2-226

2-226

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 19 JULI 2002 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Ontwerp van programmawet (Stuk 2-1248) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking van het onderdeel Financiën en Economische Aangelegenheden

De voorzitter. - De heer Ramoudt, rapporteur, verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - `De brug naar de eenentwintigste eeuw', zo klonk de ronkende titel van het regeerakkoord waarmee de regering van liberalen, socialisten en groenen in 1999 van start ging. Bijna drie jaar later is de brug nog altijd niet gelegd, maar we zijn intussen wel al lang de eenentwintigste eeuw binnengestapt.

Het ziet ernaar uit dat de voorliggende programmawet evenmin bouwstenen aanbrengt om de veel belovende brug naar de eenentwintigste eeuw te leggen.

Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de programmawet in de eerste plaats een oploswet is: rechtzettingen van fouten in de wetgeving, die vroeger werden gemaakt. De programmawet is opnieuw de veruitwendiging van de inefficiëntie en de stunteligheid van de regering. Ik verwijs onder andere naar de verkoop van gronden door de overheid aan BIAC en de opheffing van de vrijstelling van onroerende voorheffing aan Belgacom. Telkens weer heeft de CD&V-fractie gewezen op de slordige aanpak. De meerderheid heeft echter nooit rekening gehouden met onze kritiek. Nu moet de regering rechttrekken wat ze zelf krom heeft gemaakt.

Een tweede algemene opmerking is eveneens een klassieker. De voorliggende programmawet geeft naar goede gewoonte - wellicht zeg ik beter naar slechte gewoonte - aan de regering opnieuw verregaande bijzondere machten. Voor sommige dossiers vraagt de regering een blanco volmacht, enkel en alleen om het parlement buiten spel te kunnen zetten.

Ook dat is jammer genoeg geen nieuws meer. Eind vorig jaar bijvoorbeeld, moest via een programmawet dringend aan de Koning een volmacht gegeven worden om de meewerkende echtgenoot vóór 1 januari 2002 een statuut te geven. Zoals gevreesd kon worden, heeft de regering met die volmacht niets aangevangen. Pas eind april is een principeakkoord bereikt, maar dan wel om een wetsontwerp op te stellen, dat nog altijd niet in het parlement is ingediend. Ondertussen heeft de regering al meermaals met grote trom aangekondigd dat de meewerkende echtgenoot een sociaal statuut krijgt. We verwachten geen woorden maar daden.

In het voorliggend wetsontwerp vraagt de regering om de haar vorig jaar verkregen volmacht voor Belgacom met één jaar te verlengen. In de toelichting stelde de minister dat een snelle oplossing gezien de huidige economische omstandigheden, wellicht niet de beste oplossing is. Waarom moeten dan volmachten worden verleend? Ik dacht om snel te kunnen reageren? Als er geen hoogdringendheid is, is er evenmin een juridische grond om volmachten toe te kennen. Wat de regering absoluut wil voorkomen is discussie in het parlement. Een volwassen parlementair debat behoort blijkbaar niet tot de openheid van bestuur waarmee de regering zo graag schermt. De opendebatcultuur is niet bestemd voor de oppositie.

De regering vraagt ook volmachten om de richtlijnen over de liberalisering van het spoorvervoer om te zetten. Een triest hoogtepunt in de geschiedenis van de volmachten en een sterk staaltje van de zogenaamde opendebatcultuur van de paarsgroene regering! De regering neemt niet eens de moeite om aan te geven welke richting ze wenst uit te gaan. Naar verluidt zou de tekst van het koninklijk besluit dat uitvoering geeft aan die volmacht, zelfs al bestaan.

Ten derde - en ik val jammer genoeg opnieuw in herhaling - is de programmawet met zijn retroactieve bepalingen opnieuw een uitmuntend schoolvoorbeeld van het creëren van rechtsonzekerheid, met andere woorden, van hoe het niet moet. Een voorbeeld is de technische wijziging van de BTW-wetgeving die retroactief wordt toegepast.

Wie voldoende voeling heeft met de samenleving, weet dat de rechtsonzekerheid voor burgers en vooral voor ondernemingen bijzonder nefast is.

Ik wil het nu graag even hebben over een aantal specifieke onderdelen van de programmawet die in de commissie werden behandeld. De heer Caluwé zal het straks hebben over de NMBS en mevrouw Thijs over het toezicht op de diamanthandel.

CD&V staat vanzelfsprekend achter de fiscale gunstmaatregelen voor het opnieuw invlaggen van schepen, alsook achter de tax shelter voor audiovisuele producties van eigen bodem. Ook de maatregelen inzake BTW die de conformiteit met de Europese BTW-richtlijnen beogen, krijgen onze steun.

De maatregelen in verband met de fiscaliteit voor de scheepsvaart kunnen ervoor zorgen dat ons land opnieuw een zeevloot krijgt en dat de veiligheid van zeeschepen toeneemt. Bepaalde schepen varend onder goedkope vlag hadden immers een slechte reputatie. Bovendien keert noodzakelijke knowhow via herinvlagging opnieuw terug naar ons land.

Die maatregelen hadden evenwel reeds eerder kunnen worden genomen. Andere landen zijn ons daarin reeds voor geweest.

We hebben er tijdens de bespreking in de commissie op gewezen dat de regeling voor de investeringsaftrek en de vrijstelling van meerwaarden op schepen niet ver genoeg gaat, in die zin dat het niet zal mogelijk zijn die gunstregimes toe te passen op de scheepvaartdivisies. We noteren echter dat de regering de regeling op korte termijn zal evalueren en ingevolge onze amendementen de gunstregimes voor de investeringen en meerwaarden desnoods zal uitbreiden tot de divisies.

De tax shelter ter bevordering van audiovisuele producties is vooral bedoeld om de financiering van filmproducties van eigen bodem te vergemakkelijken.

We vragen ons af waarom die maatregel via de programmawet moet worden ingevoerd. Waar is de hoogdringendheid van dit dossier? Bovendien vraagt CD&V zich af of het beoogde resultaat zal worden gerealiseerd.

