1989, een koninklijk besluit ­ zonder terugwerkende kracht ­ zorgde hiervoor.

Bij de wetswijziging in 1991 werd er ­ eigenaardig genoeg ­ geen bijkomende verplichting ingelast in de wettekst.

Men moet naar de uitvoeringsbesluiten kijken (artikel 25, § 2) om te vernemen dat in geval van overdracht tussen niet-erkende personen van een jacht- of sportwapen de verplichting bestaat een model 9 op te stellen.

Er is dus helemaal geen illegaal wapenbezit wanneer een jacht- en sportwapen aangeschaft voor mei 1989 in het bezit blijft van zijn eigenaar. Zulke foute verklaringen verzwakken de economische sector en doen twijfels rijzen bij potentiële kopers.

Men zou de deskundigheid van bepaalde deskundigen moeten toetsen.

V. Wat betreft de omzet en de investering is het zeer duidelijk wat betreft :

a) de fabrikanten : zij realiseren een omzet van 871 miljoen frank. Hun investering ligt vooral in personeel; de kostprijs van een luxe jachtwapen wordt bepaald door de vele werkuren die daarmee gekoppeld gaan.

b) De groothandelaars-importeurs geven een cijfer van 946 miljoen frank op, hun investering ligt bij de tewerkgestelden maar vooral in omvangrijke voorraden die in beveiligde plaatsen dienen gestockeerd te worden.

c) Bij de kleinhandelaars is het veel moeilijker een omzetcijfer te vinden; een sleutel moet dan een benaderend cijfer brengen. Wij nemen een zeer zwak cijfer weg (7 miljoen) en een uitschieter (84 miljoen) om het gemiddelde te kunnen bepalen tussen een meer voorkomend laag cijfer (11 miljoen) en een meer voorkomend hoog cijfer (23 miljoen).

Dit brengt ­ op de 368 geregistreerde kleinhandelaars ­ een omzet voor het jaar 2001 van 4,416 miljard.

Het was ons onmogelijk een meer precies cijfer op de kleinhandel te kleven aangezien wij over een zeer beperkte tijd beschikten (vijf dagen) om tot deze informatie te komen.

VI. De erkenning, een van de grote wijzigingen die door de wet van 30 januari 1991 bereikt werd; wij hebben om deze erkenning gevraagd om een einde te stellen aan de vele « aangiften » die toen volstonden om als wapenhandelaar gekend te zijn.

Zo men bij de aanvang van deze nieuwe regeling zeer gul geweest is in het verlenen van deze erkenningen, moet men vaststellen dat men er nu een spelletje van maakt om deze erkenningen niet meer te verlenen.

Om een handel in wapens te kunnen beginnen, zijn vereist :

­ de erkenning,

­ een inschrijving in het handelsregister,

­ een BTW-nummer,

­ een vergunning voor hinderlijk bedrijf (klasse I),

­ een gebouw dat aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet.

Maar er werd geen chronologische orde bepaald, ook niet in het voorgelegde wetsvoorstel.

Zo kan het spelletje beginnen : er wordt geen erkenning verleend indien men niet over een inschrijving in het handelsregister beschikt.

Er wordt geen inschrijving in het handelsregister verleend indien men niet over een erkenning beschikt ...

Zo blijft dat spelletje maanden duren !

Waarom ? Omdat men dit werk heeft toevertrouwd aan de provinciegouverneur, die doet dat zelf niet, roept hiervoor een arrondissementscommissaris op die, op zijn beurt, hiervoor een bediende aanstelt.

Kennis van handel of economie ? Nihil.

Er is ons een geval bekend van een wapenzaak die reeds 45 jaar op dezelfde locatie actief is. Nu men van een persoonlijke zaak wil overstappen naar een BVBA speelt men dit spelletje; een oprichtingsakte van april 2002 kan nog steeds niet geactualiseerd worden omdat de bestaande erkenningen zonder nieuw inschrijvingsnummer in het handelsregister niet kunnen aangepast worden.

Neem dit speelgoed af van mensen die geen enkel benul hebben van handeldrijven.

De erkenning moet het werk worden van Economische Zaken waar niet alleen bevoegd personeel maar ook bekwaam personeel aanwezig is.

Het centraliseren van de dienst Erkenningen bij de dienst Economische Inspectie van Economische Zaken zal een einde maken aan dit flauw vertoon van onkunde.

