2-8Com | 2-8Com |
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Allereerst wil ik de voorzitter bedanken omdat hij het nodige heeft gedaan om tijdens het reces deze vergadering te beleggen, al zijn senatoren mentaal natuurlijk nooit in reces, aangezien ze de actualiteit blijven volgen. Ik dank ook de collega's omdat ze hun drukke bezigheden in de septembermaand wilden onderbreken om dit gesprek aan te gaan, dat ik - dat benadruk ik - niet vanuit partijpolitiek oogpunt wil lanceren. Had ik dat wel willen doen, dan had ik een andere houding aangenomen in de verschillende fasen van de bespreking in de Raad van Europa. Dan had ik het me gemakkelijker gemaakt door me op de oppositiebanken terug te trekken en niet na te denken over het algemeen Vlaams belang én over het belang van de evenwichten die we in ons koninkrijk hebben uitgewerkt om met de bestaande verschillen in aard en benadering een institutioneel bouwwerk tot stand te brengen, dat niet perfect is en nog verder moet evolueren maar dat op een beschaafde manier de autonomie van de drie gemeenschappen respecteert en waarborgt.
Ik ga ervan uit dat de eerste minister op de hoogte is van de stand van de procedure in de Raad van Europa. We herinneren ons een eerste rapport en ontwerpresolutie van de heer Columberg die in 1997-98 ons land heeft bezocht om zich van de situatie te vergewissen. De kern van zijn voorstellen was eigenlijk een nieuwe veralgemeende tweetaligheid in België.
Van alle kanten is toen aangetoond dat dit eenvoudigweg ondenkbaar was. Ik meen me ook te herinneren dat de eerste minister destijds vanuit de oppositie heel duidelijk heeft aangegeven hoe we de zaken moesten benaderen. De besluiten van de heer Columberg werden een beetje weggehoond, omdat ze het hele Belgische institutionele bouwwerk onderuit haalden.
Het rapport van mevrouw Nabholz en de huidige resolutie besluiten in wezen opnieuw tot de herinvoering van de volledige tweetaligheid in België. De aanzet wordt op een andere manier gegeven, maar het besluit is net hetzelfde. Daar moeten we ons goed van bewust zijn, vooral omdat we nu geconfronteerd zijn met een rapport dat is opgesteld na twee bezoeken aan ons land, waarover discussies werden gevoerd in de commissie van Juridische Zaken en Mensenrechten van de Raad van Europa en dat in de aprilzitting van de plenaire vergadering met het unanieme akkoord van de EVP-fractie naar de commissie werd teruggezonden.
Sinds de laatste commissievergadering in Parijs waarop de ontwerpresolutie werd goedgekeurd met 22 stemmen voor, 2 tegen en 9 onthoudingen, zijn we geconfronteerd met een zaak die vitaal is voor de evenwichten in ons land, waarover ook in de toekomst nog opnieuw zal moeten worden onderhandeld, maar dan op een democratische basis en in een open discussie. Ondanks een aantal aanpassingen die mevrouw Nabholz in haar eerste rapport van maart 2002 aanbracht, blijft haar besluit in het nieuwe rapport en in de ontwerpresolutie van 15 mei 2002 net hetzelfde als in de oorspronkelijke teksten.
Om ons geheugen even op te frissen kunnen we ons afvragen hoe dit dossier in slechts enkele jaren tijd al voor de tweede keer in de Raad van Europa terecht is gekomen. U, mijnheer de voorzitter, bent goed geplaatst om dit te weten, want samen met uw partijgenoten lag u aan de oorsprong van de eerste klacht die met veel overtuiging werd ingediend. Een nieuwe klacht kwam er van 37 notabelen die menen dat de Franstaligen geradbraakt en ontdaan worden van elk fundamenteel mensenrecht. Het volstaat de klacht te lezen om te weten dat de overdrijving een slechte vriend is van de waarheid. In dit geval is het voor velen, ook buiten België, duidelijk dat ons institutionele bouwwerk, dat democratisch, in overleg en met een systeem van dubbele meerderheden en evenwichten, werd opgetrokken, op een lachwekkend verkeerde wijze wordt voorgesteld.
Mijn vijf basisargumenten tegen de ontwerpresolutie, waarover in de week van 23 september in de plenaire vergadering wordt gedebatteerd, zijn, ik herhaal het, niet ingegeven door partijpolitiek belang, maar zijn gesteund op een unaniem standpunt van het Vlaams Parlement van 1997, dat in de huidige legislatuur volledig hernomen is.
Ten eerste gaat het hier over de bescherming van de nationale minderheden van de lidstaten van de Raad van Europa. Er bestaat een consensus dat er om historische redenen in België één nationale minderheid is, namelijk de Duitstalige. Daarover bestaat geen enkele discussie. Het onbegrijpelijke in de benadering van mevrouw Nabholz is nu dat ze het begrip `nationale minderheid' gewoon `oversast' naar `regionale minderheid', zonder veel argumenten en eigenlijk alleen gesteund op de Commissie van Venetië, die tot taak heeft langs het recht de democratie in Europa te versterken. Daar zit het probleem.
In het rapport lees ik dat het begrip `nationale minderheid' in wezen nog van relatief belang is en zonder meer kan worden `overgesast' naar de regionale of gemeenschapsentiteiten in België. Dit is formeel in tegenstrijd met alle analyses ter zake omdat de Kaderconventie zelf geen definitie geeft van het begrip nationale minderheid. Internationale experts hebben aangetoond dat er volgens artikel 27 van het UNO-Handvest enkel sprake kan zijn van nationale minderheden en niet van regionale, provinciale of lokale minderheden. U merkt dat ik me probeer te baseren op elementen die opgenomen zijn in internationale verdragen.
Als mevrouw Nabholz aangeeft dat het begrip `nationale minderheid' binnen het raamverdrag over de minderheden moet worden beschouwd als `regionale minderheid', dan is dat een totale innovatie. Er is dus geen enkele reden om deze stap te zetten.
Een ander argument van mevrouw Nabholz zit in de analyse zelf van de notie `nationale minderheid', waarbij het moet gaan om mensen met een langdurige historische band met het gebied waarin ze wonen. Hier belanden we bij de kern van de discussie. Ik veronderstel dat ik de eerste minister niet hoef te overtuigen, wat mijn taak in zekere zin gemakkelijker maakt. Het concept van de raamconventie over de minderheden is terecht gestoeld op de dramatische toestand van groepen, culturen en gemeenschappen die omwille van oorlogsomstandigheden, grenscorrecties en het gedwongen karakter van een migratie niet meer behoren of kunnen behoren tot hun oorspronkelijke cultuur of gemeenschap. Ik geef het voorbeeld van de Roemenen buiten Roemenië en de Hongaren buiten Hongarije. Wat ons land betreft gaat mevrouw Nabholz ervan uit dat er voor een aantal Franstaligen een duurzame en langdurige verbondenheid met Vlaanderen bestaat en zij negeert het feit dat het hier niet gaat om een gedwongen migratie ingevolge oorlogsomstandigheden of grenscorrecties.
De situatie hier is ontstaan door het uitzwermen van stedelingen naar de stadsrand, een situatie die behoort tot de privé-levenssfeer. Geen enkel sociaal, democratisch of ander recht van wie zich mettertijd in de rand heeft gevestigd, werd gefnuikt. Ik wik mijn woorden, maar in andere gebieden van de wereld spreekt men van kolonisatie als groepen zich niet aanpassen aan de gemeenschap waarin ze vrijwillig terechtkomen. Als een aantal mensen - ik herhaal dat de keuze van hun woonplaats behoort tot de privé-sfeer - hier weigeren aan enige vorm van integratie te doen en weigeren de taal te leren en te bezigen om samen een gemeenschap te vormen, dan belandt men bij bepaalde wereldwijd bekende fenomenen. Met andere woorden, dit argument van mevrouw Nabholz stoelt op niets.
Met de vier grote staatshervormingen hebben we in ons land principes vastgelegd. België werd ingedeeld in vier taalgebieden en heeft drie gemeenschappen en drie gewesten, waarbij het territorialiteitsbeginsel stoelt op de democratische besluitvorming die de basis vormt van deze indeling. In het rapport en zelfs in de ontwerpresolutie houdt men evenwel absoluut geen rekening met dit institutionele concept, wat betekent dat men onze ordening willens en wetens negeert.
In de overwegingen van de rapporteur alsmede in de ontwerpresolutie wordt evenmin rekening gehouden met de huidige institutionele situatie. Volgens mevrouw Nabholz is het logisch dat in de gefederaliseerde of gedefederaliseerde situatie in België, die stapsgewijze tot stand is gekomen, de notie over de minderheden automatisch wordt toegepast op de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van gemeenschappen en gewesten. Zij vergist zich natuurlijk grondig. Ondanks de Lambermontakkoorden werden de bevoegdheden inzake de faciliteiten, de taalregeling, de taalgrensgemeenten en dergelijke, niet overgedragen naar de gewesten. Een van onze Italiaanse of Spaanse leden deed opmerken dat ze het met mevrouw Nabholz eens zouden kunnen zijn als Vlaanderen respectievelijk Wallonië onafhankelijk zouden zijn en een staat zouden vormen met alle bevoegdheden, ook in die bewuste domeinen, maar niet in dit geval.
In de huidige situatie is nu eenmaal de waarborg ingebouwd van co-dominantie wat de twee grote gemeenschappen betreft om veranderingen tot stand te brengen inzake grondwettelijke, bijzonder wettelijke en institutionele bepalingen.
Die co-dominantie houdt uiteraard consequenties in. Ofwel treedt men toe tot een democratisch proces en houdt men rekening met de gevolgen ervan, ofwel doet men dat niet. In bepaalde landen is de bescherming van de minderheden niet onderhevig aan een co-dominante besluitvorming zoals die in ons land wel bestaat.