Voorts herhalen we wat we daaromtrent in de commissie hebben gezegd. Zo hebben we nog steeds geen afdoende motivatie gekregen voor het feit dat er minder direct in eigen land moet worden geïnvesteerd wanneer er met leningen gefinancierd wordt dan wanneer er met eigen middelen wordt gefinancierd. Tevens vrezen we dat de voorgestelde bepalingen niet zullen kunnen verhinderen dat verbonden ondernemingen - de ondernemingen die tot eenzelfde filmgroep behoren - gebruik zullen maken van de tax shelter om winsten te verschuiven, onder meer via de doorrekening van kosten berekend tegen een prijs die hoger is dan de marktprijs.

Het fiscale gedeelte van de programmawet is op zich toe te juichen wegens de fiscale gunstmaatregelen, maar de vraag rijst waarom die maatregelen nu plots dringend via een programmawet moeten worden ingevoerd, terwijl heel wat andere dossiers op een oplossing wachten.

Het lijkt erop dat de ene programmawet moet worden goedgekeurd om een vorige te corrigeren. Op die manier creëren we meer rechtsonzekerheid dan zekerheid.

Ondernemingen kunnen rechtsonzekerheid missen als kiespijn. Ze zijn het beu dat steeds opnieuw wettelijke maatregelen worden gewijzigd, zelfs retroactief. Dergelijke praktijken tasten de rechtszekerheid aan en zijn dodelijk voor een goed ondernemersklimaat.

Wat de administratieve vereenvoudiging betreft, zijn de ondernemers er reeds lang van overtuigd dat van de mooie beloften bij de start van deze regering niets in huis zal komen. Ondanks alle retoriek over de noodzakelijke vereenvoudiging van de regelgeving verklaarden 63% van de Belgische ondernemingen in de praktijk nog niets te merken van de administratieve vereenvoudiging. Dat blijkt uit een onafhankelijk onderzoek die de Europese Commissie liet uitvoeren. Aan ruim 4000 ondernemingen in de 15 lidstaten werd in het najaar van vorig jaar gevraagd de kwaliteit van de regelgeving en de invloed daarvan op hun beleid en hun activiteiten te beoordelen. Dat leidde niet alleen tot de voorgaande vaststellingen maar ook tot het feit dat België in Europees perspectief steeds achteraan bengelt.

Eergisteren maakte de regering openbaar dat de administratieve vereenvoudiging volgens haar op kruissnelheid is gekomen, maar dat is slechts een halve waarheid. Voor de regering is de administratieve vereenvoudiging voor zowat één derde op het conto te schrijven van het e-government, de elektronische dienstverlening van de overheid aan de burger. Volgens haar blijkt uit het rapport van de Europese Commissie dat de elektronische dienstverlening meet voor 18 landen - de EU-lidstaten plus Noorwegen, IJsland en Zwitserland - dat ons land inzake elektronische dienstverlening pas op de 15de plaats staat.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik weet dat de oppositie veel tijd wil nemen voor dit debat, maar met het oog op het verslag wil ik niettemin onjuiste informatie rechtzetten. Ik heb dat fameuze rapport van de Europese Commissie, dat eigenlijk een rapport is voor de Europese Commissie, gewoon zelf bekend gemaakt. Dat was in België nog niet bekend. Ik heb zelf gezegd dat wij inzake e-government nog altijd onderaan staan, maar dat wij op Europees vlak, samen met Zweden, in het voorbije half jaar de sterkste vooruitgang hebben geboekt. Ik vind dit toch een hele prestatie. Ik heb ook gezegd dat één derde van de vereenvoudigingsmaatregelen zich situeren in de sector sociale zaken. Die laatste informatie is door een journalist blijkbaar verkeerd geïnterpreteerd, maar ik neem ook dat voor mijn rekening. Ik las tot mijn verbazing in een krant wat u nu citeert, maar dat berust op een misverstand.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik had het wel over twee rapporten. Het rapport waarin staat dat 63% van de ondernemingen zegt dat er niets gebeurd is, dateert van vorig jaar. Het rapport dat u bekend gemaakt hebt, heeft betrekking op de maand april. Het is juist dat er in de sociale zekerheid belangrijke initiatieven genomen zijn. Er is een globale groei van 20%, maar we moeten vaststellen dat we daarmee nog altijd slechts 43% behalen terwijl andere landen, ik denk bijvoorbeeld aan Ierland, 85% halen. Zwitserland en Luxemburg scoren slechter.

Er is trouwens al te veel regelgeving en er komen nog altijd maar regeltjes bij die de ondernemingen nieuwe verplichtingen opleggen. Deze regering vergeet dat het uiteindelijk de ondernemingen en hun medewerkers zijn die voor de welvaart zorgen. We moeten ervoor zorgen dat er ook in de toekomst nog mensen zijn die een onderneming willen opstarten. De kleine en middelgrote bedrijven vormen een belangrijke motor in het creëren van werkgelegenheid. Er zijn in België echter weinig nieuwe ondernemers te vinden. Slechts 4,6% van de Belgen tussen 18 en 64 jaar durft het nog aan om met een nieuwe zaak te starten. Uit een internationale studie, de Global Entrepreneurship Monitor 2001, blijkt dat België daarmee helemaal onderaan bengelt. Deze evolutie dreigt op middellange termijn nefast te worden voor de welvaart in ons land. Om dit te vermijden moet onze samenleving voldoende stimulansen ter bevordering van het ondernemerschap aanreiken, en dat zowel op het vlak van het ondernemen als op het vlak van het sociaal statuut.

Een bedrijfsvriendelijk klimaat is dan ook essentieel. Er is op dat vlak nood aan een echt beleid en een aantal concrete maatregelen. Volgens mij gaat dat verder dan de reparatie- en containerwetgeving die we hier voorgeschoteld krijgen.

Zo verwacht de ondernemer, naast zekerheid en stabiliteit, ook dat hij op een vlotte manier aan kapitaal kan komen. Dit blijkt meer en meer een probleem te worden. Onze KMO's zijn duidelijk ondergekapitaliseerd en dit vormt volgens de Nationale Bank van België de belangrijkste bedreiging voor de stabiliteit van het financieel systeem in ons land. Dit blijkt uit het recente financial stability review 2002 van de Nationale Bank.

