2-1325/2

2-1325/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

27 NOVEMBER 2002


Wetsontwerp houdende de voorwaarden waaronder de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden een hulp kan toekennen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER MONFILS

Art. 7

In het voorgestelde tweede lid van dit artikel, de woorden « 7 500 euro » vervangen door de woorden « 15 000 euro ».

Verantwoording

Krachtens artikel 4 van het ontwerp kan het slachtoffer hulp vragen voor een reeks aspecten van de geleden schade (inkomensverlies door tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid, morele schade, medische kosten, enz. ) als de plegers van de gewelddaden de schade niet vergoeden.

In bepaalde gevallen kan de zoektocht naar de dader of daders en de vaststelling van de verantwoordelijkheden erg lang aanslepen.

De schade veroorzaakt evenwel soms zulke hoge kosten dat het slachtoffer die kosten niet altijd kan dragen totdat hij de schadevergoeding van de daders krijgt.

In dat geval kan noodhulp worden toegekend, waarbij de Staat uiteraard van rechtswege in de rechten van het slachtoffer treedt tegen de dader voor het bedrag van de toegekende hulp.

Het bedrag van die noodhulp is momenteel in het ontwerp vastgesteld op 7 500 euro (ongeveer 300 000 frank).

Er zijn echter dramatische gevallen waarin het slachtoffer de kosten die hij door zijn toestand moet maken, niet kan dragen met zulk een laag bedrag aan noodhulp. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die geheel of gedeeltelijk verlamd zijn na een overval.

Daarom stelt dit amendement voor het maximumbedrag voor noodhulp te verdubbelen tot 15 000 euro (ongeveer 600 000 frank).

Het gaat natuurlijk slechts om een maximumbedrag, maar door dit hogere maximum zal in uitzichtloze situaties beter kunnen worden ingegrepen.

Philippe MONFILS.

Nr. 2 VAN DE HEER MALMENDIER

Art. 7

Aan dit artikel een vierde lid toevoegen, luidende :

« Met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 4, § 1, 2º, wordt altijd vermoed dat het om noodhulp gaat. Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing wanneer de commissie zich uitspreekt over een verzoek tot tenlasteneming van deze kosten. De commissie houdt rekening met het werkelijke bedrag van de kosten en past de in het tweede lid vastgestelde begrenzing niet toe. »

Verantwoording

De wet van 1 augustus 1985, waarmee een commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden werd ingesteld, tracht de door de slachtoffers geleden schade te vergoeden wanneer de daders onvermogend blijken. Zo kan het verlies van inkomsten, de morele schade, het fysieke en psychische lijden in elk geval worden vergoed, maar pas aan het einde van het strafproces en nadat is vastgesteld dat de dader onvermogend is.

Hoewel het belangrijk is dat een eventueel inkomstenverlies wordt vergoed, lijkt het ons nog essentiëler en dringender ervoor te zorgen dat het slachtoffer, vooraleer het enige schadevergoeding krijgt, niet gedwongen is om de omvangrijke kosten veroorzaakt door de gewelddaad zelf te betalen. In de praktijk is dat nochtans wat meestal gebeurt, aangezien het slachtoffer de kosten moet dragen van de verzorging die hij nodig heeft ten gevolge van de ondergane (lichamelijke of psychische) mishandelingen.

Om deze situatie te verhelpen, stellen wij voor het voorliggende ontwerp te wijzigen.

Het voorgestelde systeem berust op drie principes :

1º de terugbetaling van ziekenhuiskosten moet snel en prioritair gebeuren. Volgens de huidige tekst van artikel 7 van de wet, hanteert de commissie bij de beoordeling van het verzoek om noodhulp als criterium de vraag of « elke vertraging bij de hulpverlening de verzoeker een aanzienlijk nadeel zou kunnen berokkenen ». Dit amendement voert een vermoeden van nood in wanneer het gaat om medische en ziekenhuiskosten als bedoeld in artikel 4, § 1, 2º;

2º er moet voor worden gezorgd dat de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden de medische en ziekenhuiskosten volledig en automatisch ten laste neemt. Om ervoor te zorgen dat dit inderdaad automatisch gebeurt, schaft dit voorstel de beoordelingsbevoegdheid af die de commissie is toegekend door artikel 5 van het ontwerp, dat bepaalt dat de hulp « naar billijkheid » wordt vastgesteld, rekening houdend met de financiële toestand van de verzoeker en met zijn gedrag op het ogenblik van het ontstaan van het nadeel. Het doel van dit amendement is immers heuse « rechten van het slachtoffer » vast te stellen. Zoals een kind recht heeft op kinderbijslag, en een werknemer op een werkloosheidsuitkering zonder dat men rekening houdt met het vermogen van de ouders of de werkloze, zo moet elk slachtoffer er recht op krijgen dat de overheid de kosten van de medische zorg ten gevolge van een gewelddaad ten laste neemt.

Die tenlasteneming mag overigens niet beperkt blijven tot de som van 7 500 euro waartoe de noodhulp momenteel is begrensd, maar moet de werkelijke medische en ziekenhuiskosten dekken. Uiteraard worden alleen de kosten ten laste genomen die het slachtoffer zelf worden aangerekend buiten het gewone optreden van de sociale zekerheid; in dat verband wordt niet afgeweken van het principe dat is vastgesteld in artikel 3, 5º;

3º ten slotte moeten er, aangezien de commissie alle medische en ziekenhuiskosten automatisch ten laste neemt en geen beoordelingsbevoegdheid meer heeft aangaande het gedrag van het slachtoffer, waarborgen worden ingebouwd voor de Staat. Dit voorstel machtigt de Staat er dan ook toe de noodhulp met betrekking tot medische en ziekenhuiskosten gedeeltelijk of geheel terug te vorderen als uit een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden blijkt dat het slachtoffer zelf gedeeltelijk verantwoordelijk is voor het ontstaan van het nadeel. Het is immers niet de bedoeling het slachtoffer een voordeligere « deal » te bieden dan het zou krijgen na een gerechtelijke procedure tegen de dader van de gewelddaad.

Wij hopen en menen dat dit amendement ervoor kan zorgen dat in de toekomst beter wordt tegemoet gekomen aan de altijd moeilijk en vaak catastrofale materiële situatie van het slachtoffer, wiens leven op sociaal en affectief vlak in elk geval onherstelbaar getekend blijft door een ongelukkig toeval dat hem het pad heeft doen kruisen van gewetenloze schurken en boosdoeners.

Nr. 3 VAN DE HEER MALMENDIER

Art. 11

Aan dit artikel een § 4 toevoegen, luidende :

« § 4. De Staat kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen van de noodhulp bedoeld in artikel 7, vierde lid, indien een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing de volledige of gedeeltelijke verantwoordelijkheid bij het slachtoffer legt. »

Verantwoording

Zie de verantwoording van het amendement nr. 2.

Jean-Pierre MALMENDIER.