2-243

2-243

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 21 NOVEMBER 2002 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement» (nr. 2-902)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Op 7 november jongsleden stelde ik een mondelinge vraag aan de minister over de interpretatie van een aantal artikelen van de Bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 en de Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, de zogenaamde Bijzondere Brusselwet, meer bepaald inzake de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement en de toegevoegde leden aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie, overeenkomstig artikel 60bis van de BBW.

Het antwoord van de minister werd voorgelezen door staatssecretaris Deleuze. Dit bracht met zich mee dat bepaalde onduidelijkheden in een repliek niet meer konden worden uitgeklaard.

Vandaar een aantal vragen ter precisering, die niet bedoeld zijn om een polemiek uit te lokken, maar wel om alle eventuele onduidelijkheden uit de weg te ruimen. Ten eerste, verwijst het Lambermontakkoord voor wat de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement betreft naar artikel 17 van de BBW. In dat artikel wordt bepaald dat bij de eerste verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad de kandidaten moeten bekendmaken tot welke taalrol zij behoren op basis van de taal van hun identiteitskaart.

In 2004 zullen de Brusselse leden van het Vlaams Parlement voor de eerste keer rechtstreeks worden verkozen. Met mijn mondelinge vraag trachtte ik van de minster te vernemen of het mogelijk was dat de betrokken kandidaten hun taalaanhorigheid op dat ogenblik voor de eerste keer bekendmaken. De minister liet antwoorden dat "De garanties inzake de taalaanhorigheid van een Brussels lid van het Vlaams Parlement dezelfde zijn als de garanties inzake taalaanhorigheid die gelden voor een lid van de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad". Verder luidt het: "Een Brussels kandidaat voor het Vlaams Parlement moet in zijn verklaring van bewilliging de taalgroep vermelden waartoe hij behoort. Hij blijft tot deze taalgroep behoren bij elke volgende verkiezing, dit wil zeggen elke verkiezing van zowel de Brusselse Hoofdstedelijke Raad als van het Vlaams Parlement". Precies achter deze laatste formulering kan een onduidelijkheid schuilgaan, vermits in 2004 de Brusselse leden van het Vlaams Parlement voor de eerste keer rechtstreeks verkozen worden, en zij dus voor die verkiezing voor de eerste keer hun taalaanhorigheid moeten vermelden.

Bijgevolg blijft de vraag of iemand die zich ooit kandidaat stelde voor een Franstalige lijst voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, zich in 2004 kandidaat kan stellen voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement, wanneer hij voor die eerste verkiezing een Nederlandstalige identiteitskaart kan voorleggen, uiteraard zonder in 2004 tegelijkertijd ook kandidaat te zijn op een Franstalige lijst voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Die keuze van taalaanhorigheid zou dan bepalend zijn voor de toekomst, zowel voor wat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad betreft als voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement.

Ten tweede, vroeg ik op 7 november of de mogelijkheid bestaat dat men een lijst indient voor de rechtstreekse verkiezing van de zes Brusselse leden van het Vlaams Parlement, zonder tegelijkertijd een lijst in te dienen voor de verkiezing van de Brusselse Hoofstedelijke Raad. Op die vraag kreeg ik toen geen antwoord.

De BBW zelf geeft daarover geen uitsluitsel. Wel wordt bepaald in een nieuw artikel 10bis van de met toepassing van het Lambertmontakkoord gewijzigde gewone wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen, dat "de overeenstemming tussen de kandidatenlijsten voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de kandidaten voor de verkiezing van de Vlaamse Raad wordt vastgesteld door een wederkerige verklaring, ondertekend door minstens twee van de eerste drie kandidaten van de betrokken lijsten, en ingediend samen met de lijsten". Mag uit deze bepaling al dan niet worden afgeleid dat het uitgesloten is dat een lijst ingediend wordt voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement, zonder dat tegelijkertijd een lijst wordt ingediend voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad?

In zijn antwoord van 7 november op de vraag naar de taalaanhorigheid van de vijf leden die aan de VGC worden toegevoegd, stelde de minister dat overeenkomstig artikel 60bis van de BBW het gewestbureau voor de leden bedoeld in artikel 60, vijfde lid, zetels toewijst "aan de lijsten die tot de Nederlandse taalgroep behoren en voor de verkiezing van de Raad zijn voorgedragen". Daaruit moet worden afgeleid dat zij die worden toegevoegd uiteraard tot de Nederlandstalige lijsten behoren. Het is echter niet omdat zetels aan lijsten worden toegewezen, dat iets meer is geweten over de vijf personen in kwestie.

Mag niet eerder worden aangenomen dat de taalaanhorigheid van die vijf toegevoegde leden blijkt uit het laatste lid van artikel 60bis van de BBW, dat verwijst naar artikel 172 van het Kieswetboek? Wie kan dan worden aangewezen als één van de vijf toegevoegde leden? Het zijn in principe leden die gekandideerd hebben voor de lijst van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, maar gaat het hier om de eerste niet verkozenen of kan er worden gekozen tussen alle personen die gekandideerd hebben en niet verkozen zijn?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Wat betreft de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaamse Parlement en vooral de taalkeuze, moeten we erkennen dat de wet niet voor honderd procent uitsluitsel geeft. Er is zeker een interpretatiemarge. Overeenkomstig artikel 17, paragraaf 1, van de bijzondere Brusselwet moet elke kandidaat in zijn verklaring van bewilliging vermelden tot welke taalgroep hij behoort. De bedoeling was dat hij bij volgende verkiezingen niet meer van taalgroep zou kunnen veranderen.