Het aangehaalde voorbeeld heeft geen onmiddellijk verlies voor gevolg omdat het een bestaande zaak betreft en de handel normaal kan doorlopen, maar wat met een nieuw gevestigde zaak die maandenlang huishuur moet betalen en maar steeds moet blijven wachten op een administratie die onbekwaam is.

Wij wensen : een chronologische volgorde der verplichtingen, bij wet bepaald, en een centrale dienst die weet waarover het gaat en die er geen plezier zal in vinden een klein bedrijf te kelderen.

VII. De import- en exportformaliteiten spelen een belangrijke rol in deze handelsactiviteit. Er zijn in- en uitvoervergunningen wanneer het landen betreft die geen deel uitmaken van de Europese Unie en transfertdocumenten wanneer het een in- of uitvoer betreft in de schoot van het Europa zonder interne grenzen. Meestal is een aankoop of een verkoop afhankelijk van snelheid en service. Onze sector kan de vraag naar service beantwoorden. Maar qua snelheid schieten we veel te kort.

Het is onaanvaardbaar dat een uitvoerder zes maanden moet wachten vooraleer hij in het bezit geraakt van het uitvoerdocument.

Het is onbegrijpelijk dat er vijf maanden dient gewacht te worden om een invoerdocument te bekomen wanneer een buitenlandse klant het recent aangekocht wapen wenst terug te sturen om er een kleine wijziging aan te laten doen. Dit schaadt de goede faam van onze fabrikanten niet en geeft een verkeerd beeld van ons land. Let wel, het gaat hier om 5 000 wapens, maar over een jachtwapen !

En zeggen dat er in Nederland ­ een land waar vuurwapenbezit de grote uitzondering is ­ de vereiste in- of uitvoerdocumenten de dag zelf verleend worden !

Hier moet dringend wat aan gedaan worden want deze lange termijnen zijn volkomen nutteloos en zullen de veiligheid van onze burgers zeker niet gaan verbeteren.

Wij vragen eerbied voor onze sector en steun om zijn werk in de beste omstandigheden te kunnen realiseren.

VIII. De proefbank voor vuurwapens is te Luik gevestigd omdat daar de kern zit van het fabriceren van wapens.

Deze instelling is « self supporting » en wordt geleid door een administratieve commissie waarvan de leden voor een periode van zes jaar worden benoemd door de gouverneur van de provincie Luik. Hun vergaderingen worden voorgezeten door de burgemeester van de stad Luik, zij waken erover, door het bepalen van de prijs der proeven, dat het bedrijf kan blijven bestaan. In strijd met wat in de toelichting van het voorgelegde wetsvoorstel aangehaald wordt gaat het niet « over een louter technisch organisme dat moet toezien op de kwaliteit van de productie » van vuurwapens.

Deze instelling doet veel meer dan dit.

Toezicht bij de fabrikanten, bijstand inzake kalibers, adviezen verstrekken aan al wie in deze sector actief is, echte controle uitoefenen bij de handelaars en vaak ook de overheidsdiensten over de indeling der wapens adviseren.

De proefbank voor vuurwapens te Luik is ook de zetel van de Permanente Internationale Commissie die wereldwijd het fabriceren van vuurwapens volgt en tevens de fabrikanten van munitie verplichtingen oplegt.

Men leest in het voorgelegde wetsvoorstel dat Justitie bepaalde nieuwe taken wil opleggen, zoals het toezicht houden op openbare verkopen door notarissen of gerechtsdeurwaarders ingericht.

Laat ons het zeer duidelijk stellen : de hieruit vloeiende onkosten zullen door Justitie moeten gedragen worden.

Deze kosten kunnen niet opgevangen worden door een verhoging van het tarief der proefmerken.

Steeds is de proefbank afhankelijk geweest van Economische Zaken, ook dat moet niet gewijzigd worden.

Men heeft het over de verkopen van vuurwapens op de proefbank gehad. De proefbank verkoopt geen wapens.

Maar de dienst der Domeinen maakt gebruik van de lokalen van de proefbank om inbeslaggenomen wapens, per lot, aan erkenden te koop te bieden.

Gelukkig is er het toezicht van de proefbank om in deze aangelegenheid het kaf van het koren te scheiden en worden onbruikbare tuigen van deze verkopen geweerd. Al de te koop geboden wapens zijn geregistreerd en worden door de kopers in de voorziene registers ingeschreven. De federale politie die deze verkopen bijwoont kan onmiddellijk nagaan of de kopers de aangekochte loten in deze registers hebben ingeschreven.

