2-270 | 2-270 |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-2131/9.)
De voorzitter. - De heren Vandenberghe en D'Hooghe hebben amendement 1 ingediend (zie stuk 2-1426/3) dat luidt:
Een artikel 13bis (nieuw) invoegen, luidende:
"Artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een 34º, luidende:
"34º van de vorderingen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden alsook tegen de administratieve handelingen van wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Arbitragehof, evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals van de eraan verbonden vorderingen tot schorsing.
Overgangsbepaling
Deze bepaling treedt in werking één jaar nadat de wijziging van artikel 159 van de Grondwet van kracht is geworden.""
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De verantwoording van dit amendement, dat niet in commissie werd ingediend, luidt als volgt. Het Belgisch stelsel van administratieve rechtsbescherming wordt ontsierd door het zinloze onderscheid tussen het objectieve en het subjectieve contentieux, dat ertoe leidt dat eenzelfde geschil aanhangig kan worden gemaakt bij twee verschillende rechtscolleges, een administratief en een jurisdictioneel, naargelang van het perspectief dat wordt gehanteerd bij de omschrijving ervan. Tengevolge van dit onderscheid is het eveneens onmogelijk dat de Raad van State in eenzelfde arrest uitspraak zou doen over de nietigverklaring van een overheidshandeling en de schadevergoeding die logisch voortvloeit uit dit foutief overheidshandelen, zoals in Frankrijk het geval is.
Het spreekt voor zich dat een dergelijk dualisme niet bevorderlijk is voor de doorzichtigheid van de rechtsbescherming. Het dwingt rechtzoekenden vaak twee procedures in te stellen ter bescherming van een enkel rechtsgoed en leidt ertoe dat onzorgvuldig geformuleerde, maar perfect zinvolle vorderingen op basis van louter theoretische bespiegelingen onontvankelijk worden bevonden.
Reeds jaren wordt aangekondigd dat werk moet worden gemaakt van een integratie van de administratieve rechtsbescherming in de gewone rechtbanken, maar tot nog toe bleven deze aankondigingen zonder gevolg.
Dit amendement wil dit probleem verhelpen. De overige argumenten vindt men terug in document 2-1426/3.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - M. Vandenberghe entend, par cet amendement, réaliser une véritable révolution. Je regrette qu'il soit déposé au terme de la procédure parlementaire. J'ajouterai qu'il est totalement étranger à l'objectif poursuivi par le projet de loi.
Tout d'abord, il relève de l'appréciation du ministre de la Justice, et non du ministre de l'Intérieur, dans la mesure où il tend à modifier le Code judiciaire.
Sur la base d'une première analyse, cet amendement nécessite des modifications constitutionnelles importantes, l'auteur le reconnaît lui-même, par sa disposition transitoire. L'article 159 doit en effet impérativement être modifié. Aux termes de cet article, les cours et tribunaux n'appliqueront les arrêtés et règlements généraux, provinciaux et locaux que pour autant qu'ils soient conformes aux lois.
Cette disposition doit nécessairement être adaptée dans la mesure où l'amendement vise à conférer aux cours et tribunaux, non plus seulement le pouvoir de refuser l'application des arrêtés contraires aux lois dans les litiges dont ils sont saisis, mais aussi la compétence générale d'annuler les actes administratifs ou contentieux objectif de la légalité.
L'amendement me paraît également postuler la modification préalable de l'article 160 de la Constitution selon lequel il existe en Belgique un Conseil d'État, dont la composition, la compétence et le fonctionnement sont déterminés par la loi.
M. Vandenberghe, que je sais très soucieux de l'État de droit, partagera certainement ma préoccupation, à savoir qu'il faut d'abord modifier la Constitution, puis seulement, si une majorité est réunie pour ce faire, la loi, c'est-à-dire, en l'occurrence, les lois coordonnées sur le Conseil d'État et le Code judiciaire.
L'amendement, je l'ai dit, implique un bouleversement complet de l'ordre juridictionnel de notre pays, puisque les tribunaux de l'ordre judiciaire se verraient attribuer non seulement la compétence de statuer sur des litiges mettant en cause des droits subjectifs, mais aussi celle de statuer au contentieux objectif de la légalité, en ordonnant l'annulation d'actes administratifs. En effet, le juge ne peut administrer ; l'article 6 du Code judiciaire interdit au juge de prononcer par voie de dispositions générales et réglementaires. Tel est le principe de base qui justifie la création d'une hiérarchie juridictionnelle dans l'ordre administratif. Le juge de l'ordre judiciaire qui annulerait ou suspendrait l'exécution d'un acte administratif poserait un acte de même nature que l'acte annulé ou dont l'exécution est suspendue.
Par ailleurs, l'amendement est en rupture complète avec l'économie générale, tant du Code judiciaire que des lois coordonnées sur le Conseil d'État et du règlement général de procédure.
Contentieux objectif de légalité, d'une part, contentieux des droits subjectifs essentiellement de nature civile, d'autre part, telle est la ligne de partage consacrée et à laquelle je me tiens. Je demande dès lors le rejet de cet amendement.
-De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.