Deze regering moet dringend maatregelen nemen om de onderkapitalisatie van KMO's tegen te gaan. Een eenvoudige maatregel van autofinanciering is essentieel. Ik weet dat de regering in het raam van de vennootschapsbelasting daarover een voorstel heeft. Ik vrees echter dat het zo technisch en zo beperkend zal zijn dat slechts een klein deel van de ondernemingen daar gebruik van zal kunnen maken. Ook een verhoging van de middelen voor het Participatiefonds is essentieel. Op die manier kan dat nog meer achtergestelde leningen toestaan aan de KMO's. Het Participatiefonds valt immers, in tegenstelling tot de banken, niet onder de stringente regels van Basel 2. Naast het creëren van SBIC-risicokapitaalverschaffers, die via een fonds investeren in ondernemingen, is het noodzakelijk fiscale stimulansen te voorzien voor achtergestelde leningen die door familie en vrienden aan startende bedrijven worden toegekend. Opnieuw verwijzen we naar ons voorstel over de `Tante Julia'-lening. Het is alle hens aan dek om te zorgen voor voldoende mogelijkheden voor kapitaalsopbouw bij KMO's en startende bedrijven.

Ook de belangrijke sector van de kleinhandel verwacht daadwerkelijke initiatieven. Waar blijven de stimulansen voor de kleinhandel in de binnensteden? Waar is het evenwicht in het handelsapparaat? Is het met de rode loper uit te rollen voor grote winkelcentra, zoals project Cora te Moeskroen, dat men de kleinhandel en dienvolgens de leefbaarheid in de binnensteden zal verbeteren? Vaak wordt over het hoofd gezien dat winkels in het centrum van de stad leven in de stad brengen. En leven in een stad betekent sociale controle en een afname van het onveiligheidsgevoel.

Uit een fait divers uit het journaal van woensdag laatsleden vernemen we dat de viskleinhandel problemen heeft met een te kleine aanvoer van Zeeuwse mosselen. Het blijkt dat de kleinhandel slechts 25% van de bestelde mosselen geleverd krijgt. Bovendien is het grootste gedeelte van deze beperkte leveringen gereserveerd voor de horecasector. De kans is dan ook heel groot dat de prijs van de Zeeuwse mosselen volgende week drastisch zal stijgen. Dit geldt ook voor de bereide Zeeuwse mosselen in de restaurants. De oorzaak van deze problemen is dat de distributieketens Delhaize en Carrefour massaal voorraden hebben opgekocht. Is dit de toekomst van de geliberaliseerde vrije markt? Is dit geen voorbeeld van monopolievorming van een bepaalde economische sector? Is dit niet het zoveelste teken van de economische woestijnvorming die de huidige almacht van de grootdistributie en bijgevolg van de kapitaalconcentratie teweegbrengt? Carrefour heeft wereldwijd een omzet die meer bedraagt dan de hele jaaromzet van de hele Belgische kleinhandel. Waar blijven de maatregelen om evenwicht in het handelsapparaat te realiseren en om monopolievorming tegen te gaan?

Een ander belangrijk punt is de veiligheid. Welke maatregelen worden er genomen om de veiligheid van de winkels te garanderen? Wanneer worden de nodige fiscale aftrekmogelijkheden gecreëerd voor investeringen in veiligheid? Beveiligde winkels zullen inbrekers ontmoedigen en op die manier wordt het veiligheidsgevoel bij zowel de zelfstandige ondernemers als de klant groter. Deze maatregelen zijn even dringend als de fiscale gunstmaatregelen.

Uit talrijke bevragingen blijkt duidelijk dat dit voor heel wat ondernemers meer en meer een groot probleem is, niet enkel in de grensstreken maar overal in ons land.

Een ander probleem dat dringend een oplossing behoeft, is het probleem van de tewerkstelling in sectoren zoals de horeca en bouw, die grote moeilijkheden ondervinden om extra personeel te kunnen inzetten, vaak voor korte en soms onvoorziene tijdsperiodes. Wij zijn van mening dat met de sociale partners arbeidsregelingssystemen uitgewerkt moeten worden, die aangepast zijn aan de behoeften van de sector en die zowel in het belang van de werkgever als de werknemer zijn.

Er is ook de vraag naar de fundamentele verbetering van het sociaal statuut. Dat wordt al drie jaar beloofd. De regering slaagt erin één en dezelfde maatregel minstens driemaal te verkopen en aldus bij de mensen de indruk te geven dat er fundamenteel veel wijzigt. Er zijn verbeteringen, doch veel minder dan de indruk die wordt geschapen. Eerst moest er een werkgroep Cantillon zijn die een rapport zou opmaken, vervolgens was er nood aan een tweede rapport alvorens men beslissingen zou kunnen nemen. Ten slotte was er nood aan een Rondetafelconferentie, die opnieuw het werk verdeelde onder werkgroepen en een tussentijds rapport zal afleveren in september en een eindrapport in maart volgend jaar. Dit zal dan net volstaan om op tijd te zijn om het eindrapport in het verkiezingsprogramma op te nemen. Een verkiezingsprogramma waar op het vlak van het sociaal statuut van de zelfstandigen opnieuw de grootse beloftes zullen worden opgenomen, wellicht dezelfde als die van drie jaar geleden.

Het blijft ook wachten op een fundamentele aanpak van sociale verbeteringen voor zelfstandigen op het vlak van het pensioen.

