2-1428/2

2-1428/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

12 FEBRUARI 2003


Wetsontwerp tot hervorming van de adoptie


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 21

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 21. ­ Wanneer op de datum van de inwerkingtreding van deze wet over de adoptanten een maatschappelijk onderzoek is gevoerd, waaruit hun geschiktheid om te adopteren blijkt en dat is uitgevoerd volgens de regels die van kracht zijn bij de gemeenschappen, blijft het vroegere recht van toepassing op de adoptieprocedure gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de inwerkingtreding van deze wet.

Wanneer een akte van adoptie werd opgesteld of een verzoek tot homologatie of tot uitspraak van de adoptie werd ingediend bij een rechtbank vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft het vroegere recht van toepassing op die procedures. »

Verantwoording

Dit amendement wil rekening houden met de toestand van de kandidaat-adoptanten die in het kader van een project van binnenlandse of interlandelijke adoptie reeds voldoen aan de verschillende ontworpen verplichtingen, te weten, enerzijds, informatie en voorbereiding, anderzijds, de beoordeling van de geschiktheid van de kandidaat-adoptanten. Zo wil dit amendement voorkomen dat de ontworpen overgangsmaatregelen niet van toepassing zijn op die categorieën van personen want zo zouden zij terecht de indruk kunnen krijgen dat hun een ongelijke behandeling ten deel valt.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 2 VAN MEVROUW DE BETHUNE

Art. 24bis (nieuw)

Een artikel 24bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 24bis. ­ Onverminderd de artikelen 17 tot 24 blijft het vroegere recht van toepassing wanneer door de kandidaat-adoptant of adoptanten de beginseltoestemming is verkregen zoals is bedoeld bij artikel 20 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 april 2002, alsmede bij het met positief resultaat beëindigen van het medisch-psycho-sociologisch onderzoek zoals vermeld in artikel 50 van het decreet van 4 maart 1991 van de Franse Gemeenschap. »

Verantwoording

De nu bestaande overgangsmaatregelen regelen in het belang van de adoptant en (toekomstige) geadopteerde enkel en alleen enkele situaties waar reeds een vonnis is tussengekomen, en dan bovendien nog enkel in het geval dat het kind geboren werd in België.

Evenwel zijn honderden kandidaat-adoptanten reeds toegelaten, na soms maanden of meer dan een jaar wachten, tot de bestaande procedure bij wege van een beginseltoestemming. Zo ook in het Franstalige landsgedeelte hebben vele kandidaat-adoptanten reeds met succes een medisch-psycho-sociologisch onderzoek afgelegd overeenkomstig het geciteerde decreet « relatif à l'aide à la jeunesse ».

Het zou onrechtvaardig zijn, zowel tegen hen als tegen de toekomstige geadopteerde, mochten deze personen alle stappen van in den beginne moeten herbeginnen, met nogmaals maanden of jaren vertraging tot gevolg.

Deze vraag komt tegemoet aan de opmerkingen van de erkende Vlaamse Adoptiecentra VZW en Kind en Gezin, de Vlaamse centrale autoriteit inzake adoptie, alsmede de ACAI (Franstalige Centrale autoriteit inzake internationale adoptie).

Nr. 3 VAN MEVROUW DE BETHUNE

Art. 24ter (nieuw)

Een artikel 24ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 24ter. ­ In het Wetboek inkomstenbelasting 1992 wordt in titel II, hoofdstuk III, afdeling II, een nieuwe onderafdeling IIquinquies ingevoegd, luidende :

« Onderafdeling IIquinquies. Vermindering voor uitgaven verricht in het kader van een adoptieprocedure.