Een aantal Franstaligen in de rand desolidariseren zich, merkwaardig genoeg, van de Franse gemeenschap die nochtans heeft ingestemd met deze grondwettelijke en bijzonder wettelijke bepalingen. Dat is hun recht, maar hun gemeenschap heeft zich net als de Vlaamse alleszins akkoord verklaard met een confederale benadering. Dit is een argument te meer om het rapport en de ontwerpresolutie niet te aanvaarden.
Het rapport en de ontwerpresolutie zijn ook volkomen in tegenspraak met de vaste rechtspraak van het Arbitragehof en van de Raad van State. Uiteraard kan men argumenteren dat dit een factor van interne rechtsorde is, maar ik wijs erop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het territorialiteitsbeginsel verenigbaar acht met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarover is trouwens geen enkele discussie en alle ingediende klachten werden vanuit dat oogpunt behandeld.
Bepaalde elementen uit de argumentatie van mevrouw Nabholz in het rapport van 15 mei zijn in wezen bijzonder unilateraal en zelfs beledigend voor de Vlamingen. De Vlamingen hebben nooit gevraagd om in Wallonië als minderheid te worden beschouwd, omdat de Vlamingen volgens hun democratische traditie geneigd zijn tot integratie als ze tot een andere gemeenschap behoren. Mevrouw Nabholz geeft aan dat de bedenkingen van de Vlaamse vertegenwoordigers in de Raad van Europa - hierbij gaat het om de vertegenwoordigers van alle partijen - over de toestand in België niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Elders in het rapport zegt ze, in punt 15, "en effet, il concerne l'ensemble de la Belgique, y compris la Flandre profonde." Het rapport en de ontwerpresolutie gaan dus niet enkel over de faciliteitengemeenten of de taalgrensgemeenten of de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Mevrouw Nabholz zegt heel nadrukkelijk dat ze de notie van nationale minderheid volledig wil overplanten naar de notie van regionale minderheid, niet alleen voor de faciliteiten- of taalgrensgemeenten, maar ook naar la Flandre profonde.
Ze maakt nog een aantal andere merkwaardige bedenkingen. Ik wil de objectiviteit van mevrouw Nabholz niet in vraag wil stellen, maar ik merk lobbying van bepaalde politieke formaties (Onderbrekingen). Het rapport dat de basis vormt van de ontwerpresolutie is op bepaalde punten formeel in tegenstrijd met onze institutionele grondslagen.
Ik kom tot de politieke en de inhoudelijke consequenties van een eventuele ratificatie van dit ontwerp en de ontwerpresolutie. Hier en daar wordt gezegd dat die gevolgen niet moeten worden overdreven. Er wordt bijvoorbeeld op gewezen dat de internationale regel niet afdwingbaar zal zijn. Ik denk dat de ratificatie van de ontwerpresolutie en van de raamconventie op de minderheden zeer verstrekkende gevolgen heeft voor de taalsituatie, de rechten, de afdwingbare rechten en de rechtstreeks opeisbare rechten.
Ik zal niet in detail treden, maar krachtens een van de artikelen van de raamconventie inzake minderheden, dat betrekking heeft op onderwijs, kan onmiddellijk worden gevraagd om niet alleen in de faciliteitengemeenten, maar ook in la Flandre profonde, onderwijs in te richten voor de Franstalige minderheid, met alle gevolgen van dien inzake subsidiëring enzovoort. Ik heb in Straatsburg brieven voor ogen gekregen waarin hierop wordt aangedrongen. Ik vraag me af hoe zoiets mogelijk is. Blijkbaar hebben zich aan de Kust groepen gevormd die petities hebben ingezameld van honderden mensen met de eis voor Franstalig onderwijs in Vlaanderen.
Een tweede punt is de rechtstreekse werking. De ratificatie van het verdrag brengt met zich mee dat er onmiddellijk een vraag kan komen om nieuwe faciliteitengemeenten op te richten.
Ten derde kan via de rechtbanken worden gevraagd om op het vlak van het mediabeleid onmiddellijk maatregelen te nemen om licenties en vergunningen uit te reiken voor zenders die in Vlaanderen, eventueel vanuit Franstalig België, in het Frans willen uitzenden.
Ten vierde is er een hele reeks van afdwingbare rechten, niet in het minst op het vlak van de bestuurshandelingen. Faciliteiten zouden niet alleen voor de bestuurden, maar ook voor de bestuurders moeten gelden. We moeten dus duidelijk nagaan wat de gevolgen van de ratificatie zijn.
Dit brengt me bij een derde onderdeel. De regering heeft een voorbehoud gemaakt. De vraag of het om een voorbehoud of een verklaring gaat laat ik voor de grondwetspecialisten. De eerste minister heeft de kapitale fout begaan om zijn minister van Buitenlandse Zaken toe te staan zijn handtekening onder het verdrag te zetten. Dit was een fout omdat de eerste minister stelt dat hij niet wil dat bij de ratificatie wordt geraakt aan de wettelijke, de bijzondere wettelijke en de grondwettelijke bepalingen. Het Interministerieel Comité voor Buitenlandse Betrekkingen zal op een bepaald ogenblik een definitie van een minderheid vastleggen. De vorige federale regeringen hebben altijd gesteld dat een ratificatie slechts mogelijk is als uitdrukkelijk wordt aangegeven wie tot een minderheid moet worden gerekend. Een aantal lidstaten die het verdrag hebben ondertekend en nadien geratificeerd, heeft zelf aangegeven wie in hun land als minderheid moet worden beschouwd.
Dit belangrijk punt heeft ook te maken met de soevereiniteit van de lidstaten. België is het eerste land waarbij van buitenaf zou worden bepaald en opgelegd wie in het land een minderheid is. Duitsland, Slovenië, Luxemburg en andere landen hebben een voorbehoud gemaakt. De huidige Belgische regering heeft de kapitale fout gemaakt te tekenen en de indruk te wekken dat ze zal ratificeren zonder een definitie te geven. Mevrouw Nabholz stelt overigens dat ne varietur zo snel mogelijk tot een ratificatie moet worden overgegaan.
In een document van 5 september geeft de rapporteur de volgende samenvatting van de ontwerpresolutie:
L'Assemblée Parlementaire attache une grande importance à la protection des minorités nationales et attend de ses États membres qu'ils leur garantissent les droits énoncés dans la convention-cadre pour la protection des minorités nationales.
Elle se félicite donc de la signature par le Royaume de Belgique de cette convention-cadre et lui demande de la ratifier le plus rapidement possible et de veiller à ce que toutes les minorités nationales du pays
- en dan volgt het cruciale woord -
à tous les niveaux en bénéficient.
Ik weet niet of wij ons goed realiseren wat dat betekent. Dat betekent niet de overdracht van het begrip nationale minderheid naar het begrip regionale minderheid, maar ook de toepassing ervan op tussenliggende niveaus zoals de provincies en ook de gemeenten. Dat is de betekenis van à tous les niveaux.
Naar eigen zeggen steunt zij zich daarvoor op het advies van de Europese Commissie van Venetië. Mijnheer de eerste minister, uw politieke verantwoordelijkheid terzake is groot.
Over de consequenties heb ik u al gesproken. Het einddoel van de Franstaligen is vanzelfsprekend om via een algemene aanval op het institutionele concept van België de algemene tweetaligheid te verwezenlijken. De consequenties hiervan voor de andere landen vormen een heel interessant probleem, dat gedurende de volgende weken de kern zal uitmaken van het debat in de Raad van Europa. Zal de Duitstalige minderheid in het Noorden van Italië met toepassing van bovengenoemd advies uiteindelijk rechten verwerven tot in Sicilië? Vanzelfsprekend niet! Dit zou indruisen tegen alle bestaande rechtsregels en verdragen en een totaal nieuwe situatie in het leven roepen.
Ik denk dat de eerste minister uitleg verschuldigd is aan het Parlement. Mijnheer de eerste minister, ik weet dat sommige leden van uw regering, vooral dan zij die de ene dag dit en de volgende dag weer iets anders voorstaan, hiermee enige moeite hebben. Toch moet u voor alle duidelijkheid aan het Parlement uitleggen op welke punten de federale regering in deze zaak haar plichten is nagekomen en welke andere zij eventueel heeft verzuimd. Tot welke resultaten heeft het werk geleid van de groep van experts in februari 2002 aangeduid door het IMCBB?
Het is vandaag 12 september en bij mijn weten zijn de besluiten van de groep nog steeds niet gekend. In het licht van het voorbehoud dat werd gemaakt, zijn het verslag en de besluiten van deze groep echter van het grootste belang.
Hoe ver is de eerste minister opgeschoten met het formuleren van een definitie van het begrip minderheid in België? Dat was immers het tweede punt van het voorbehoud dat hij heeft gemaakt.
Aanvaardt de regering het rapport-Nabholz en de huidige ontwerpresolutie?
Welke instructies heeft de eerste minister gegeven aan de permanente vertegenwoordiger van België in het Comité van ministers bij de Raad van Europa? Bij de Raad van Europa bestaat er enerzijds een vergadering van de Parlementaire Assemblees en anderzijds een Comité van ministers. Als de Raad van Europa een resolutie goedkeurt, dan leidt dit tot een aanbeveling en tot een dwingende afspraak op het Comité van ministers. Dit Comité vergadert tweemaal per jaar maar wekelijks vindt er overleg plaats tussen de permanente vertegenwoordigers. Tenzij de eerste minister het tegendeel kan aantonen heeft hij, althans volgens de informatie waarover ik beschik, geen instructies gegeven. Als een land in de Raad van Europa wordt geconfronteerd met een vraag of een probleem, dan wordt de permanente vertegenwoordiger van het betrokken land onmiddellijk aangesproken om toelichting en uitleg te verschaffen. Welke stappen werden er dus gezet ten aanzien van het Comité van ministers? Ik vrees dat ik het antwoord ken, want uit de officiële documenten blijkt dat het Comité van ministers zich op 19 juni heeft gebogen over de problematiek van de nationale minderheden. De datum is niet onbelangrijk.