Toch wordt er over deze verkopen heel wat anders geschreven. Laat ons dit maar journalistieke vrijheid noemen ...

IX. Er wordt heel wat geschreven en gezegd over de kalibers, men gaat zelfs verklaren dat er gejaagd wordt met kalibers die zwaarder zijn dan deze die bij de oorlogskalibers gerangschikt zijn.

Waarom zijn er strenge beperkingen op wapens en munitie voorzien voor de bewapening van troepen ? Niet om hun snelheid, hun energie of slagkracht maar om de beschikbare hoeveelheid.

Indien vuurwapens bestemd voor de bewapening van troepen vrij zouden zijn bestaat de mogelijkheid dat voorraden van het leger kunnen bemachtigd worden en is de bewapening van een rebellerende bende een echt gevaar. Het gaat hier dan om miljoenen patronen. Wanneer een rebellerende bende die naar de macht zou willen grijpen bewapening zoekt in de jacht- en sportkalibers zal het beschikbare aantal patronen uiterst beperkt blijven en stand houden zonder munitie zal niet lukken. Het is ook niet zonder reden dat Landsverdediging het bewaren van wapens duidelijk scheidt van de munitieopslagplaatsen.

Voor de jacht werden de te gebruiken kalibers omschreven door de gewesten die breed overleg gepleegd hebben met de betrokkenen.

Voor de schietsport bestaan er internationale reglementen die bepalen welke kalibers voorzien moeten worden.

Telkens men het heeft over te krachtige kalibers die moeten afgeschaft worden verstoort men een systeem dat goed werkt en betekent het een hinder voor de economische sector die moet ondervinden dat de klant aarzelend staat tegenover de aanschaf van een nieuw wapen.

X. Er is een probleem met het vrachtvervoer.

Onvermijdelijk moeten er wapens vervoerd worden om tot bij de bestemmeling te geraken.

Voorheen ­ in de gouden jaren ­ was het vrachtvervoer veilig omdat er naast de chauffeur ook een begeleider was, begeleider die, wanneer er te veel goederen waren, nog over een bijkomende kracht kon beschikken.

Dit is nu allemaal gedaan. De chauffeur moet alles zelf doen en is in de tijd zeer beperkt.

De vrachtwagen wordt niet altijd gesloten bij leveringen en er verdwijnen goederen. Ook wapens.

Jammer genoeg groeit dit aantal verdwijningen.

Er zou een verzekerde verzendingsdienst moeten aangesteld worden om terug tot veilige leveringen te komen.

Veilige leveringen vereisen een begeleider.

XI. Het wetsvoorstel voorziet in een wijziging in het afleveren van aankoopvergunningen.

De sector is hierdoor uiterst verontrust.

Het huidig systeem werkt; de politiediensten hebben een gespecialiseerde dienst die hiervoor opleiding genoten heeft en men mag zeggen dat, in vele gevallen, er een zekere kennis aanwezig is van het product.

Men wil deze taak nu overdragen aan de provinciegouverneurs; zij klagen reeds dat zij hiervoor geen personeel hebben.

Voor zover ons bekend werden er geen bijkomende kredieten voorzien om de gouverneurs meer personeel te geven.

Onze vrees is dan ook terecht : bij gebrek aan krachten zullen er geen vergunningen meer afgeleverd worden ! Zelf een overgangsonderbreking kan fataal worden voor de economische sector.

Geen wijziging vooraleer men over het nodige ­ bekwaam ­ personeel beschikt is de noodkreet die vanuit onze sector weerklinkt.

XII. Wanneer men het over straffen heeft moet men toch weten wat men eigenlijk wil.

De toelichting van het wetsvoorstel heeft het over een « ongewijzigde » minimumstraf.

Dit is begrijpelijk want de tekst laat zoveel mogelijkheden open om iemand « te pakken » dat redelijkheid zich opdringt.

Maar waarom worden 100 van onze oude franken dan plots 100 euro ?

Wanneer men 40 keer meer gaat straffen kan er nog moeilijk sprake zijn van een ongewijzigde minimumstraf.

