Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-59

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking

Vraag nr. 2192 van mevrouw Thijs d.d. 24 juni 2002 (N.) :
Jaarlijkse verslagen aan het Parlement. ­ Voorwaarden. ­ Naleving.

De afgelopen jaren heeft het Parlement verschillende wetten aangenomen waardoor een aantal instanties een periodiek verslag moeten opmaken en indienen bij het Parlement.

Daarom de volgende vragen met betrekking tot de instanties die tot uw bevoegdheid behoren:

1. Kan u me een opsomming geven van de instanties die wettelijk of reglementair gezien verplicht zijn een periodiek rapport in te dienen bij het Parlement ?

2. Kan u tegelijkertijd melden aan welke voorwaarden elk van deze instanties moeten voldoen zoals onder andere periodiciteit, uiterste datum van indiening, bespreking in het Parlement, ... ?

3. Kan u me tevens voor elk rapport een opsomming geven of aan elk van deze voorwaarden (periodiciteit en uiterste datum van indiening) werd voldaan sinds 1999 alsook de reden waarom eventueel niet of laattijdig werd voldaan aan de wettelijke of reglementaire verplichting ?

4. Kan u me eveneens de datum van het laatst verschenen rapport voor elke instantie geven ?

Antwoord : De Directie « Strategiën » van DGIS past de volgende drie wetten toe :

I. De wet van 7 februari 1994 met betrekking tot respect van de mensenrechten

1. De wet van 7 februari 1994 voorziet dat de regering jaarlijks een schriftelijk verslag bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat moet indienen om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens, en dit voor elk land waarmee België een algemene overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking heeft afgesloten.

2. Deze verslaggeving dient jaarlijks voor 31 maart te gebeuren.

3. Het verslag voor 1999 werd rechtstreeks door mijn kabinet behandeld.

Het verslag voor 2000 werd door DGIS op 2 augustus 2001 overgemaakt aan mijn kabinet.

Het verslag voor 2001 werd door DGIS op 10 juli 2002 overgemaakt aan mijn kabinet.

Gelet op het feit dat de Belgische diplomatieke vertegenwoordigingen van al de partnerlanden van de ontwikkelingssamenwerking bij deze oefening betrokken zijn, is het quasi onmogelijk om de voorziene datum van 31 maart te respecteren.

4. Neen.

II. De wet van 6 maart 1996 : strekkende tot controle op de toepassing van resoluties van de Wereldvrouwenconferentie van 1995

Het is de wet van 6 maart 1996 die bepaalt dat ik een specifiek en omstandig rapport dien op te stellen aangaande de genomen maatregelen voor het toepassen van de aanbevelingen geformuleerd tijdens de Peking-Conferentie. Omwille van de coherentie werd dit rapport geïntegreerd in het rapport van de regering. Het beschrijft de gerealiseerde activiteiten door de Belgische Ontwikkelingssamenwerking van het voorbije jaar en indien mogelijk geeft het ook de evolutie en analyse weer van het gevoerde beleid.

Het rapport voor het jaar 2001 dat werd beëindigd in mei, zal worden overgemaakt aan het Parlement in de loop van de volgende weken en ik zal het officieel voorstellen met de minister belast met het gelijkekansenbeleid, op 9 oktober 2002. Vorig jaar hadden de parlementaire debatten voor het rapport 2000 vroeger plaats met name in de maand mei.

III. De wet van 9 februari 1999 tot oprichting van het Belgische Overlevingsfonds

Het wettelijk reglementair kader :

­ De wet van 9 februari 1999 tot oprichting van het Belgisch Overlevingsfonds bepaalt in artikel 10 dat de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de Ontwikkelingssamenwerking elk jaar een verslag over de werking en de activiteiten van het Belgisch Overlevingsfonds voorlegt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit verslag vermeldt met name de toekenning van de kredieten van de hulp per land en per sector.

­ De wet van 9 februari 1999 is pas in uitvoering gebracht door het koninklijk besluit van 25 april 2000.