De commissie voor de Mensenrechten van de Raad van Europa heeft een aantal adviezen verstrekt ten behoeve van een aantal andere commissies, maar de permanente vertegenwoordiger van de Belgische regering heeft er het totale zwijgen toe gedaan, meer dan waarschijnlijk omdat hij de ruimte noch de mogelijkheid heeft gekregen om de Belgische situatie toe te lichten.
Hoe heeft de eerste minister het Comité van ministers globaal genomen benaderd? Hij zelf of de minister van Buitenlandse Zaken hadden de gelegenheid om op te treden.
Welke instructies heeft hij of de minister van Buitenlandse Zaken gegeven aan de 43 ambassadeurs van België in de andere Lidstaten van de Raad van Europa? Er gaat immers geen dag of een week voorbij zonder dat wij als lid van de Raad van Europa worden gecontacteerd door een ambassadeur van een land dat wordt geconfronteerd met een vraag, een resolutie of een monitoring-procedure.
De kernvraag is vanzelfsprekend wat het standpunt is van deze regering met betrekking tot de ontwerpresolutie. Ik kon aannemen dat de eerste minister in de loop van vorige maanden nog contacten moest leggen, maar nu staan wij op geen veertien dagen van het uur van de waarheid. Men kan de zaak cynisch benaderen en ervan uitgaan dat als de ontwerpresolutie wordt goedgekeurd, ze nooit zal worden geratificeerd. Ik zou van de eerste minister toch willen vernemen of België ratificeert op basis van het huidige verslag. Ik kan mij niet inbeelden dat het Vlaams Parlement tot ratificatie zal overgaan. Maar het is onaanvaardbaar dat heel Europa het Vlaams bestuur met de vinger zou wijzen en ervan zou beschuldigen schandelijk om te gaan met onze minderheden, die hierover zelf in co-dominantie hebben beslist. Die intoxicatie is onaanvaardbaar.
Tot slot wil ik graag vernemen of het juist is - en ik denk dat het juist is - dat de minister van Buitenlandse Zaken, volledig dubbel spel speelt. Ik voel mij in deze veronderstelling trouwens gesteund door de collega's van de VLD. Ik heb alle amendementen drie maanden geleden immers samen met hen ingediend. Samen met de heer Goris heb ik nu trouwens nieuwe amendementen ingediend, die de komende dagen zullen worden tegengetekend. In eigen land spreekt minister Michel sussende woorden en vraagt hij aan een en ander niet te zwaar te tillen, maar aan de andere kant neemt hij geen enkele initiatief en het is niet de eerste keer dat hij zoiets doet.
Ik doe een beroep op de eerste minister als Vlaams liberaal. Het is politiek onaanvaardbaar dat er enerzijds gezegd wordt dat er geen vuiltje aan de lucht is, terwijl anderzijds alles in het werk wordt gesteld opdat de ontwerpresolutie zou worden ondertekend. Mijnheer de eerste minister, u bent de hoeder van het algemeen belang en daarom richt ik mij tot u en niet tot de minister van Buitenlandse Zaken. Als u in deze zaak tekortschiet, is dat uw verantwoordelijkheid. De resolutie die voorligt, bezegelt de volledige abdicatie van een aantal principes die doorheen alle staatshervormingen overeind zijn gebleven.
Als de Franstaligen als een minderheid willen worden behandeld, zoals beschreven in het ontwerp van resolutie, is het ondenkbaar en politiek onmogelijk tegelijkertijd een systeem van dubbele meerderheden en pariteiten in de regering, de administratie en de gerechtelijke organisatie in stand te houden. Men moet dus goed weten welke weg men kiest.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - En guise d'introduction, j'ai envie de dire que M. Van den Brande persiste et signe. Son intervention de près de 45 minutes est inversement proportionnelle à la longueur de ses interventions sur d'autres sujets qui préoccupent le Sénat.
Comme l'ont dit certaines personnes, notamment du parti de M. Van den Brande, peut-être le Sénat doit-il faire « de la thérapie occupationnelle ». J'espère qu'il ne s'agit pas ici d'un exercice de ce genre.
Je voudrais revenir, très calmement, à un certain nombre de principes sur lesquels mon parti veut s'attacher brièvement.
Tout d'abord, je m'étonne de l'agitation occasionnée par ce rapport. Il est sain et heureux que le Conseil de l'Europe, qui dispose d'une compétence particulière au niveau du respect des droits de l'homme et des minorités, se penche sur la situation d'un État membre comme la Belgique. La démocratie n'est jamais parfaite ni définitivement acquise. Il est bon que le Conseil de l'Europe reste vigilant.
Il est utile que nous puissions disposer d'un regard extérieur sur nos problèmes linguistiques car nous manquons souvent de sérénité et de recul dans ce domaine.
Il n'est pas surprenant que le Conseil de l'Europe se penche sur la situation qui prévaut en Belgique. En effet, le fait que la Belgique ait tant tardé à signer et tarde tant à ratifier la convention-cadre pour la protection des minorités a fait naître des soupçons par rapport à la situation belge. C'est notamment ce qui a conduit le Conseil de l'Europe à charger M. Columberg d'élaborer un premier rapport. Face à ce rapport, je crois me rappeler que nos amis néerlandophones avaient estimé qu'il n'appréhendait pas correctement la situation belge. Ils devraient donc se réjouir de l'existence du rapport de Mme Nabholz qui a approfondi la question.
Deuxième principe, il me semble que l'on pourrait s'offusquer des velléités d'interférence dans le travail du Conseil de l'Europe.
Nous sommes assez choqués par les interpellations et demandes d'explications introduites par nos collègues néerlandophones dans la mesure où celles-ci traduisent soit une grande méfiance, soit un énorme mépris à l'égard de l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe.
En demandant au gouvernement d'interférer dans le travail de l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe ou, pire, en lui reprochant de ne pas l'avoir fait, vous considérez donc que l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe est partiale ou incompétente. Cela ne correspond pas à la réalité et me semble peu respectueux de cette institution. En réalité, votre attitude traduit votre incapacité à accepter une vision des choses qui n'est pas la vôtre.
Dans le même ordre d'idée, il nous semblerait parfaitement déplacé que le gouvernement fédéral interfère avec l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe. Laissons-la travailler.
D'un point de vue politique, permettez-moi de me réjouir de l'existence de ce rapport.
Par ailleurs, il me paraît logique que la réunion des experts désignés par la Conférence interministérielle de politique étrangère ait été planifiée après le vote du Conseil de l'Europe sur le rapport de Mme Nabholz. En effet, ce rapport qui, s'il est adopté, définira le point de vue du Conseil de l'Europe, sera fort utile aux experts pour élaborer le leur. Ce regard extérieur devrait incontestablement faciliter le travail de ces experts.
Je voudrais, par ailleurs, exprimer le souhait d'une ratification prochaine de la convention-cadre.
Comme le travail de nos experts sera facilité par l'adoption du rapport Nabholz, il y a lieu d'espérer une ratification prochaine de la convention-cadre sur la protection des minorités, actuellement suspendue à la définition de la notion de minorité par le groupe d'experts.
Il ne s'agit d'ailleurs pas là uniquement d'un espoir, mais également d'une exigence de mon parti. En effet, cette ratification a été promise formellement au CDH, dans le cadre de la dernière réforme de l'État, par tous les gouvernements, fédéral et fédérés.
M. Luc Van den Brande (CD&V). - C'était un engagement formel ?
Mme Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Il existe une différence entre « formellement » et « de manière formelle ». Or, j'ai utilisé l'adverbe, monsieur le ministre, et je n'entrerai pas dans votre « petit jeu » sémantique.
Nous comptons donc sur le respect de la parole donnée par le premier ministre et par le ministre-président Dewael, qui s'était aussi engagé à respecter cette promesse.
Cette exigence du CDH ne lui est d'ailleurs pas propre, puisque M. Michel lui-même avait, avant les dernières élections législatives, promis aux électeurs qu'il obtiendrait cette ratification. Nous comptons donc, non seulement sur le respect de la parole donnée par MM. Verhofstadt et Dewael, mais sur un soutien efficace de M. Michel qui, de surcroît, est devenu notre ministre des Affaires étrangères.
En résumé, je suis étonnée de l'émotion et de l'agitation suscitée par le rapport de Mme Nabholz. Je suis choquée par la volonté de certains d'interférer avec le travail du Conseil de l'Europe. Je me réjouis de l'existence d'un tel rapport, qui devrait nous aider à voir plus clair en nous-mêmes. Enfin, j'espère qu'il accélérera la ratification de la convention-cadre pour la protection des minorités par la Belgique, conformément aux promesses formulées à cet égard.
En conclusion, je demande au gouvernement de ne pas interférer avec le travail de l'assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe et j'exprime l'espoir que cette dernière adoptera ce rapport le 26 septembre prochain.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik ben het in grote lijnen eens met de argumentatie van de heer Van den Brande maar ik heb toch enkele opmerkingen.
Het rapport-Nabholz, waarin de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse overheid worden beledigd, is in het Frans en in het Engels beschikbaar.
De voorzitter. - Dat is in overeenstemming met de regels van de Raad van Europa.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik verwijt de Senaat in dat verband niets. Het verdient wellicht aanbeveling alle documenten van de Raad van Europa in de officiële talen van de lidstaten te publiceren.
De voorzitter. - Dat betekent in minstens 25 talen.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De beschrijving van de manier waarop de Franstaligen in Vlaanderen worden behandeld, doet denken aan de situatie van de Palestijnen in Jenin en Ramallah. De Raad van Europa vindt het blijkbaar te veel gevraagd ons in onze eigen taal de levieten te lezen.
Ten tweede, de heer Van den Brande noemt de ondertekening van de conventie door de Belgische regering terecht een kernpunt. De reden waarom de vorige regeringen de conventie niet hebben ondertekend, was niet omdat zij bezwaren hadden tegen een conventie die de minderheden beschermt, maar omdat er geen eensgezindheid bestond over de definitie van het begrip nationale minderheid. De oorspronkelijke bedoeling van de raamovereenkomst was het beschermen van de taal en de cultuur van volkeren die om historische redenen in een ander staatsverband zijn terechtgekomen.