Voor CD&V moet het sociaal statuut van de zelfstandige én van zijn gezin worden verbeterd. De overheid moet iedereen, ongeacht de beroepsgroep waartoe hij behoort, gelijke kansen geven om via wettelijke en extralegale voorzieningen een volwaardige sociale bescherming op te bouwen. Gelijke behandeling beantwoordt aan het rechtvaardigheidsbeginsel en helpt bruggen bouwen. Op de eerste plaats dient de overheid de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen op een gelijke wijze te financieren, namelijk door een gelijke bijdrage per werknemer en zelfstandige. Dat is nu duidelijk niet het geval. Ook minister Daems was een tijdje geleden voorstander van een gelijke overheidsbijdrage voor zelfstandigen en werknemers op het vlak van de sociale zekerheid. Van enige vooruitgang in dit dossier is evenwel geen sprake. Ook wat het wegwerken van de discriminaties betreft is er weinig vordering, integendeel, er komen discriminaties bij. Niet alleen is de vermindering van het pensioen wegens vervroeging nog steeds niet gerealiseerd maar nu is ook het minimumpensioen voor zelfstandigen voor het eerst opnieuw losgekoppeld van de inkomensgarantie voor ouderen, het vroegere gewaarborgd inkomen voor bejaarden.

Vóór het zomerreces zou het wetsontwerp over de schouwspelartiesten in het Parlement worden ingediend, zei de premier in januari bij de voorstelling van de 21 prioriteiten. Waar blijft dit ontwerp? Ook dit werd reeds met veel tromgeroffel aangekondigd, maar het blijft wachten op een officieel wetsontwerp.

We wachten trouwens ook nog steeds op de fiscale stimuli voor ICT-investeringen. Deze maatregel is maanden geleden aangekondigd door de minister. In de commissie hebben we reeds twee voorstellen van de heren Destexhe en Ramoudt besproken maar in de praktijk gebeurt er niets.

Wij stellen ook vast dat de prioriteitennota van de regering een luik fiscale stimuli voor ethisch beleggen omvatte. Tijdens de bespreking van mijn wetsvoorstel over de derdewereldbevek beloofde minister Reynders dat hij in juni met een eigen concreet voorstel zou komen. Opnieuw is er in de praktijk nog niets gerealiseerd.

Heel wat van de prioriteiten die vandaag als zeer belangrijk worden beschouwd in deze programmawet, zijn niet de meest dringende maatregelen ter ondersteuning van het ondernemerschap, waarop onder meer ook de sector van de kleinhandel wacht. Ondanks deze kritische bemerkingen, steunt de CD&V-fractie de fiscale gunstbepalingen uit de programmawet, met de duidelijke waarschuwing evenwel dat de echte prioriteiten op economisch gebied niet zijn gerealiseerd en dat de tijd hiervoor echt dringt. Precies daarom zal CD&V zich bij de stemming over die artikelen onthouden.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De programmawet omvat heel wat punten met begrotingsimplicaties. Iedereen weet dat we gekant zijn tegen programmawetten. Ook de meerderheid is het daarmee eens. Programmawetten blijken echter moeilijk uit te roeien te zijn. Dat belet evenwel niet dat we de techniek van de programmawetten moeten trachten te verbeteren.

Ik heb enkele weken geleden een wetsvoorstel ingediend om bij elke begroting een gendernota te voegen. Dat zou ook moeten gelden voor elke programmawet. Deze programmawet doet het eigenlijk niet zo slecht. Ze omvat een aantal acties die een duidelijk impact hebben op de genderdimensie, zoals het vaderschapsverlof waarvoor eindelijk middelen worden vrijgemaakt. Voorlopig komt alleen de privé-sector hiervoor in aanmerking. Minister Van den Bossche heeft hier in plenaire vergadering wel een en ander beloofd voor het openbaar ambt. Wat het leger betreft, zullen we een amendement indienen, dat we bij gebrek aan tijd niet hebben kunnen toelichten. (Onderbreking van de heer Van Quickenborne)

Mijnheer van Quickenborne had wellicht op het vaderschapsverlof kunnen ingaan. Zijn gendergevoeligheid is alom gekend en dat bleek ook uit zijn stemgedrag. Ik heb vastgesteld dat hij zich de jongste maanden bij de stemming over een gendergevoelig ontwerp stelselmatig onthield of tegenstemde. Wellicht kan hij nu als lid van de meerderheid zijn houding wijzigen.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Hebt u het nu over kinderopvang? Collega De Roeck had haar kinderen meegebracht vandaag, maar heeft ze moeten terugsturen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat is niet mijn schuld, maar die van de meerderheid. Als CD&V opnieuw aan zet is, zal een en ander geoptimaliseerd kunnen worden. Zal mevrouw De Roeck dan met ons meewerken?

Als men uitgaven budgetteert, moet men weten welke groepen daardoor eventueel bevoordeeld of mogelijk vergeten worden. Daarom pleit ik niet alleen voor een gendernota bij de begrotingen, maar ook voor een kindbudgettering. Op de Kinderrechtentop van New York was een van de belangrijkste conclusies dat we moeten weten hoeveel geld we willen besteden aan een kindvriendelijk beleid. De Top werd afgesloten met de slogan: `Investeren in kinderen'.

Ik wens even stil te staan bij het gendervriendelijk budgetteren en hoe dit in ons land zou kunnen worden georganiseerd. Met de Pekingwet hebben we de regering de opdracht gegeven jaarlijks in het Parlement een verslag neer te leggen over de inspanningen en beleidsdaden die werden gedaan om het genderevenwicht na te streven. Het is onze bedoeling om bij deze oefening een kostenplaatje te voegen zodat de financiële inspanningen transparant worden.

Gender budgeting bestaat reeds in vele landen en er is reeds veel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. De drie hoofddoelstellingen zijn:

Statistieken over de impact van een begroting of van overheidsuitgaven op verschillende bevolkingsgroepen zijn nodig voor een gendervriendelijke budgettering. Gendergevoelig budgetteren maakt het de overheid mogelijk rekenschap te geven van de inspanningen die ze heeft gedaan voor de gendergelijkheid en de bescherming van de vrouwenrechten.

In ons land werden reeds de eerste stappen op dit vlak gezet. Tijdens het Belgische voorzitterschap werd een zeer interessant seminarie georganiseerd onder de auspiciën van staatssecretaris Boutmans en het vrouwenagentschap van de VN, Unifem. Talrijke experts hebben de theorie en de methodologie van deze begrotingsaanpak toegelicht. De westerse landen bevelen de ontwikkelingslanden aan deze methodologie toe te passen, maar zijn nog niet zover om een dergelijke methodologie zelf toe te passen.