Art. 14524. ­ Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven verricht in het kader van een adoptieprocedure ten belope van maximaal 8 750 euro. Voor de vermindering worden in rekening gebracht :

1º 50 % van de administratiekosten gemaakt in het land van herkomst met een maximum van 500 euro;

2º 50 % van de giften verricht aan de bevoegde instanties in het land van herkomst met een maximum van 2 000 euro;

3º de procedurekosten gemaakt in het land van herkomst met een maximum van 2 500 euro;

4º de vertaalkosten verbonden aan de adoptieprocedure;

5º de verblijfskosten van de adoptanten en de geadopteerde in het land van herkomst met een maximum van 2 500 euro;

6º de kosten van een visum;

7º de kosten van een medisch onderzoek op vraag van de bevoegde instanties;

8º de notariskosten.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de uitgaven bedoeld in dit artikel moeten voldoen om voor de belastingvermindering in aanmerking te komen. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de aftrekbaarheid van adoptiekosten om te vormen tot een belastingvermindering. Dergelijke vermindering houdt beter rekening met de financiële draagkracht van de adoptanten.

Daarnaast voert het amendement een beperking in van de uitgaven die kunnen leiden tot een fiscaal voordeel.

Er wordt, enerzijds, een maximum ingevoerd van 8 750 euro per procedure en, anderzijds, wordt een limitatieve lijst opgesteld van kosten die aanleiding kunnen geven tot belastingvermindering.

Voor bepaalde kosten wordt een specifiek maximum ingevoerd.

Navraag leerde dat de kosten bijzonder divers zijn al naargelang het land van herkomst van de geadopteerde, maar dat toch een aantal grote korven kosten kunnen onderscheiden worden, waarvan de belangrijkste zijn weergegeven in het amendement.

Nr. 4 VAN MEVROUW DE BETHUNE

Art. 26 (nieuw)

Een artikel 26 (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 26. ­ Hoofdstuk 6 van titel XIII van de programmawet van december 2002 aangaande de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, wordt ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek, boek 1, titel X, onder een nieuw hoofdstuk IIIbis met als titel « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen », en met aangepast nummering. »

Verantwoording

Het is niet verantwoord dat de bovenvermelde materie ergens verloren in een programmawet staat.

Integendeel dient deze regeling ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek.

De minister van Justitie had trouwens eerst beloofd deze problematiek te regelen samen met het dossier betreffende de hervorming van het voorlopige bewind over onbekwamen (stuk Senaat, nr. 2-1087), en daarna samen met het dossier over de adoptie.

Dit is evenwel niet gebeurd.

Nu het dossier adoptie behandeld wordt, is het vooralsnog het gepaste moment om de voorgestelde invoeging in het Burgerlijk Wetboek door te voeren.

Het amendement komt de duidelijkheid en de toegang van de rechtsonderhorige tot het recht ten goede.

Sabine DE BETHUNE.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 1bis

In het voorgestelde hoofdstuk II, een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ Artikel 61 van het Burgerlijk Wetboek, opgeheven door de wet van 31 maart 1987, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 61. ­ Ieder die in de onmogelijkheid verkeert zich een akte van geboorte te verschaffen en wiens geboorte naar behoren bewezen is ingevolge een in kracht van gewijsde gegane beslissing, kan zich op die beslissing beroepen in elke procedure waarin de overlegging van een akte van geboorte vereist is. »

Verantwoording

In principe vormt de akte van geboorte het enige wettelijke bewijs van de geboorte en slechts in uitzonderlijke gevallen, als bepaald in artikel 46 van het Burgerlijk Wetboek of erkend door de jurisprudentie, kan voorzien worden in de vervanging van de akte :

­ zo kan men in geval van vernietiging of verlies van de registers van de burgerlijke stand een vonnis tot aanwijzing van burgerlijke staat verkrijgen dat als akte van geboorte geldt;

­ zo kan men ook, wanneer een akte niet ingeschreven is of nietig verklaard is, via gerechtelijke weg een beslissing tot aanwijzing van burgerlijke staat verkrijgen die, overgeschreven op de registers van de burgerlijke stand, als akte van geboorte zal gelden;

­ wanneer er ten slotte een akte van geboorte bestaat maar het niet mogelijk is er het bewijs van te leveren, kan die door een vonnis worden vervangen na een proces waarin het feit van de geboorte door alle middelen bewezen wordt; in tegenstelling tot de twee vorige gevallen gaat het echter niet om een vonnis tot aanwijzing van burgerlijke staat en zal het niet overgeschreven worden, aangezien de akte van geboorte waarvan het bewijs niet kan worden geleverd, overigens wel degelijk bestaat.