In tegenstelling tot de vorige regeringen heeft de huidige regering ermee ingestemd de raamovereenkomst te ondertekenen als prijs die aan de PSC moest worden betaald om zich bij het Lambermontakkoord te onthouden.
De wereld is in feite op zijn kop gezet. Er werd een conventie ondertekend, waardoor de bal nu in het kamp van de verschillende parlementen ligt, maar het begrip nationale minderheid is nog steeds niet ingevuld. De heer Van den Brande heeft geïnformeerd naar de bijeenkomst van de commissie van experts die door de deelregeringen zijn aangewezen. Ik heb uit goede bron vernomen dat die commissie pas op 25 september voor de eerste keer zal bijeenkomen, één dag vóór de eventuele goedkeuring van het rapport-Nabholz, dat tot een resolutie zal leiden waarin het begrip nationale minderheid voor ons land zal worden ingevuld.
Mevrouw Willame juicht het initiatief van de Raad van Europa toe. Ik wil evenwel wijzen op de conclusies van het rapport-Nabholz. De ratificering van het rapport en de door mevrouw Nabholz voorgestelde definitie van het begrip nationale minderheid, betekent het einde van de eentaligheid van Vlaanderen. Dan is het werk dat gedurende 170 jaar door de Vlaamse beweging werd geleverd om een min of meer taalhomogeen kader te bereiken op het vlak van bestuurszaken, onderwijs en rechtszaken tevergeefs geweest. Is het dat wat de regering wilt?
Een derde bedenking.
Een laatste opmerking is dat als de Raad van Europa deze resolutie aanneemt, hij zichzelf een slechte dienst bewijst. Ook de SP.A heeft daarop gewezen. Het is onvoorstelbaar dat enkele Franstaligen in de rand er tot tweemaal toe in slagen de Raad van Europa te mobiliseren om in ons land zogenaamde schendingen van de mensenrechten te komen vaststellen. Volgens mevrouw Willame is het goed dat de zaken door een buitenstaander worden bekeken. Nochtans is dit rapport voor een nuchtere buitenstaander waanzin.
De toepassing van het minderhedenverdrag is uitsluitend voor binnenlands gebruik bedoeld. Mevrouw Nabholz is van oordeel dat Vlaanderen tweetalig moet worden om te vermijden dat de mensenrechten worden geschonden. Het is vreemd dat de Raad van Europa nooit heeft onderzocht hoe het met de rechten van de Vlamingen in de Waalse faciliteitengemeenten en in heel Wallonië gesteld is. Door het ondertekenen van de overeenkomst heeft de regering de Franstaligen een chantagemiddel in handen gegeven. De bal ligt thans immers in het kamp van de parlementen die de overeenkomst moeten ratificeren. Voortaan hangt het zwaard van Damocles boven alle communautaire onderhandelingen.
Ik geef een voorbeeld. Het verhaal over de problemen in Wezembeek-Oppem kennen we al lang. We hebben minister Van Grembergen daarover herhaaldelijk in het Vlaams Parlement geïnterpelleerd. Hij verklaarde op een bepaald ogenblik niet te streng te willen optreden en de wet in Wezembeek-Oppem niet te willen toepassen omdat er in Straatsburg over het rapport Nabholz-Haidegger werd gediscussieerd en hij bij de Raad van Europa geen verkeerd beeld over ons land wou creëren. De handtekening van minister Michel is dus inderdaad een permanent chantagemiddel in Franstalige handen.
Mijnheer de eerste minister, wat is het standpunt van de regering over het rapport-Nabholz? Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat dit rapport, dat een belediging is voor Vlaanderen, niet wordt goedgekeurd? Wanneer zult u mevrouw Nabholz erop wijzen dat haar rapport niet overeenstemt met de werkelijke toestand in ons land? Bent u van plan de Raad van Europa een correct beeld te geven van de communautaire verhoudingen in ons land?
Als het rapport ondanks alles wordt goedgekeurd, zult u dan in het ontwerp tot ratificatie de door mevrouw Nabholz voorgestelde definitie van het begrip nationale minderheid hanteren?
M. François Roelants du Vivier (MR). - J'espère, monsieur le premier ministre, que vous avez passé de bonnes vacances. La rentrée est plus agitée à cause de l'intervention de notre collègue Van den Brande. On peut résumer sa longue démonstration en peu de mots. Il n'est pas content du cours que prennent les choses au Conseil de l'Europe. Il demande donc au gouvernement - et plus précisément au premier ministre - d'intervenir. Je comprends son mécontentement car il est légitime qu'il ait sa propre sensibilité. Mais je trouve étonnant voire choquant qu'il vous demande, monsieur le premier ministre, d'intervenir auprès de notre représentation permanente et auprès des ambassades alors qu'il existe une assemblée parlementaire indépendante.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik vraag helemaal niet aan de regering om tussenbeide te komen in de parlementaire assemblee. De regering moet haar eigen instrumenten inschakelen, zoals haar eigen ambassadeurs, haar permanente vertegenwoordiger en het ministercomité. De regering moet de zaken duidelijk stellen en een standpunt ten gronde innemen. Ze moet optreden via haar diplomatieke kanalen en het comité van ministers, dus via de instrumenten van de uitvoerende macht zonder interferentie van de parlementaire assemblee.
M. François Roelants du Vivier (MR). - Il me semble également que le ton dramatique utilisé par M. Van den Brande montre qu'il craint que la décision de l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe soit défavorable à la thèse qu'il défend. Je puis comprendre cette préoccupation. Toutefois, M. Van den Brande nous parle sans cesse du rapport de Mme Nabholz, tout comme d'autres orateurs l'ont fait. Or, il n'est plus question de ce rapport mais bien d'une résolution adoptée par la Commission des questions juridiques et soumise à l'Assemblée plénière.
Il y a, bien entendu, des précédents à cette résolution et M. Van den Brande, en tant que membre de l'Assemblée parlementaire, le sait mieux que moi. Mme Nabholz a rédigé un exposé des motifs qui ne fait pas l'objet d'un vote, exposé dans lequel M. Van den Brande trouve néanmoins des expressions relatives à « la Flandre profonde » tout en n'ayant rien à voir avec la résolution proprement dite.
Ce qui nous intéresse ici, c'est bien le projet de résolution qui sera prochainement soumis à l'Assemblée plénière.
Monsieur le premier ministre, il importe de rappeler que, en vertu de ce projet de résolution, le Conseil de l'Europe pose comme condition préalable à l'adhésion au Conseil de nouveaux États membres, l'adhésion à la convention sur les droits des minorités nationales. Ce faisant, le Conseil de l'Europe indique que le respect des droits des minorités fait partie intégrante du respect des droits de l'homme.
Ce qui est valable pour des candidats à l'adhésion au Conseil de l'Europe l'est évidemment autant, sinon plus, pour les pays fondateurs du Conseil de l'Europe, parmi lesquels la Belgique, en 1949.
M. Van den Brande intervient sur le concept même de minorité nationale. Or, la résolution, telle qu'approuvée par la Commission des questions juridiques, est très intéressante à ce sujet puisqu'elle entend aider la Belgique dans la recherche de la définition de ce concept, en s'appuyant sur divers textes, parmi lesquels la recommandation 1201 relative à un Protocole additionnel à la Convention européenne des Droits de l'Homme sur les droits des minorités nationales, soit le point 6 du projet de résolution proposé.
En outre, en différents endroits du projet de résolution, la Commission des questions juridiques indique que c'est dans le contexte de la décentralisation de l'État belge et des pouvoirs dont disposent les Communautés dans le domaine des droits des minorités, qu'il convient d'évaluer l'existence de minorités nationales en Belgique, à tous les niveaux.
Par conséquent, la Commission des questions juridiques indique que l'Assemblée estime que les groupes suivants sont à considérer comme des minorités en Belgique dans le contexte de la convention-cadre : au niveau de l'État, la Communauté germanophone ; au niveau régional, les francophones vivant dans la Région flamande et en Communauté germanophone, ainsi que les germanophones et néerlandophones vivant respectivement dans la Région wallonne et dans la Région de Bruxelles.
La Commission des questions juridiques a voulu ainsi préparer efficacement la ratification, par notre pays, de la convention en indiquant différents éléments préexistants, comme la recommandation, que je viens de citer et relative à un Protocole additionnel à la Convention européenne des Droits de l'Homme et les discussions qui ont eu lieu au sein de la Commission européenne pour la démocratie par le droit, dite Commission de Venise. Celle-ci a été interrogée sur le fait de savoir à quels groupes la convention-cadre pourrait s'appliquer en Belgique.
Tous ces éléments permettent d'indiquer clairement la voie que la Belgique doit suivre, dès lors qu'elle aura ratifié la convention.
En ce qui concerne l'application de cette convention, je voudrais souligner que certaines contrevérités ou, en tout cas, des interprétations s'écartant de la vérité, ont été indiquées par M. Van den Brande. Je relève comme exemple la question du droit à l'enseignement. Le rapport de Mme Nabholz - je cite l'exposé des motifs puisque cet élément ne fait pas partie de la résolution - précise, au point 57, que la convention-cadre n'énonce pas de droit à l'enseignement dans une langue minoritaire.
En effet, l'article 14 se lit ainsi : 1º) « Les Parties s'engagent à reconnaître à toute personne appartenant à une minorité nationale, le droit d'apprendre sa langue minoritaire.