Toch word ik in deze eis gesteund door een belangrijke adviesraad, de commissie Vrouw en Ontwikkeling. Die had in haar aanbevelingen voor het Belgische voorzitterschap duidelijke eisen in die zin opgenomen. Ik verwijs in dit verband naar het document van de commissie met de titel `Een stap verder naar gelijkheid tussen vrouwen en mannen'. Wie meer wil weten over dit thema kan ik de boeiende bijdrage van professor Diana Elson van de Universiteit van Essex aanraden, waarin duidelijk wordt uitgelegd hoe deze methodologie in de praktijk kan worden toegepast. De oefening had perfect kunnen worden gedaan op deze programmawet.

In verschillende landen worden reeds inspanningen gedaan. In Frankrijk is de regering sinds vorig jaar verplicht om een gendernota aan de begroting toe te voegen. Zweden doet inspanningen, maar dan wel uitsluitend binnen het raam van het ontwikkelingsbeleid, en niet voor het interne beleid. Andere landen doen wel concrete stappen. Australië heeft een wettelijk kader voor genderbudgettering. Ook landen met minder financiële middelen zoals de Filippijnen en Zuid-Afrika zijn zeer vooruitstrevend. In de Filippijnen moet de begroting sinds 1994 van een gendernota vergezeld zijn.

Ter afronding van mijn uiteenzetting wil ik er enkel nog op wijzen dat ik aan de hand van schriftelijke vragen elk jaar de begroting onderwerp aan een gendertoets. Daaruit blijkt dat we 0,007% van de federale begroting besteden aan gelijke kansen voor mannen en vrouwen, een miniem bedrag dus. Deze berekening is gebaseerd op de antwoorden van ministers op mijn vragen en het zou best kunnen dat we tot een hoger cijfer komen als we in een diepgaander wetenschappelijk onderzoek de administratie bij de hand nemen en uitleggen hoe ze met oog voor genderaspecten moet budgetteren. In elk geval staat het vast dat we nog een lange weg moeten afleggen om te komen tot een ernstige toepassing van het genderprincipe en ik dacht dat het interessant was dit probleem in het raam van de programmawet even te belichten. Het gaat immers om good governance en goed bestuur moet met alle aspecten rekening houden.

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - In mijn uiteenzetting, die ik jammer genoeg zeer zal moeten beperken, zal ik behalve aan enkele negatieve punten, ook voldoende tijd besteden aan een positief punt van de programmawet.

Positief zijn zeker de artikelen 115 tot 127, die het mogelijk maken onze koopvaardijvloot herin te vlaggen. In de jaren 1980 werd de spijtige, maar onvermijdelijke en dus wijze beslissing genomen om de koopvaardijschepen naar Luxemburg uit te vlaggen wegens de sociale en fiscale concurrentie. De Europese Commissie heeft echter ingezien dat niet alleen België, maar zowat alle landen met problemen in de koopvaardij hadden af te rekenen. Op 5 juli 1997 heeft ze een aantal richtlijnen vastgelegd die de lidstaten de mogelijkheid geven voor de koopvaardij op sociaal en fiscaal vlak een aantal afwijkingen toe te staan.

De vorige regering ging daar onmiddellijk op in en trof een aantal sociale maatregelen, zoals de vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen voor werknemers op zeeschepen. Ze werkte ook enkele fiscale maatregelen uit voor deze werknemers en de huidige regering heeft dit werk voortgezet met de wet van 24 december 1999. De vorige regering startte ook met het embryonaal uitwerken van maatregelen voor sommige delen van de bedrijfsfiscaliteit, zoals momenteel in twaalf van de vijftien lidstaten van de Europese Unie al het geval is. Enkel in België, Frankrijk en Zweden werd dat werk nog niet afgerond. Vorig jaar heb ik er hier op de tribune bij minister Reynders op aangedrongen de maatregelen ook in België in werking te laten treden. De minister wou echter eerst een studie laten maken om na te gaan of de maatregelen wel positieve resultaten zouden hebben, terwijl dat eigenlijk ook zonder studie kon worden vastgesteld. Vandaag vaart immers geen enkel schip onder Belgische vlag en brengt de koopvaardij fiscaal hoe dan ook niets op. De herinvlagging, hoe beperkt ze misschien ook zal zijn, zal hoe dan ook voordelig zijn voor de staatskas. Ik heb het dan nog niet over bijkomende voordelen op het vlak van tewerkstelling en het verder uitbouwen van de maritieme cluster.

Intussen is de studie afgerond en nu verschijnen deze maatregelen eindelijk in de programmawet. Ik betreur het dat ze niet onmiddellijk van kracht worden. Dat komt omdat de aanmeldingsprocedure bij de Europese Commissie te laat werd opgestart, zodat we aan de Koning de bevoegdheid moeten geven om de artikelen in werking te laten treden.

Ik had de minister van Financiën graag nog een aantal technische vragen gesteld, maar ik zal er zijn vervanger, de minister van Sociale Zaken, niet mee belasten.

Wat in de programmawet staat over de spoorwegen is uitermate negatief. Er is eerst het herinvoeren van de spoorwegpolitie. Bij de Octopus-onderhandelingen werden de spoorwegpolitie, de luchtvaartpolitie en de rijkswacht gefusioneerd. Dit gebeurde om te vermijden dat er, zoals Team Consult ooit berekende, 98 verschillende politiediensten zouden zijn. De federale politie moet zich nu concreet bezighouden met de veiligheid en de ordehandhaving in de stations en op de treinen, zodat de conducteurs worden ondersteund als er zich problemen voordoen. Deze ondersteuning is echter ontoereikend. Hetzelfde geldt voor de gemeenten. In Antwerpen kan een voetbalmatch niet doorgaan want de federale politie kan de lokale politie niet bijstaan omdat er twee activiteiten op hetzelfde moment plaatsvinden, met name het feestje van minister Stevaert en de voetbalmatch Beerschot-PSV. Er zijn 8.000 federale politiemensen. Er is een enorm potentieel binnen het korps, maar de vraag is wat ze doen.