Alle Belgen zijn ook niet meer gelijk voor de wet; het volstaat wapenhandelaar te zijn om een gegarandeerde gevangenisstraf van minimum een jaar te krijgen bij een misdrijf.

Een inbreker krijgt acht dagen gevangenisstraf, voorwaardelijk ...

XIII. De indeling der wapens is vrij vereenvoudigd :

Alle overige vuurwapens zijn verboden, tenzij er een vergunning is verkregen.

Men vertrekt dus van een verbodsysteem.

Nu heeft ieder eerbaar burger het recht een vuurwapen te bezitten.

Wij wensen dat dit woord « verboden » zou vervangen worden door « vergunningsplichtig ».

Het kan niet dat men een vergunning bekomt voor een verboden wapen. Verder wensen wij dat ­ dit in perfecte overeenstemming met de Europese richtlijn ­ de jachtgeweren met gladde loop, met een schot per loop, in een categorie van wapens op inschrijving zouden gehandhaafd blijven. Dit zal de investering ten goede komen en een laatste reddingsplank zijn voor onze wapenhandelaars.

XIV. Iedere vorm van beroep wordt afgeschaft.

Men zal dus nog enkel in beroep kunnen gaan bij de Raad van State wanneer men zich te kort gedaan voelt door een overheidsbeslissing.

Zoals gezegd zullen wij de moeilijkheden van de particulieren niet aanhalen in deze aangelegenheid maar het probleem houden bij een handelaar die een goed draaiende zaak heeft, een vast kliënteel, lopende rekeningen moet vereffenen, een huishuur betalen enz.

Zijn erkenning wordt ingetrokken voor een periode van zes maand, dit op een slechte interpretatie van de wapenwetgeving.

Dit betekent sluiting, verlies van het kliënteel, faling ...

De Raad van State zal zich vier jaar later uitspreken en het slachtoffer gelijk geven.

De bevoegde overheid zal dus ongelijk krijgen. Wie gaat dit verlies vergoeden ?

Wij vragen dat bij intrekking, beperking of schorsing van een erkenning, er een onmiddellijk beroep kan ingesteld worden bij de minister van Justitie die hierover uitspraak zal geven binnen de twee maanden.

Dit alleen is een eerlijke procedure tegenover een kleine onderneming.

XV. Verkopen via het internet worden verboden.

Alles staat nu op internet, zelf onze Unie ontsnapt er niet aan. Wij zullen dus in België geen wapens meer kunnen verkopen via internet.

Wij laten dit voorrecht over aan Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Deze landen ­ en zovele andere ­ zullen ongestoord verder « internetten ». Dit probleem, voor zover het er een is, zou op Europees vlak dienen geregeld.

XVI. Patroonhulzen en de projectielen worden geassimileerd met munitie.

Het oprapen van een lege huls op een akker waar zopas gejaagd werd is een overtreding.

Overtreding met verregaande gevolgen want wie hiervoor een straf krijgt zal nooit meer een vergunning voor wapenbezit kunnen bekomen.

Lege hulzen kan men op vele plaatsen vinden. Iedereen heeft « iets » in huis dat als projectiel kan dienen (we denken aan gedroogde erwten). Dit gaat echt te ver.

Waarom niet tot de ware toedracht gaan van de voorziene veiligheidsmaatregel en de beperking richten tot het kruit.

Zonder kruit kan geen enkele patroon afgevuurd worden.

Maar Justitie wil ook het bezit van munitie beperken bij particulieren.

Dit kan alleen maar wanneer er overeenstemming komt met de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor deflagratie vatbare stoffen.

In hoofdstuk IX van de uitvoeringsbesluiten van deze wet voorziet men dat geen vergunning vereist is om volgende producten onder zich te houden :

1º tot twee kilogram salpeterkruit of rookzwak kruit,

2º tot duizend meter veiligheidslonten,

3º veiligheidspatronen tot een gewicht van tien kilogram daarin gesloten kruit,

4º 5 000 slaghoedjes,

5º 5 000 flobertpatronen zonder kruit,

6º een onbeperkte hoeveelheid ledige hulzen met slaghoedjes.

Tegenstrijdigheden zullen alleen maar de toepassing van de wapenwetgeving hinderen.

XVII. In de uitzonderingsbepalingen voorziet het wetsvoorstel dat de bestellingen van wapens en munitie voor de Staat of voor de openbare besturen en de publiekrechtelijke musea ontsnappen aan al wat deze wet voorziet.