2º) Dans les aires géographiques d'implantation substantielle ou traditionnelle des personnes appartenant à des minorités nationales, s'il existe une demande suffisante, les Parties s'efforceront d'assurer, dans la mesure du possible et dans le cadre de leur système éducatif, que les personnes appartenant à ces minorités aient la possibilité d'apprendre la langue minoritaire ou de recevoir un enseignement dans cette langue. »
Le rapport stipule également : « En d'autres termes, les francophones qui vivent en Flandre en dehors des communes avec facilités ne bénéficieraient pas d'un droit à l'enseignement dans leur langue, même si la Belgique ratifiait la convention-cadre conformément aux recommandations de la Commission. »
Monsieur le premier ministre, au-delà de l'agitation que ce document suscite et surtout, de l'approbation prochaine par l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe de la résolution de la Commission des questions juridiques et des droits de l'homme, il est important que vous réaffirmiez que le gouvernement laisse agir l'Assemblée parlementaire qui se prononcera légitimement et à la majorité et que l'issue de ce vote conditionnera la ratification de la convention-cadre par notre pays, toute interférence préalable pouvant évidemment être préjudiciable à la règle démocratique tout en donnant une image négative de la Belgique.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - De uiteenzetting van de heer Van den Brande was voortreffelijk op het punt van de analyse van het rapport en van de resolutie. Ik trek echter niet dezelfde politieke conclusies, bijvoorbeeld op het vlak van de implicaties van de handtekening van de heer Michel onder het rapport.
De heer Van den Brande verwijst terecht naar het gevaar van een eventuele goedkeuring van de resolutie. Deze resolutie is immers een feitelijke uitbreiding van het Verdrag naar andere beleidsniveaus. Vooral door het expliciete karakter van de resoluties heeft een goedkeuring ervan belangrijke gevolgen, niet alleen voor Vlaanderen, maar ook voor heel wat regio's en gemeenten in Europa. De talrijke Nederlandse kolonies in verschillende dorpen van de Ardèche zouden zich evengoed kunnen beroepen op deze resolutie om bepaalde rechten af te dwingen. Een goedkeuring van deze resolutie zou Vlaanderen nog verder weg brengen dan ooit van een eventuele ratificatie.
De handtekening van de heer Michel past in de recente politieke geschiedenis. Ze was er nooit gekomen indien bepaalde parlementsleden die nu deel uitmaken van de NV-A het Lambermontakkoord hadden goedgekeurd. De handtekening van de heer Michel was het kleinood dat geofferd is aan de PSC. Wat ook de vermeende beloftes zijn, de voormalige PSC heeft zich laten blij maken met een dode mus. De handtekening en het akkoord daarover zijn een agreement to disagree en niets anders. Een eventuele ratificatie van dit Verdrag kan immers alleen maar plaatsvinden als er een gedetailleerd voorbehoud komt, zowel over het begrip minderheden als over het toepassingsgebied van dit begrip. Ik ben er zeker van dat in België een akkoord daarover nooit zal bereikt worden.
M. Philippe Moureaux (PS). - Nous venons d'entendre le long plaidoyer d'un homme qui a échoué. Notre brillant représentant de la Flandre profonde s'était évertué à nous faire croire qu'il allait faire plier le Conseil de l'Europe et que son lobbying puissant, intelligent, organisé allait convaincre les Nations de ce Conseil de ce que ses arguments étaient les meilleurs. Malheureusement pour lui, heureusement pour la démocratie, il s'est lamentablement planté. Aujourd'hui, il vient vous demander : « Puisque j'ai échoué, ne pouvez-vous réparer mes bêtises ? »
Je pense que, sur ce plan, en dehors des convictions profondes de chacun, il n'y a guère d'intérêt à tirer ce brave homme de la Flandre profonde du marais dans lequel il s'est gentiment enlisé.
Je trouve une des constatations avancées par M. Vandenbrande intéressante et, comme lui, quelque peu dommageable. Il est vrai que ce qui se passe à ce niveau-là va finalement donner de la Flandre une mauvaise image. C'est dommage. Je le regrette. Mais je pense que ceux qui sont responsables de cette situation sont ceux qui refusent une politique d'ouverture et de tolérance. On a beaucoup fait allusion au compromis que nous avions passé, au condominium qui serait le nôtre sur l'État belge. Si ces compromis étaient toujours appliqués pleinement et de bonne foi, je pense que les notables qui se plaindraient se retrouveraient très seuls.
Ce qui est lamentable, c'est de voir que, par exemple, en matière d'exercice des facilités, on prenne sous une présidence brillante du gouvernement flamand des circulaires qui ne respectent pas le compromis et créent dès lors légitimement ces frustrations qui conduisent les uns et les autres à se tourner vers l'extérieur.
En ce qui me concerne, je préférerais de loin que nous ne soyons pas amenés à discuter dans les enceintes internationales de cette situation tant pour la dignité de la Flandre que pour celle de l'ensemble de notre État.
Ma troisième remarque consistera à dire que je n'adhère pas à tout ce qui se trouve dans cette recommandation. Sans doute est-il intéressant de prendre en considération un regard extérieur porté sur notre pays, mais celui qui porte ce regard n'a pas nécessairement la meilleure connaissance des subtilités de la situation. Dans la mesure où l'on pousse l'interprétation jusqu'à considérer qu'il existe une minorité francophone dans l'ensemble de la Flandre profonde, selon l'expression chère à M. Vandenbrande, j'estime qu'on exagère. Il faut tenir compte des réalités sociologiques et éviter, à force d'étendre l'interprétation, d'en arriver à créer des repoussoirs. C'est le danger de ce texte : il peut donner des arguments à d'aucuns pour dire qu'il ne faut pas ratifier la convention.
En revanche, je trouve que, dans ce texte, l'élément le plus important, celui que j'aimerais retenir, celui que j'aimerais qu'au moins la majorité retienne, est précisément l'appel à la tolérance et au dialogue. Même si cela se fait au niveau international, il n'est ni vexant ni humiliant de demander que l'on prenne toute mesure pour promouvoir la tolérance et le dialogue entre les groupes linguistiques et leur culture respective, que l'on insiste sur le rôle de l'éducation, ni même que l'on recommande qu'un accord de coopération culturelle soit conclu entre les communautés française et néerlandaise. Non seulement ce n'est pas vexant, mais c'est très bien. C'est le bon regard.
Nous ne pouvons pas nécessairement adhérer à toutes les définitions, être d'accord sur tous les détails, mais en l'occurrence, on nous rappelle des choses simples, élémentaires et si chacun de nous voulait faire un pas dans le sens de la tolérance, de l'acceptation, de l'échange entre nos deux grandes communautés, nous pourrions peut-être éviter demain que d'aucuns discutent longuement de notre situation dans les enceintes internationales.
Par ailleurs, les francophones de Flandre, de la périphérie ne sont pas menacés comme les Palestiniens ou les Irakiens, j'en conviens volontiers.
Pour terminer, monsieur le premier ministre, je souhaite que le gouvernement se tienne à son rôle, c'est-à-dire qu'il continue à rechercher la définition qu'il a promis de rechercher. Pour le reste, une assemblée délibérante internationale est amenée à se prononcer à ce sujet. Ce n'est pas au gouvernement belge à le faire. Il serait d'ailleurs malvenu que celui-ci intervienne, dans n'importe quel sens.
Enfin, si cette résolution devait être votée, ce que je souhaite, il ne faudrait pas qu'elle soit considérée comme une bible, ce qui pourrait avoir des effets pervers, mais comme une pièce importante du dossier et surtout, comme je l'ai dit, un plaidoyer pour la tolérance, pour le dialogue entre nos communautés.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De eerste minister heeft daarnet gesuggereerd dat we een probleem behandelen waar de burger niet van wakker ligt. In een representatieve democratie is het de taak van de politici om wakker te liggen van problemen waar de burger niet van wakker ligt. Dat is goed bestuur. Een probleem waar de burger niet van wakker ligt kan morgen een groot politiek probleem zijn. Afgezien van het feit dat communautaire problemen enigszins het karakter hebben van het monster van Loch Ness - ze komen plots en verdwijnen dan weer - is het goedkeuren van een resolutie in het raam van een verdrag dat de grondwettelijke organisatie van het land wijzigt, een ernstig probleem.
Mevrouw Nabholz heeft na de opheffing van de Zwitserse neutraliteit, 48 uren geleden, de neiging om in de Raad van Europa aan overcompensatie te doen. In de Raad van Europa wordt de indruk gewekt dat wij niet in staat zijn bepaalde problemen zelf op te lossen en dat daarvoor een Zwitser moet tussenkomen. De vraag is of België überhaupt het minderhedenverdrag kon ondertekenen, laat staan kon ratificeren zonder de Grondwet te wijzigen. In de Grondwet wordt in artikel 4 het begrip taalgebied geëxpliciteerd. Het begrip taalgebied is een normatief begrip met een bepaalde juridische inhoud, die door diverse uitspraken van de Raad van State en het Arbitragehof is ingevuld. Het is dus geen beschrijvend begrip, maar een juridisch inhoudelijk begrip met bepaalde juridische consequenties in verband met het territorialiteitsbeginsel. De auteur van het rapport of de juridische commissie is vergeten dat het Europese Hof voor de mensenrechten, zowel in een arrest van 1968 als in een arrest van 1987 dit beginsel heel zeker als conform met de mensenrechten heeft aangezien. We mogen toch verwachten dat wanneer een juridische commissie van de Raad van Europa een verslag maakt, ze even kijkt naar het Europese Hof voor de Mensenrechten, dat 100 meter verder is gevestigd, om te zien wat dat Hof heeft geoordeeld. Ik lees één overweging uit het arrest van 1987: "... dat voor de taalminderheden de noodzaak meebrengt hun stemmen toe te kennen aan personen die bekwaam en bereid zijn om de taal van hun gebied te gebruiken, geen noodzakelijke bedreiging is voor de belangen van deze minderheden, vooral niet wanneer de politieke en juridische ordening allerlei waarborgen biedt." Dat is een duidelijke uitspraak, in tempore non suspecto. De betrokken auteur blijkt niet op de hoogte te zijn van bepaalde arresten van het Europese Hof voor de mensenrechten. Daarenboven heeft het Arbitragehof dezelfde interpretatie gegeven.