Nu moeten bij de NMBS opnieuw mensen met politiebevoegdheid worden belast omdat de federale politie geen ondersteuning meer verleent.

Het meest negatieve punt is dat er bijzondere machten worden gevraagd voor de hervorming van de NMBS. Ik behoor niet tot degenen die moord en brand schreeuwen wanneer de regering bijzondere machten vraagt. In een aantal gevallen zijn daar overigens terechte redenen voor. De criteria liggen trouwens vast. Het moet gaan om bijzondere omstandigheden, de volmachten moeten beperkt zijn in de tijd, ze moeten nauwkeurig worden omschreven en men moet zich aan de grondwettelijke regels en aan de bevoegdheidsverdeling houden. Wat het laatste betreft zijn er geen problemen, maar voor de drie andere aspecten wel.

Volgens het derde criterium moet de machtigingswet niet alleen de doelstellingen vermelden, maar ook welke aangelegenheden de regering bij volmacht wil regelen en welke wetten ze wil wijzigen, zodat de rechter achteraf kan toetsen of alles wel wettig is. In de uitvoerige tekst van de programmawet vinden we geen spoor van een nauwkeurige omschrijving terug. Met andere woorden, we geven de regering een blanco cheque om bij volmacht met de NMBS om het even wat te doen. Nergens staat er welke organen ze op basis van de Europese richtlijn wil creëren. Die richtlijn laat verschillende wijzen van uitvoering open. De regering kan de NMBS één houden en er een aparte regulator voor oprichten of ze opsplitsen in een eenheid voor de exploitatie en een voor de infrastructuur en daarbij aan de laatste de regulator toevoegen. Een dergelijke fundamentele keuze hoort het parlement te maken, waarna de technische uitvoering nog altijd met bijzondere machten kan worden gerealiseerd. Met andere woorden, ze komt niet tegemoet aan het derde criterium.

Het tweede criterium betreft de beperking in de tijd. De regering vraagt bijzondere machten voor negen maanden, tot 15 maart 2003. De Europese richtlijn vraagt niet alleen dat de liberalisering tegen die datum is afgewerkt, maar ook dat ze dan operationeel is. Op 16 maart kan de Deutsche Bahn dus vragen om haar treinen over Belgische sporen te laten rijden. Als de regering pas op 15 maart het kader heeft gecreëerd op basis waarvan achteraf de uitvoering moet gebeuren, dan haalt ze die datum niet. Het zou veel veiliger zijn om de periode van negen maanden in te korten, maar gelet op de omvang van de uitdaging waar de regering voor staat en gelet op de achterstand die ze al heeft, heb ik de grootste twijfel dat de Europese richtlijn binnen de gestelde termijn zal kunnen worden uitgevoerd.

De echte reden voor de volmachten ligt bij het eerste criterium, namelijk de bijzondere omstandigheden die ze moeten verantwoorden. De regering geeft er geen, ze maakt ook in de memorie van toelichting op geen enkele manier duidelijk waarom ze voor de uitvoering van deze Europese richtlijn bijzondere machten nodig heeft. De echte reden ligt in wat de regering de voorbije drie jaar met de NMBS heeft gedaan en vooral wat ze niet heeft gedaan. De Europese richtlijn dateert van 26 februari 2001, ruim anderhalf jaar geleden, maar bovendien wist de regering al van 1999 dat die richtlijn eraan kwam.

De grote doelstelling van de minister van Verkeer was de aanwijzing van een nieuwe administrateur-generaal voor de Spoorwegen. De voorbije drie jaar heeft de regering zich voornamelijk daarmee bezig gehouden.

Wegens de manier waarop het spoorbeleid werd gevoerd, zijn nu bijzondere machten nodig om de Europese richtlijn uit te voeren. In oktober 2000 sluit paarsgroen een eerste NMBS-akkoord over de investeringen en over de structuurtjes van de NMBS. Daarin wordt niet gesproken over de door Europa gevraagde herstructurering. Er werd gedurende een half jaar gepalaverd. Op 30 maart 2001 kwam de feitelijke bevestiging van het akkoord van oktober 2000. Op dat ogenblik was er nog steeds geen sprake van de uitvoering van de Europese richtlijn. In het Parlement werd de herstructureringswet ingediend. Die bevatte de oprichting van enkele comiteetjes en een formule om de administrateur-generaal aan banden te leggen. Een nieuwe raad van bestuur moest worden aangeduid zodat de administrateur-generaal kon worden vervangen. Uiteindelijk ging die wet slechts over de kleine spelletjes van de minister. In de lente van 2001 waren er problemen in het Vlaams Parlement. Ik hoopte dat het herstructureringswetje daarop zou worden ingetrokken. Het werd echter behouden en eind september werd het wetsontwerp over de structuren van de NMBS in de Kamer goedgekeurd. De meerderheid bleef politiek verdeeld. De PS wilde het wetsontwerp in de Senaat niet goedkeuren zolang in het Vlaams Parlement het samenwerkingsakkoord niet was goedgekeurd. Het resultaat van dit alles is dat deze kleine hervorming pas in april-mei 2002 is voltooid. Dan kon het moment suprême van de vaudeville plaatsvinden: de heer Schouppe kon eindelijk worden vervangen. Om een bekwame opvolger aan te stellen waren nog een aantal afleveringen van de vaudeville nodig. Met die zaken heeft de minister zich drie jaar bezig gehouden waardoor ze geen aandacht heeft kunnen besteden aan datgene wat moest gebeuren, namelijk de Europese richtlijn uitvoeren.

Wij hebben ons werk wel gedaan. In de Kamer hebben wij het wetsvoorstel ingediend tot oprichting van het onafhankelijk instituut voor het spoorvervoer, waarmee de Europese richtlijn werd gevalideerd. De minister heeft geen gebruik gemaakt van ons werk. Nu rest er slechts één keuze: het Parlement om blanco volmachten vragen om de limietdatum, 15 maart 2003, te kunnen halen. Dat is nog maar eens een illustratie van het bijzonder slechte spoorwegbeleid van de voorbije drie jaar.