Dit is nu ook het geval onder de vigerende wetgeving.

Zo komt het ook dat politieagenten de straat opkwamen met een revolver van Amerikaanse makelij die niet beproefd was.

In deze uitzondering dient ingebouwd te worden dat alle aankopen enkel via een erkend wapenhandelaar zullen kunnen gaan.

Hierdoor zullen al deze wapens ergens in een register voorkomen en zal men, bij diefstal, tenminste het nummer ervan kennen en zullen de wapens in overeenstemming zijn met de bij wet voorziene proefmerken.

Gelet op de vele diefstallen die er gepleegd worden ware het ook wenselijk dat deze dienstwapens evengoed zouden opgeborgen worden als bij handelaars en particulieren.

Een kast bestemd voor kleding en boterhammen lijkt niet voldoende te zijn.

XVIII. Men heeft het over beroepsbekwaamheid die moet bewezen worden maar gelet op de zo uitgebreide variëteit van gespecialiseerde ambachtslui zijn wij van oordeel dat deze bekwaamheid dient getoetst te worden op :

­ de kennis van wetgeving op de wapens;

­ de kennis van de jachtwetgeving;

­ de kennis van de Europese richtlijn inzake wapens;

­ de kennis van de reglementen van de schuttersbonden.

XIX. Er is sprake van een billijke vergoeding wanneer iemand in het bezit is van een, onder de voorgestelde tekst, verboden wapen.

Dit is geen eerlijke benadering van het probleem. De eigenaar heeft hiervoor een vergunning aangevraagd, er een heffing op betaald, BTW op het product betaald en wordt in feite onteigend.

De billijkheid van deze vergoeding zal dan ook afhankelijk zijn van het terugbetalen van :

­ de huidige waarde van het wapen, aan kleinhandelsprijs,

­ de heffing bij het verlenen van de vergunning,

­ de BTW.

Zonder deze zekerheid loopt men het risico dat van dit soort « verboden wapens » er nogal wat zouden kunnen verdwijnen.

XX. Om te besluiten wensen wij te onderstrepen dat de voorgestelde tekst opgesteld werd in een geest van wantrouwen en dat is jammer want zo kan men geen goede wetten maken.

Wij wensen dat deze verdere bespreking in een geest van vertrouwen zou plaatsvinden.

Wij zijn dit vertrouwen waard.

Een graveerder werkt met een beitel, deze mag niet bot zijn maar hij mag ook niet te scherp zijn. Mogen wij u vragen dit indachtig te zijn ?


BIJLAGE 5

Universitaire studie over het economisch belang van
de schietsport in België. ­ RU Gent

Deze bijlage blz. 45 en 46 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 6

Tabel

Miljoen frank
­
Millions de francs
Miljoen euro
­
Millions d'euros
1. Economisch belang van de schietsport in België. ­ Importance économique du tir sportif en Belgique
Doelschutters met vuurwapens. ­ Tireurs sur cible à l'arme à feu 641,5 15,90
Kleischijfschutters. ­ Tireurs aux claies 904,2 22,41
Parcoursschutters. ­ Tireurs de parcours 658,6 16,33
Totaal. ­ Total 2 204,3 54,64
Standen, onderhoud, personeel, ... ­ Stands de tir, entretien, personnel, 983,9 24,39
Algemeen totaal. ­ Total général 3 188,2 79,03
2. Economische belang van de jacht in België (1992). ­ Importance économique de la chasse en Belgique (1992)
Direct. ­ Directe 7 000,0 173,53
Hobby en vrije tijdsbesteding. ­ Hobby et occupation des loisirs
Jachtverloven en vergunningen. ­ Permis de chasse et licences
Indirect. ­ Indirecte 2 500,00 61,97
Totaal. ­ Total 9 500,0 234,00
3. Economisch belang van de schietsport en van de jacht in België. ­ Importance économique du tir sporitf et de la chasse en Belgique 12 688,2 314,53

BIJLAGE 7

STUDIEOPDRACHT

HET ECONOMISCH BELANG VAN DE JACHT
IN BELGIË

Eindrapport

Uitgevoerd door :

Licentiaat Patrick De Klerck van het Seminarie voor survey en ruimtelijke planning, UG, onder leiding van professor doctor G. Allaert

Dit tabel is uitsluitend gedrukt beschikbaar.