In de rechtsleer bestaat een hele strijd over de vraag in welke mate internationale verdragen primeren op de Grondwet.
Er is de theorie van procureur generaal Velu in zijn mercuriale van 1992. Dit was de langste mercuriale die ooit bij het Hof van Cassatie werd uitgesproken. De minister van Justitie hoefde zich dus niet ongerust maken over de mercuriale die een substituut procureur-generaal onlangs in Gent uitsprak. Ik raad de eerste minister ook aan om de mercuriale voor het jaar 1995-1996 te lezen van de heer Maes, nu kabinetsmedewerker van minister Verwilghen, met de titel `Wie niet horen wil, moet voelen'. De opmerkingen van de heer Maes over het regeringsbeleid gingen veel verder dan het drugsbeleid: zijn kritiek had betrekking op de slechte wetten en de slechte aanpak. Niemand van de regering heeft toen op zijn kritiek gereageerd. Ik weet dat deze regering tegenspraak als anti-democratisch beschouwt en ernstige argumenten weglacht.
De vraag van de voorrang van het internationale recht op de Grondwet is ook vanuit democratisch oogpunt fundamenteel. Het zou volstaan dat de uitvoerende macht een verdrag ondertekent, dat vervolgens door een gewone meerderheid in het Parlement wordt geratificeerd, om heel het grondwettelijk stelsel te herzien. Nochtans gelden voor een grondswetswijziging eisen inzake bijzondere meerderheden die juist zijn ingebouwd om de minderheden te beschermen. Het zou dan ook een contradictie zijn dat deze garanties zouden kunnen worden aangetast door een minderhedenverdrag, dat precies de bescherming van de minderheden en het evenwicht tussen de verschillende groepen tot doel moet hebben.
De regering moet dan ook duidelijkheid scheppen over de vraag of het minderhedenverdrag zonder wijziging van de Grondwet kan worden geratificeerd. Bij het voorbehoud werd met dit punt geen rekening gehouden. Als de regering meent dat dit kan, dan aanvaardt ze dat het internationale recht voorrang heeft op de Grondwet, een interpretatie die afwijkt van de rechtspraak van het Arbitragehof. Bovendien kunnen essentiële bepalingen van het Belgische pacificatiemodel worden gewijzigd door de ratificatie van een verdrag, waarop het Parlement geen amendementen kan indienen of goedkeuren.
Natuurlijk gaat het maar om een resolutie. Als de dynamiek wordt gevolgd die door bepaalde kringen wordt gevoed en die stelt dat het verdrag zonder meer moet worden geratificeerd, dan moet de regering een duidelijk antwoord geven op de vraag of de ratificatie van dit verdrag mogelijk is zonder een grondwetswijziging.
M. Marcel Cheron (ECOLO). - Je ne comptais pas intervenir donc je serai très bref mais quand je vois la qualité et le nombre des intervenants, je ne voudrais pas rater une occasion historique.
Je suis, moi aussi, assez surpris par la démarche de M. Van den Brande, non pas parce qu'il s'attaque à un arbitre suisse, les arbitres suisses sont non seulement arbitres mais aussi suisses et je ne puis m'empêcher, comme M. Moureaux, de considérer que M. Van den Brande se comporte en mauvais perdant. Même les Français en coupe du monde de football n'ont pas fait ça, monsieur Van den Brande. Au-delà de l'anecdote, nul n'ignore votre lobbying. Vous avez fait de nombreux communiqués et vous vous en êtes vanté au moment où ça marchait bien. Vous avez cru, à un moment donné, que vous seriez suivi par des alliés dont je ne rappellerai pas les qualités car ce serait un peu trop cruel. Je n'ai d'ailleurs pas du tout envie de vous agresser. Que faisons nous ici alors que nous savons que le débat est en cours au Conseil de l'Europe et que nous n'avons pas à interférer dans ce qui se fait là-bas et le gouvernement pas davantage ? Vous pouvez bien entendu interroger le gouvernement. Si vous voulez le contrôler, vous pouvez le faire à la Chambre. Quoi qu'il en soit, votre démarche est révélatrice du problème que nous connaissons quant à cette question ancienne. Ce qui est spectaculaire, c'est que la Belgique fait partie des rares et derniers pays qui n'ont pas ratifié cette convention. Quand on est confronté au miroir, monsieur Van den Brande, je pense que la meilleure démarche n'est pas de le casser mais de se demander pourquoi les autres portent un tel regard extérieur sur nous et pourquoi nous sommes si mal à l'aise par rapport à une question comme celle-là. Je vous invite à y réfléchir. Donc, je pense que nous n'avons pas à interférer sur cette question. Le travail se fait au Conseil de l'Europe et, d'ailleurs, il n'est pas terminé. Sur le fond, j'aurais aussi des choses à dire sur ce travail. Je l'ai lu, je me suis beaucoup intéressé aux locuteurs du wallon chez nous et aussi aux luxembourgophones, à savoir cette minorité près d'Arlon, très intéressante. Je suis même étonné que vous n'y ayez pas fait allusion, cela aurait peut-être apporté de l'eau à une certaine forme de moulin s'il y a des moulins en Flandre profonde. En ce qui me concerne, j'estime que nous n'avons pas à jouer les Don Quichotte.
Par ailleurs, il est évident que tout reste à faire. Après l'adoption du rapport et de la résolution, il faudra que nous puissions expliciter et définir cette matière dans notre pays, ce qui nécessitera un travail politique assez colossal. Nous devrons essayer de trouver une solution et je puis vous dire que nous sommes quelques uns à la vouloir. Nous aurons pour ce faire la pression positive du Conseil de l'Europe parce que moi, je veux qu'un vote intervienne au Conseil de l'Europe. Je voudrais tant vous entendre dire qu'un jour il y aura une convention cadre sur la protection des minorités en Belgique. Par conséquent, le travail politique à l'échelon belge restera à accomplir et il est important.
Enfin, je voudrais insister sur un élément souligné par Mme Nabholz, qui fait référence à un vieux combat et à une vieille histoire dans ce pays. Je veux parler de l'incapacité des communautés, en particulier des deux grandes communautés de ce pays, de signer un accord de coopération cadre en matière culturelle. Je trouve qu'il s'agit d'un défi colossal. Est-il tellement difficile d'imaginer des accords de réciprocité en matière culturelle ? Il nous faut un regard extérieur pour nous faire remarquer que ce qui est quand même évident ne se fait pas dans ce pays.
Si une suite positive doit être donnée, non pas à l'interpellation de M. Van den Brande, mais au débat que le Conseil de l'Europe nous invite à organiser, il faut non seulement qu'existe la volonté politique de définir la notion de minorités adaptées à notre histoire et à notre pays, mais aussi que soit enfin finalisé l'accord de coopération préparé entre nos deux grandes communautés, accord dont je possède encore le texte. M. Moureaux m'affirme qu'il existe d'ailleurs déjà des précédents. Il faut que nous soyons enfin en mesure de conclure, de part et d'autre de nos frontières communautaires et linguistiques, de véritables accords de réciprocité et que pour organiser des manifestations à caractère culturel de part et d'autre de cette frontière, nous ne soyons plus obligés de passer par le Mali ou le Bénin.
M. Alain Destexhe. - Ma première remarque concerne le point 21 de la résolution. On y trouve d'excellentes choses, y compris pour la Flandre. C'est un point sur lequel on n'a pas suffisamment insisté puisque l'assemblée recommande que les langues officielles de la Belgique soient enseignées en priorité dans toutes les communautés du Royaume. Si cela se fait déjà systématiquement à Bruxelles, la Flandre privilégie l'apprentissage de l'autre langue alors que bon nombre de Wallons choisissent d'apprendre l'anglais plutôt que le néerlandais. Les francophones devraient y réfléchir.
Quant à ma seconde remarque, elle se trouve dans la ligne des propos que vient de tenir M. Cheron. Vous évoquez la rencontre qui a eu lieu avant-hier soir à La Panne, dans le cadre des cours de langue organisés par la Chambre, entre une quinzaine de parlementaires flamands et un représentant d'une asbl représentant les francophones de Flandre.
La situation était quelque peu surréaliste : alors que le représentant des francophones souhaitait s'exprimer en français, les Flamands ont d'abord voulu vérifier qu'il s'exprimait correctement en néerlandais étant donné qu'il vivait en Flandre depuis cinq ans. Les parlementaires flamands lui ont répondu en français alors que les francophones s'exprimaient en néerlandais.
Le représentant des francophones a déclaré que la Flandre comptait 300.000 francophones : ceux de la périphérie, les autres Belges francophones vivant en Flandre et les Français résidant en Flandre, notamment à Gand.
Si l'on exclut les habitants de la périphérie, la revendication quasi unique de ces francophones est de pouvoir organiser en Flandre, notamment à Gand et à Bruges, des manifestations culturelles en français. On a alors assisté à un véritable dialogue de sourds entre le représentant des francophones qui affirmait que les pouvoirs publics refusaient de mettre une salle à leur disposition et qu'il était donc exclu d'organiser des manifestations culturelles en français. Il citait, à titre d'exemple, la disparition des conférences « Exploration du monde ». Les parlementaires néerlandophones réfutaient cette affirmation, arguant qu'il était parfaitement possible de trouver des salles en Flandre.
Par conséquent, le représentant francophone s'estimait discriminé sur le plan de ses droits culturels tandis que les parlementaires flamands dans leur ensemble affirmaient que la Flandre ne pratiquait pas de discrimination envers les francophones. J'ai cru comprendre qu'il n'y avait même pas d'accord au sujet de la possibilité d'organiser des manifestations culturelles en Flandre.
De heer Guy Moens (SP.A). - Ik denk dat heer Van den Brande op heel wat punten gelijk heeft, maar op heel wat andere heeft hij ongelijk. Hoe meer hij overdrijft, hoe minder hij overtuigt.