De heer Didier Ramoudt (VLD). - Mijnheer de voorzitter, voor het goede begrip, had ik graag vernomen waar ik in de materie van de commissie voor de Economie en de Financiën de uiteenzetting van collega de Bethune over borstvoeding en hinder moet situeren.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer Ramoudt, u hebt niet goed geluisterd. Ik heb het gehad over genderbudgettering. Het is de bedoeling deze nieuwe methodiek toe te passen op elke financiële operatie, ook op de programmawet. Deze methodiek past in de good governance.

In mijn toespraak had ik het over borstvoedingspauzes voor vrouwen bij het leger in het kader van het buitenlands beleid. Mijnheer Ramoudt, u hebt de teksten over het buitenlands beleid misschien gelezen. De programmawet stuurt het statuut van de militairen bij, maar de minister heeft hierbij het statuut van de vrouwelijke militairen uit het oog verloren. De vrouwen in het leger hebben vooralsnog niet dezelfde rechten als de vrouwen in de particuliere sector. Deze discussie had haar plaats onder de hoofding landsverdediging en buitenlands beleid. Wij komen daarop misschien straks nog terug onder de hoofding sociaal beleid.

De heer Didier Ramoudt (VLD). - Ik probeer de logica der dingen in te schatten.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De programmawet behandelt natuurlijk tal van zaken. U staat er bovendien alleen voor, terwijl wij met heel onze fractie aanwezig zijn. Met een hele ploeg kunnen wij de zaken beter volgen dan u zo alleen op de banken van de VLD.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het is heel moeilijk om alles alleen te verwerken. Wij begrijpen dat.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wij zijn stand-by. Als u vragen hebt, aarzel niet. Wij zullen duiding geven.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Mijnheer Ramoudt, uw vraag aan collega de Bethune over de plaats van haar toespraak in dit hoofdstuk is zeer merkwaardig. Dat is natuurlijk de moeilijkheid voor wie voor een vuilbak staat.

De voorzitter. - Mijnheer Van den Brande, ik voel dat u tijd gaat verliezen.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Neen, neen, mijnheer de voorzitter.

De voorzitter. - Enkele jaren ervaring hebben mij geleerd dat als u zo begint, ...

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Mijnheer de voorzitter, Über allen Gipfeln ist Ruh ...

Ik wens de verslaggever overig geluk te wensen met het goed notuleren der dingen, maar wil hem er toch op wijzen dat er een redelijk verschil bestaat tussen zijn visie en de onze: in de meer holistische visie van de christen-democraten kunnen het sociaal-economisch beleid en het economisch-financiële beleid immers moeilijk worden losgekoppeld van een algemeen maatschappelijke visie.

Dat is natuurlijk de moeilijkheid met een vuilnisbakwet, une loi poubelle zoals de heer Henrion zaliger gedachtenis dat altijd heeft genoemd. Ik heb al vele programmawetten onderzocht, maar deze programmawet is dermate versnipperd dat men gemakkelijk de draad en de essentie uit het oog verliest.

Mijnheer de voorzitter, ik zou mij willen richten op de verklaring die de premier enkele dagen geleden achteroverliggend op zijn fiets op weg naar Torhout-Werchter Classic heeft afgelegd. De heer Verhofstadt heeft verklaard: `Wij leven terug in een normaal land.'

Wij kennen allemaal dit uitzonderlijk boeiende feuilleton, dat heel dicht bij de werkelijkheid van de mensen staat, en waarin veel meer inzit dan op het eerste gezicht naar voren komt.

We zouden terug in een normaal land leven, maar het tegendeel is waar. De regering voert inhoudelijk nog slechts een schijnbeleid dat mijlenver verwijderd is van wat in het verleden opgebouwd werd.

Ik verwijt deze regering vooral het manifeste gebrek aan continuïteit in de beleidsvoering en haar verklaringen inzake het herstel van de economie, de werkgelegenheid en de welvaart van de burger. Ze onderstreept de betekenis van het Lissabonproces, zoals het in de top van Luxemburg is ingezet. Een christen-democraat, de heer Jean-Claude Junker, heeft krijtlijnen uitgetekend over vijf belangrijke aspecten.

Ik zal het financiële hoofdstuk van de programmawet aan deze vijf aspecten toetsen. De loonkosten, die in België al zeer hoog zijn, stijgen sneller dan in de buurlanden, ondanks de wet op de concurrentiekracht. Men kan de mensen wel veel wijsmaken, maar in wezen gaat het over de koopkracht van de mensen. Indien men die probeert op te krikken door een alternatieve loonvorming of door bijkomende lasten, komt men in een dubbelzinnig verhaal terecht. Men geeft de mensen de indruk dat ze, zoals Eric Van Rompuy het zegt, een bijkomende pizza per maand kunnen kopen, met misschien nog een drankje erbij. Tegelijkertijd stelt men echter vast - de mensen zijn echt niet zo dom als de meerderheid denkt - dat de koopkracht vermindert als gevolg van bijkomende lasten. Het is natuurlijk moeilijk om dat toe te geven, zeker voor de liberalen.

Wat baat een lichte vermindering van de centrale fiscale druk als die op het vlak van de lokale fiscaliteit wordt gerecupereerd? Uit analyses die de voorbije dagen gemaakt zijn, blijkt immers welke enorme bedragen de lokale overheden moeten derven, bedragen die ze nodig hebben om hun essentiële taken uit te voeren.

De regering gaat ook bijzonder onzorgvuldig om met de concurrentiekracht van onze bedrijven. Ze heeft het sociaal-economisch overleg in het begin van deze regeerperiode op een cynische wijze op een zijspoor geparkeerd. Dat zal haar zuur opbreken. Een aantal maatregelen zullen zonder gevolg blijven en de concurrentiekracht van onze bedrijven, zeker van de KMO's, zal worden onderuitgehaald.

