2-237 | 2-237 |
De heer Jacques Devolder (VLD). - Op 15 februari 1999 werden enkele koninklijke besluiten gepubliceerd waarin de criteria worden geregeld die van toepassing zijn op het zorgprogramma `Reproductieve geneeskunde'. In deze koninklijk besluiten werden tevens de normen vastgesteld waaraan deze zorgprogramma's moeten voldoen om erkend te worden. Intussen werden de zorgprogramma's B erkend en trad er een regeling in voege. De lijst van de A-centra werd voor zover mij bekend nog niet bekrachtigd. Het kostte de B-centra heel wat inspanningen om zich te schikken naar de strenge, maar gerechtvaardigde richtlijnen. Tevens werd een college van geneesheren samengesteld dat deze medische activiteiten kwalitatief diende te toetsen. Diverse erkende centra, gaande van Brugge tot Genk via Gent en Antwerpen, lieten mij weten dat er nog steeds verschillende centra actief zijn die niet volgens de vooropgestelde richtlijnen werken en een aan aantal bepalingen gewoon met de voeten treden. Ik resumeer enkele van de meest opvallende anomalieën.
Ten eerste worden er nog steeds embryoculturen gekweekt ter plaatse in een A-centrum.
Ten tweede wordt de controle van de ovulatie-inductie veelal uitgevoerd door perifere gynaecologen zonder de vereiste supervisie van een A- of B-centrum.
Ten derde voldoen A-centra niet aan de normen qua bemanning en apparatuur.
Ten vierde bestaat er tussen A- en B-centra alleen een virtuele samenwerking die niet volgens de voorgeschreven afspraken verloopt.
Ten vijfde, werken A-centra samen met B-centra zonder ondertekend contract.
Ten zesde registreren sommige centra die niet in aanmerking komen voor erkenning, hun gegevens officieel als A-centrum.
Destijds was het de bedoeling van de wetgever om fertiliteitsbehandelingen gestructureerd te organiseren, met aandacht voor een regionale spreiding en toezicht op de kwaliteit én op het hanteren van ethische normen. Het zal duidelijk zijn aan de hand van de anomalieën die ik daarnet opsomde, dat wij ver verwijderd blijven van de doelstelling, meer nog we dreigen te vervallen in de situatie van enkele jaren geleden, toen ons land meer dan 40 centra kende waar zonder enige vorm van controle zowat alles kon.
Is de minister op de hoogte van die situatie? Is hij niet samen mét mij van oordeel dat zich dringend een strenge en efficiënte controle opdringt, meer bepaald op de punten die ik daarnet opsomde?
De heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Samen met de vraagsteller kan ik verwijzen naar de drie koninklijke besluiten van 1999, waarin de aangehaalde problematiek wordt geregeld.
De programmatienormen stellen een A-programma voor per gestarte reeks van 700.000 inwoners en maximum één B-programma per provincie, buiten de universitaire ziekenhuizen. De normen voor deze zorgprogramma's beschrijven de specifieke activiteiten van de A - en de B - programma's. Zo mag een A-programma gameten wegnemen, maar in geen geval embryo's herplaatsen. Een B-programma mag niet alleen gameten behandelen, het mag ze ook bewaren en inplanten.
Volgens de registratie van het college van geneesheren, de erkenningsdecreten die door de gemeenschappen en de gewesten aan mijn administratie werden overgemaakt en de dienst boekhouding en beheer der ziekenhuizen, tellen we vandaag 19 B-programma's, waarvan 17 erkend zijn of waarvan de erkenningsverlenging behandeld wordt. Twee van de erkende centra geven hun gegevens niet door aan het college van geneesheren. Van de twee centra die niet door de Vlaamse Gemeenschap erkend zijn, bezorgt er één zijn gegevens aan het college. Voorts tellen we 16 A-programma's. Er zijn 14 centra die erkend zijn of waarvan de erkenningsaanvraag wordt behandeld. Drie daarvan geven geen gegevens door.
Het is duidelijk dat er daar problemen zijn, maar het is even duidelijk dat de gemeenschappen en gewesten bevoegd zijn voor de problemen die de heer Devolder onder de aandacht brengt. Volgens onze informatie wordt de toestand van de vier niet-erkende centra op dit ogenblik onderzocht. Minister Vandenbroucke en ikzelf zullen uw vragen dan ook doorsturen naar de bevoegde overheden. De activiteiten die zonder erkenning gebeuren, zijn echter moeilijk op te sporen. Zo kan een inductie die buiten het fertiliteitsprogramma plaatsheeft eventueel opgemerkt worden wanneer er in het ziekenfonds een aanvraag tot terugbetaling wordt ingediend. Dat ziekenfonds kan de terugbetaling weigeren wanneer het weet dat het centrum in kwestie niet erkend is.
Wij zorgen voor de actualisering van de erkenningslijsten. Het college van geneesheren moet in dit geval een registratiemodel uitwerken en alle centra uitnodigen om hun activiteiten te registreren. Wij zullen het college hierin steunen en zullen de vijf centra die hun gegevens niet meedelen, vragen om dat alsnog te doen.
Samengevat kan ik u zeggen dat wij ons bewust zijn van het probleem, dat de problematiek ten dele buiten onze bevoegdheid valt, dat wij uw vragen zullen doorsturen en dat wij een goede registratie en regeling van die activiteiten in die sector proberen te realiseren.
De heer Jacques Devolder (VLD). - Ik ben van oordeel dat de minister een deel van zijn verantwoordelijkheid doorschuift naar de gemeenschappen en gewesten. Nochtans hanteert hij samen met de minister van Sociale Aangelegenheden de geldbeugel. Hij beschikt dus over de nodige wapens om de geldende regelgeving te doen respecteren. Ik vraag dat iedere overheid in deze haar verantwoordelijkheid op zich neemt. De federale overheid betaalt en moet streng controleren.