Ik ben net als de heer Moureaux van mening dat we tegenover de verhoudingen tussen de taalgemeenschappen in dit land meer dan ooit in het verleden een verdraagzame houding moeten aannemen. Hij weet echter beter dan wie ook dat die taalverhoudingen geen zaak van gezond verstand zijn, maar van harde politiek.
De eerste minister weet dat de heer Tobback altijd stelt dat de raad van Europa nog minder voorstelt dan de Belgische Senaat; het moet dus een zeer onbelangrijke instelling zijn. Toch wens ik dat de eerste minister ons overtuigt van de relatieve onbelangrijkheid van een resolutie van de Raad van Europa.
De voorzitter. - Laten we oppassen met het gebruik van dergelijke argumenten.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - België wordt traditioneel geroemd om de wijze waarop het zijn nationale tegenstellingen heeft aangepakt. We hebben steeds oplossingen gevonden zonder dat er ooit één slachtoffer is gevallen. Conflictgebieden uit de hele wereld komen dan ook naar het Belgische model kijken.
De actie die de Raad van Europa nu op instigatie van enkele Belgen die klachten hebben ingediend onderneemt, brengt het gevaar met zich mee dat deze evenwichten op de helling worden gezet. Ik heb de indruk dat men onvoldoende beseft met welk vuur men aan het spelen is. Ook de Belgische regering blijft te passief. Het grote probleem is dat de Belgische regering de raamconventie heeft ondertekend zonder het voorbehoud aan te tekenen dat er in België slechts één minderheid kan worden erkend, de Duitstalige.
Al wie de voorliggende tekst verdedigt, moet beseffen wat de gevolgen zijn. Wie de redenering volgt dat de Nederlandstalige en Franstalige taalgroepen, die geen minderheid zijn op nationaal vlak, wel minderheden zouden kunnen zijn in de deelstaten, moet de gevolgen van deze redenering aanvaarden en moet aanvaarden dat de deelstaten lid moeten zijn van de Raad van Europa en hun vertegenwoordigers moeten sturen. Bovendien moet onze taalwetgeving integraal worden overgeheveld naar de deelstaten aangezien de Raad van Europa op dat niveau controle uitoefent. Dit betekent dus dat ook de hele faciliteitenregeling naar de deelstaten wordt overgeheveld.
De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik kreeg de voorbije weken, een periode waarin we met zware problemen geconfronteerd werden - ik denk aan de recente overstromingen, de begroting voor 2003 en drie andere zware internationale dossiers - acht interpellaties over het rapport-Nabholz. Er kwam één interpellatie van de Senaat, die de snelste was, en er wachten nog zeven interpellaties in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Daarom reageerde ik een beetje emotioneel. We staan voor enkele belangrijke keuzes en het eerste debat dat we in het Parlement moeten voeren gaat over dit rapport.
Toch moet ik toegeven dat ik na afloop van alle uiteenzettingen blij ben met de interpellatie van de heer Van den Brande omdat daaruit blijkt - dat is onder meer het geval voor de uiteenzettingen van de heren Moureaux en Vankrunkelsven - dat er een vrij grote eensgezindheid bestaat over de realiteitswaarde van dat document. Dat verwondert mij ook niet. De heer Delpérée, een man waarvan aangenomen wordt dat hij op dat vlak vrij neutraal is en dat hij doorgaans goede analyses maakt, heeft op 24 april jongstleden de toon aangegeven toen men hem zijn mening over dat rapport vroeg. De heer Delpérée dacht ongeveer hetzelfde als de heer Moureaux, namelijk dat het rapport naast de oproep om dergelijke problemen tussen de gemeenschappen zelf op te lossen niet veel bruikbare elementen bevat.
Ik kan mij volledig terugvinden in wat hij ter zake zegt. De titels waren ten eerste al niet min, namelijk De la poudre de Perlinpinpin. In een interview noemt hij het rapport zelfs potsierlijk en naïef. Hij zegt dat wij in België al een lange constitutionele en institutionele traditie achter de rug hebben waarin wij een aantal minderheden een aantal rechten en faciliteiten hebben gegeven. Hij somt 27 gemeenten op waar dergelijke faciliteiten bestaan. Hij voegt eraan toe dat het potsierlijk en naïef is om deze faciliteiten nog verder uit te breiden. Hij volgt daarbij eigenlijk dezelfde redenering als de heer Caluwé, die een hoogst interessant betoog gehouden heeft. Als men de idee van de minderheden volgt op regionaal vlak, moet men ook consequent zijn en zeggen dat de gemeenschappen die minderheden moeten beschermen. Dan moet ook de regeling van die faciliteiten aan de gemeenschappen worden overgedragen. Ik denk echter dat de gemeenschappen in dit land deze wens niet koesteren en dat er daarover geen consensus mogelijk is.
In 1998 hadden we het rapport-Columberg. Ik neem nu identiek dezelfde houding aan als Jean-Luc Dehaene op dat ogenblik. Hij heeft zich daar op geen enkele manier mee gemoeid. Hij heeft toen het comité van de ministers geen enkele opdracht gegeven vóór de formele goedkeuring van de resolutie. Zo lang dat niet gebeurd is, kan het comité van de ministers niet optreden. Ik vraag mij trouwens af of dat op tactisch en strategisch vlak wel zo verstandig is. Het bewuste rapport is natuurlijk een interessant document dat enkele waardevolle elementen bevat, maar dat voor de grond van de zaak onbruikbaar is. Wij moeten de problemen in België immers zelf oplossen.
Il appartient en effet aux communautés linguistiques flamande et française de ce Parlement, grâce aux relations qu'elles entretiennent avec les Régions et Communautés, de trouver une solution au problème que constitue la définition des minorités dans la convention-cadre.
Men beweert nu dat mevrouw Nabholz een definitie geeft van de minderheden en dat we deze definitie bij de raamovereenkomst zomaar moeten aanvaarden. Dat is totaal onjuist. Wij moeten de problemen zelf oplossen. De kaderovereenkomst zegt immers dat de definitie van de minderheden in België door de Belgische Staat zal moeten worden bepaald en niet door één of ander rapport van de Raad van Europa.
Wij hebben nog een tweede voorwaarde verbonden aan de goedkeuring van het verdrag over de minderheden. Ik denk daarbij nog niet aan de ratificatie, want die gebeurt door de parlementen en niet door de regering zoals de heer Van den Brande net zei. Het Koninkrijk België verklaart dat de toepassing van het raamverdrag geen afbreuk doet aan de grondwettelijke bepalingen, aan de garanties of beginselen en evenmin aan de wettelijke normen die het taalgebruik regelen. Dat is nu precies wat de heer Delpérée in al zijn verklaringen zegt. Er bestaan in België al voldoende garanties die voortvloeien uit onze constitutionele en institutionele tradities.
Men waarschuwt ons nu dus voor dat rapport, voor de resolutie en de definitie die we in de maag geduwd zullen krijgen. Dan zouden we verloren zijn. De realiteit is echter totaal anders.
Mevrouw Willame verwees terecht naar de bestaande afspraak over een procedure met het oog op het bepalen van die definitie. De experts van het Interministerieel Comité Buitenlandse Betrekkingen (IMCBB) zijn, in tegenspraak met wat de heer Van den Brande beweert, op 24 juni jongstleden al een eerste keer bijeengekomen. Op 25 september zetten ze hun werkzaamheden voort. De heer Velaerts zal in de volgende vergadering een volledig overzicht geven van de pogingen die in het verleden gedaan werden om een definitie te geven aan het begrip minderheid. Hij zal met de experts samenwerken om die definitie alsnog te vinden.
Ik herhaal dat ik het eens ben met de uitspraken van de heer Delpérée. Wat heeft de regering in die zin al gedaan? Minister Michel en ikzelf hebben samen een delegatie ontvangen. Ik kan daar in alle vrijheid en openheid over spreken. Ik heb de heer Michel horen spreken. Hij heeft juist dezelfde woorden gebruikt als ik, namelijk dat de Vlamingen in het begin van de jaren dertig gevraagd hebben om de officiële tweetaligheid in België in te voeren. Dat werd hen geweigerd. Zeventig jaar later kwam Columberg met zijn rapport. Minister Michel en ikzelf hebben de Belgische constitutionele traditie uitgelegd. Wij hebben duidelijk gemaakt op welke manier de minderheden in België beschermd worden en welke essentiële rol de federale overheid daarin speelt. Wij hebben verwezen naar de faciliteiten in de Rand en hen gezegd dat het gevaarlijk zou zijn om nu andere concepten in te voeren. Ik ben het op dat vlak met de heer Caluwé eens die terecht zegt dat we dan een andere institutionele structuur moeten opbouwen. Niet iedereen is het daarmee eens.
Je ne me laisse pas influencer par le fait qu'il s'agisse d'une résolution. Cette tâche nous incombe et nous la réaliserons dans le cadre de ce qui a été convenu.
Je ne suis guère favorable à ce que l'on alerte le comité ministériel. Cela ne servirait à rien parce qu'il est impossible de modifier la résolution.
Ik ben het niet eens met de waarschuwingen van de heer Moens. Ik ben er echter vast van overtuigd - de heer Delpérée is het daar volmondig mee eens - dat het rapport onbruikbaar is voor de Belgische institutionele en constitutionele traditie. Het is een bijdrage tot het debat.
Sur ce point, je partage l'avis de M. Moureaux, à savoir qu'il faudra certainement tenir compte des considérations plus générales figurant dans le rapport.