Bij latere wijzigingen op een ander vlak, werd dat niet expliciet bevestigd. In de geest van de wetgeving, lijkt het uitsluiten van die taalwissel me wel logisch. In artikel 17, paragraaf 1, staat namelijk: "Hij blijft tot deze taalgroep behoren bij elke volgende verkiezing" en er staat niet "bij elke volgende verkiezing voor dit parlement". Vanuit de geest van dat artikel ga ik er dan ook van uit dat de taalkeuze een definitieve keuze is. Het lijkt me dat de bijzondere wetgever wenste te voorkomen dat kandidaten bij verkiezingen in de loop der jaren van taalgroep zouden wisselen. Ik acht het niet mogelijk dat iemand die vandaag behoort tot de Franse taalgroep van de Brussels Hoofdstedelijke Raad morgen lid kan worden van het Vlaams Parlement.

Anderzijds lijkt het me juridisch mogelijk een lijst in te dienen voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder tegelijkertijd een lijst in te dienen voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Of dat politiek beschouwd verstandelijk is, is een andere zaak. Het veroorzaakt ongetwijfeld voor complicaties. Het is ook mogelijk een lijst in te dienen voor de zes Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder in Vlaanderen een lijst in te dienen, wat evenmin verstandig is. Ik zie echter geen juridisch bezwaar.

Wat de taalaanhorigheid van de leden van de VGC betreft, vraag de heer Van Hauthem zich af of de taalaanhorigheid van de vijf toegevoegde leden van de VGC niet veeleer wordt vastgesteld door artikel 60bis dan door artikel 60, vijfde lid, van de bijzondere Brusselwet. Artikel 60, vijfde lid, luidt als volgt: "Voor de bevoegdheden die de Vlaamse Gemeenschapscommissie alleen uitoefent omvat de in het tweede lid bedoelde taalgroep [de Nederlandse taalgroep van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest] bovendien vijf leden die overeenkomstig artikel 60bis worden verkozen".

Zoals blijkt uit artikel 60, vijfde lid, en uiteraard ook uit de tekst van artikel 60bis regelt artikel 60bis enkel de wijze waarop de vijf toegevoegde leden van de VGC worden verkozen maar niet de taalgroep, en dus ook niet de taalaanhorigheid, van die leden. Die taalgroep en taalaanhorigheid vloeien voort uit artikel 60, vijfde lid, gelezen samen met artikel 60, tweede lid van de bijzondere Brusselwet.

Artikel 172 van het kiestwetboek heeft evenmin betrekking op de taalaanhorigheid maar op de wijze van verkiezing. Op grond van die bepaling worden, behalve in het uitzonderlijke geval dat het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal zetels dat een lijst behaald heeft, de zetels toegekend aan de kandidaten in afnemende grootte van het aantal stemmen dat ze hebben behaald, rekening houdend uiteraard met de devolutieregels voor de kopstem.

De vraag was niet polemisch en ik heb dan ook geprobeerd een zo goed mogelijk juridisch antwoord te geven. Iedereen kan dat nu uiteraard gebruiken voor de doelstelling van zijn keuze. Er kan een interpretatieprobleem zijn. Ik heb geprobeerd de drie meest logische interpretaties te geven.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Was hij hier op 7 november geweest dan hadden we dat probleem toen kunnen ophelderen. Wat de eerste vraag betreft, denk ik dat zijn interpretatie naar de geest van de wet de meest logische is. Ik heb de vraag willen stellen omdat naar een aantal artikelen uit de Brusselwet wordt verwezen en omdat het de eerste keer is dat Brusselse leden rechtstreeks voor het Vlaams Parlement worden verkozen.

In zijn antwoord op de tweede vraag zegt de minister dat het mogelijk is om een lijst in te dienen voor de rechtstreekse verkiezing van die Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder tegelijk een lijst in te dienen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Ik leid daaruit af dat ook het omgekeerde mogelijk is, namelijk een lijst indienen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad zonder een lijst in te dienen voor die zes rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement. Over wat er moet gebeuren als die twee zaken samen gebeuren, is de minister onduidelijk, maar zijn antwoord geeft nu wel aan wat de interpretatie is van de regering wat dat betreft. Wie zal uiteindelijk de knoop moeten doorhakken bij het indienen van de lijsten? Het Gewestbureau en nadien de Raad van State? Wat dat betreft had ik een iets duidelijkere taal verwacht zodat later kan worden verwezen naar de interpretatie van de minister in het Parlement.

Tot slot is de minister niet ingegaan op mijn vraag met betrekking tot de taalaanhorigheid van de vijf toegevoegde leden van de VGC. Ik denk dat dat leden moeten zijn die gekandideerd hebben op de lijst van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en daarvoor staat de taalaanhorigheid vast. De minister heeft niet geantwoord op mijn vraag of het daarbij gaat over de eerste niet-verkozene dan wel of mag gekozen worden uit degenen die gekandideerd hebben voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het is de eerste volgens het behaalde aantal voorkeurstemmen.

-Het incident is gesloten.