Deze laatste hypothese kan dus geen definitieve oplossing bieden voor het ontbreken van middelen om de akte van geboorte te bewijzen : de persoon die geen afschrift of uittreksel van zijn akte van geboorte kan overleggen, zal, zolang deze onmogelijkheid blijft duren, immers verplicht zijn door alle middelen het bewijs te leveren van het feit van zijn geboorte, telkens wanneer in een procedure het bewijs gevraagd wordt van de plaats en het tijdstip van zijn geboorte.

Het is vaak bijzonder lastig een dergelijk bewijs te leveren. Getuigenbewijzen moeten vaak aangevuld worden met moeizame geneeskundige onderzoeken die het proces nog meer vertragen en dus ook het ogenblik waarop de persoon de beslissing tot erkenning of vaststelling van het feit van zijn geboorte kan verkrijgen.

Uiteraard moet in verband met iemands geboorte een zo groot mogelijke nauwkeurigheid gewaarborgd zijn en moeten de bewijzen zo streng mogelijk onderzocht worden.

Toch kan men betreuren dat degenen die zich in de onmogelijkheid bevinden om een uittreksel of een afschrift van hun akte van geboorte over te leggen, in elke procedure waarin een dergelijke akte overgelegd dient te worden, verplicht worden om deze lange, moeilijke en hinderlijke bewijsvoering van het feit van hun geboorte te leveren.

Zo valt het niet zelden voor dat personen, vaak van buitenlandse afkomst, van wie tijdens een adoptieprocedure plaats en tijdstip van geboorte bewezen moesten worden, gedwongen worden om met het oog op hun huwelijk, echtscheiding, naturalisatie, enz., het feit van hun geboorte opnieuw te bewijzen.

De wetgever is in sommige gevallen reeds opgetreden om de bewijslast te verlichten. Zo mogen bij het huwelijk de echtgenoten die in de onmogelijkheid verkeren zich de akte van geboorte te verschaffen, overeenkomstig artikel 70 en volgende van het Burgerlijk Wetboek een akte van bekendheid overleggen. Ook de afstamming van vaderszijde en van moederszijde kunnen vastgesteld worden door het bezit van staat (artikelen 314 en 323 van het Burgerlijk Wetboek).

Anderzijds heeft de jurisprudentie de vereisten versoepeld voor een aantal zeldzamere gevallen zoals een te vondeling gelegd kind of een persoon die aan geheugenverlies lijdt : de geboorte kan dan vastgesteld worden in een voorlopig vonnis tot aanwijzing van staat.

Buiten dit beperkt aantal hypothesen blijven zij die een burgerlijke staat bezitten maar die er geen afschrift of uittreksel van kunnen overleggen, verplicht bij elke procedure de plaats en het tijdstip van hun geboorte door alle middelen te bewijzen.

Dit amendement heeft tot doel deze personen in staat te stellen zich te beroepen op een voorgaand proces waarin hun geboorte naar behoren is vastgesteld, opdat zij het bewijs van hun geboorte niet meer bij elk nieuw proces hoeven te leveren.

Het vonnis waarbij hun geboorte vroeger is vastgesteld, kan dus in latere processen gelden als bewijsmiddel.

Door deze machtiging zullen de betrokkenen niet meer bij herhaling verplicht worden de plaats en het tijdstip van hun geboorte te bewijzen.

Toch zullen zij bij elk proces moeten bewijzen dat het onmogelijk blijft om een afschrift of een uittreksel van hun akte van geboorte over te leggen. Deze regeling voor de verlichting van de bewijslast mag immers alleen gelden voor mensen die daadwerkelijk te kampen hebben met de tijdelijke of blijvende moeilijkheid om zich een bewijsmiddel te verschaffen van hun geboorte.

Clotilde NYSSENS.