De heer Vande Lanotte heeft dit op 30 april al gezegd. Zowel in de Kamer als in de Senaat heeft hij gezegd dat dat de wijze is waarop we het rapport benaderen en waarop we, binnen onze bevoegdheden een oplossing proberen te geven aan het probleem van de raamconventie. Het is fout om een link te maken met wat nu in de Raad van Europa gebeurt.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik wil niet verder ingaan op wat de heer Moureaux heeft gezegd. Toch is het een beetje merkwaardig: eerst krijg je in de Raad van Europa tweemaal een tollé général op aanzet van de Francofonen en dan preekt de vos de passie: Chers amis, la tolérance! Ik waardeer het grootmeesterschap in het sofisme van de heer Moureaux, maar hij moet de zaken niet omdraaien. De Franstaligen hebben, totaal tegen de werkelijkheid in, tweemaal een klacht ingediend. Ze hebben daarbij het beeld gegeven dat de Vlamingen niet in staat zijn om op een decente manier evenwichten in te bouwen. De heer Moureaux is dus niet goed geplaatst om de Vlamingen te zeggen dat zij die ingesteldheid niet hebben. De zaak is eenvoudig: in alle culturen en landen in Europa en in de wereld proberen zij die tot een gemeenschap toetreden niet zich te assimileren maar ze proberen zich wel minimaal te integreren.
Ik ben altijd groot voorstander geweest van een cultureel akkoord tussen de twee gemeenschappen. Ik heb daarover zelf ooit nog onderhandeld met mevrouw Onkelinx. Als de Franstaligen het principe van de territorialiteit aanvaarden, is er morgen een cultureel akkoord. Dat is ook het standpunt van de huidige Vlaamse regering. De krijtlijnen die we samen afspreken moeten wel gerespecteerd worden.
Ik ben absoluut voorstander van het gebruik van de tweede taal. Ik vind het een verplichting om in het Nederlandstalige onderwijs het Frans op te nemen in het programma van de laatste jaren van het basisonderwijs en in het secundair onderwijs. Dat heb ik altijd voorgehouden. Het omgekeerde is helaas niet waar aan de andere kant van de taalgrens.
De voorzitter. - In Brussel wel.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik zal het niet hebben over het taalhoffelijkheidsakkoord dat nu tot stand gekomen is, dat is een andere kwestie. Het zou een grote stap vooruit zijn, mocht ook de Franse Gemeenschap die verplichting instellen. Ik heb ook druk ondervonden van personen die meenden dat de Vlaamse jongeren de keuze moesten krijgen tussen Engels, Duits, Frans, enzovoort. Ikzelf en de toenmalige minister van onderwijs vonden altijd dat Frans verplicht moest blijven. In deze omstandigheden moeten de Franstaligen dan ook niet de passie komen preken. Op dat punt moeten we decent met mekaar omgaan.
De eerste minister heeft geen antwoord gegeven op mijn cruciale vraag. Ik begrijp perfect dat hij zich in een moeilijke situatie bevindt. Hij heeft één antwoord gegeven over de commissie van experts die, zoals ik vermoedde, de 24e eenmaal is samengekomen.
De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - U hebt gezegd dat ze nog niet is samengekomen.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Jawel, er is uiteraard een installatievergadering geweest. Nu zegt de eerste minister dat die mensen tegen 25 september zullen nagaan wat over deze zaak vroeger door experts werd gezegd. Het volstaat dat zij in het rapport van de 7 experts van 1997 lezen wat de houding was van o.a. de professoren Suy, Senelle, Delpérée. Dat ze daarvoor 6 maanden nodig hebben, bewijst dat de eerste minister geen interesse heeft voor het probleem.
De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - De heer Van den Brande is voorstander van een snelle definitie van de minderheden.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Neen, maar de eerste minister gaat voorbij aan iets totaal nieuws dat naar aanleiding van dit rapport in de resolutie is gebleken. Het is namelijk de eerste keer dat de Commissie van Venetië over deze aangelegenheid werd geraadpleegd. Wat het zelf bepalen en definiëren van minderheden betreft en dat de Raad van Europa daarmee niets te maken heeft, vergist de eerste minister zich grondig.
Ik begrijp dat de eerste minister zich nu in een moeilijke situatie bevindt. Hij moet immers rekening houden met tegengestelde opinies tussen Nederlandstaligen en Franstaligen.
Wat de interpretatie van minderheden betreft, zegt de Commissie van Venetië: "Ils ne peuvent cependant exercer ce pouvoir discrétionnaire que conformément aux principes généraux du droit international et aux principes fondamentaux énoncés dans l'article 3 de la convention-cadre. Ils doivent en outre s'inspirer des pratiques internationales observées dans ce domaine, et notamment s'abstenir de toute distinction...". Met `ils' wordt bedoeld de lidstaten die het verdrag hebben ondertekend.
Ik neem aan dat het vervelend wordt dat er totale onenigheid heerst binnen de coalitie. Dat was ook in de vorige regeerperiode niet gemakkelijk. Er is echter een groot verschil: de eerste minister heeft de illusie gewekt dat hij zal ratificeren. In de vorige regeerperiode is nooit een handtekening geplaatst. De eerste minister gaat er wel heel licht overheen.
Ik vraag de regering niet om tussenbeide te komen in de interparlementaire assemblee. Ik vraag alleen te doen wat alle andere landen doen: bij om het even welk probleem geven alle regeringen informatief aan wat de situatie is. De eerste minister doet dat niet. Misschien minimaliseert hij de resolutie als ze wordt goedgekeurd. Dat betekent dan dat hij niet politiek honoreert wat mevrouw Willame-Boonen en andere collega's daarnet bevestigd hebben. Daaruit leid ik af dat, onder deze omstandigheden en met de definitie van mevrouw Nabholz, de regering de tekst niet zal ratificeren. Dat is de enige conclusie die ik kan trekken. Het is nuttig om daarover na te denken. Uiteindelijk moet de eerste minister zelf weten in welke mate hij de verantwoordelijk wil dragen voor een systeem dat leidt tot volledige tweetaligheid en of dit wel het algemeen belang dient. Ik denk het niet. De eerste minister minimaliseert de zaken, hij neemt zijn verantwoordelijk niet op zich, hij is gebonden door zijn coalitieafspraken, wat ik betreur. Wat de grond van de zaak betreft, gaat hij in tegen de unanieme standpunten van onze collega's, ook van zijn eigen partij, en waarschijnlijk ook tegen zijn eigen standpunt. Hij schat volledig verkeerd in wat nu in de Raad van Europa wordt voorgesteld.
Ik heb deze vraag om uitleg gesteld om te weten wat de regering totnogtoe heeft gedaan en wat haar standpunt is. Ik maak een afspraak voor de week van 23 september omdat ik er helemaal niet zeker van ben dat de ontwerpresolutie als dusdanig zal worden goedgekeurd.
Vandaag heb ik geen bevredigend antwoord gekregen op mijn vraag. De regering doet niets, ze meent dat de mensen hiervan niet wakker liggen. De eerste minister zegt dat de mensen zich meer bezighouden met de begroting. Ik denk dat ze zich zorgen maken als de eerste minister vijf dagen op rij de economische vooruitzichten moet bijstellen. Ik hoop daarom dat de economische groei niet van 3 naar 2% gaat en dat hij zichzelf niet zal moeten corrigeren, zoals hij dat alleszins zal moeten doen voor dit probleem betreffende de minderheden.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De heren Van den Brande, Vandenberghe en Caluwé hebben een motie ingediend die luidt:
"De Senaat,
Gehoord de vraag om uitleg van de heer Van den Brande over `het ontwerp van resolutie van mevrouw Nabholz-Haidegger betreffende de bescherming van de minderheden in België, in bespreking bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa';
Gelet op de bespreking in de parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van het rapport van mevrouw Nabholz-Haidegger en de voorgestelde ontwerpresolutie over de bescherming van de minderheden in België;
Gelet op de verstrekkende gevolgen van een eventuele goedkeuring van het rapport en de ontwerpresolutie voor de Belgische institutionele evenwichten en de Vlaamse belangen;
Gelet op de in het rapport Nabholz-Haidegger juridisch en inhoudelijk foutief gehanteerde definitie van het begrip `nationale minderheid', welke indruist tegen internationale rechtsbeginselen, onder meer artikel 27 van het UNO-Handvest, en gevolgen ressorteert op álle beleidsniveaus;
Gelet op het feit dat het rapport en de ontwerpresolutie indruisen tegen de Belgische institutionele grondstructuur zoals bevestigd en erkend in interne en Europese rechtspraak, inzonderheid met betrekking tot het territorialiteitsbeginsel;
Gelet op de onaanvaardbare consequenties voor het Belgisch institutioneel systeem en de Vlaamse belangen van een navolgende ratificatie van de minderheden - kaderconventie, welke een veralgemeende tweetaligheid tot gevolg zal hebben;
Gelet dat de Belgische reserve bij de ondertekening van het Verdrag hieraan geen doeltreffende oplossing biedt omdat zij niet nominatief aanduidt wie als nationale minderheid in België wordt beschouwd;
Gelet op de noodzaak om de lidstaten van de Raad van Europa correct en grondig te informeren over het Belgische institutionele kader en de waarborgen voor de minderheden, alsmede over de gevolgen van de goedkeuring van het rapport-Nabholz voor sommige van deze lidstaten zelf;
Gelet op het tekortschieten van de Belgische federale regering, die daarmee de dubbelzinnigheid omtrent de Belgische positie willens en wetens in stand houdt.
Beveelt de regering aan
1.ondubbelzinnig standpunt in te nemen tegen de bepalingen van het rapport-Nabholz en de ontwerpresolutie;
2.onverwijld alle maatregelen te nemen teneinde de diplomatieke en politieke vertegenwoordigers van België bij de landen, lid van de Europese Raad van Europa, correct te instrueren over de Belgische institutionele structuur en de bescherming van de minderheden en acties te ondernemen om aldus de goedkeuring van het rapport-Nabholz en de ontwerpresolutie te voorkomen;
3.onder geen enkel beding over te gaan tot de ratificatie van het minderheden-kaderverdrag na een eventuele goedkeuring van het rapport-Nabholz en de ontwerpresolutie in de Raad van Europa."
De heren Moureaux, Roelants du Vivier, Cheron, Wille, Monfils, Moens en Lozie hebben een gewone motie ingediend.
-Over deze moties wordt later gestemd.
(De vergadering wordt gesloten om 17.15 uur.)