Er is ook de hoge fiscale druk. We stellen vast dat de fiscale druk over de hele lijn stijgt, ondanks de beloften die de regering daarover gedaan heeft. La rage taxatoire van het verleden is la rage dilatoire geworden.

Dat is een ander voorbeeld van deze gigantische schijnoperatie.

De actieve welvaartsstaat, de weg naar de hemel die langs Oxford loopt, is in feite een passieve stilstandstaat geworden. Ondanks het fabeltje van het Luxemburg-, Lissabon- en Barcelonaproces om tot een activiteitsgraad van 70% te komen, is de regering er na drie jaar nog niet in geslaagd de activiteitsgraad met 0,4% te doen stijgen. Om haar doelstellingen te bereiken, zou de huidige paarsgroene meerderheid dus tot in 2046 moeten blijven regeren.

Als Europeanen streven we naar een nieuw, flexibel arbeidsproces. Daarbij zijn we ver verwijderd van het ideaal van de rustzetel die na een loopbaan van 40 of 42 jaar klaarstaat. De niet-flexibiliteit van de arbeidsmarkt heeft tot gevolg dat de doelstellingen van het Lissabonproces met betrekking tot de actieve welvaartsstaat niet worden bereikt. Elke dag worden ervaren mensen van 52, 53 of 54 jaar op een totaal onverantwoorde en asociale manier uitgestoten. De meerderheid stelt in de programmawet geen enkele substantiële maatregel voor om de doelstellingen te bereiken.

De nieuwe technologieën moeten worden gezien als een instrument om de weerbaarheid van de bevolking te verhogen. De regering had 21 doelstellingen voor de 21ste eeuw, waaruit moest blijken dat we de top zouden bereiken op het vlak van de nieuwe technologische instrumenten. Het is een schande dat men na jaren de oprichting van een Hoge Raad voor de Innovatie voorstelt terwijl zowel de federale als de Vlaamse regering elk initiatief tot innovatief vermogen afremt. Ons land bengelt op dat vlak aan de staart van het peloton. Ons land is volledig afhankelijk van de arbeid van zijn bevolking en van de ontwikkeling van de geest. Het is daarom onvergeeflijk dat de regering het gigantische pakket aan middelen dat ze dank zij de inspanningen van de vorige regering heeft geërfd, niet gebruikt om het onderzoek en de ontwikkeling te bevorderen. Deze middelen zijn zelfs gedaald. Dat zullen we duur bekopen.

Deze middelen zijn zelfs gedaald in de budgetten van de verschillende overheden. Dit zullen we duur bekopen. Het is je reinste hypocrisie dat het beleid de innovaties, de nieuwe technologieën en het binden van de nieuwe instrumenten aan een perspectief voor de toekomst enkel belijdt met woorden, maar er niets aan doet.

Deze programmawet komt op geen enkel punt tegemoet aan de vooropgezette substantiële doelstellingen. Het is een schijnoperatie. Wij zijn opnieuw beland in een abnormaal land. Over de voorgestelde maatregelen durf ik zeggen dat de leugen regeert en de meerderheid abdiceert. Het is onbegrijpelijk dat de voorstellen geen `fighting spirit' vertonen. De regering mist er niet enkel een kans mee, ze vertoont ook een totaal gebrek aan politieke visie. Het gaat om reparaties van reparaties van reparaties, zoals men op een leeglopende band het ene na het andere kleefpleistertje plakt. Maar hoever zal men nog kunnen fietsen met deze banden? De meet zal enkel met een aftands vehikel worden gehaald. De schone schijn zal elke dag duidelijker worden. De mensen weten goed wat echt beleid en wat pure en platte verkoopstechniek is.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De commissie Financiën had het deze week over de diamantsector. Hoewel ik bijzonder weinig met de sector te maken heb, vind ik wel dat wetten in overleg met de sector moeten worden opgesteld.

De onderzoekscommissie naar de georganiseerde criminaliteit heeft, op vraag van de Hoge raad voor diamant, een controle op de in- en uitvoer van diamant aanbevolen. De regering wil gevolg geven aan die aanbeveling door in de programmawet twee artikels op te nemen over de controle op de diamantsector. De voorliggende tekst stemt echter niet overeen met de tekst waarover met de sector is onderhandeld. De tekst in de programmawet gaat veel verder en breidt de controle op de diamantsector uit over alle transacties die betrekking hebben op alle producten en nevenproducten van diamanten. Oorspronkelijk was het de bedoeling de controle te beperken tot de transnationale transacties. Ik begrijp dat de diamantsector zich bedrogen voelt. De uitbreiding van de controle heeft voor gevolg dat andere economische sectoren die te maken hebben met diamant, onder de strikte controle van de Koning zal vallen. Normaal moet ook het VBO hiervan op de hoogte worden gebracht.

Artikel 168 van de programmawet vraagt aan de Koning een regeling uit te werken voor het toezicht op de diamantsector. De Raad van State merkt terecht op dat het gaat om een veel te ruime delegatie van federale wetgevende bevoegdheid aan de Koning. In feite is dit een volmachtenwet die niet beantwoordt aan de bindende criteria opgenomen in de vaste rechtspraak van de Raad van State en het Arbitragehof. De toezichtregeling zal bijgevolg ongrondwettig zijn. Dat zal verregaande gevolgen hebben, vooral als misbruiken worden vastgesteld.

Gelet op het belang van de materie is het onverantwoord om op een dergelijke basis tewerk te gaan. Hiermee dreigt een belangrijk wapen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit vooraf uit handen te worden gegeven.

Artikel 169 zou enkel betrekking hebben op transnationale transacties. Thans strekt het toepassingsgebied van de wet zich uit over alle transacties die plaatsvinden op Belgisch grondgebied. Wie een juweel met een diamant wil kopen, zal dat voortaan kenbaar moeten maken. Hoever kan de controle en de dreiging van de overheid op de particulier gaan? In het verslag over de georganiseerde criminaliteit in België werd uitdrukkelijk gesteld dat de diamantsector in zijn geheel niet is aangetast door de georganiseerde misdaad, maar dat via toezicht op de in- en uitvoer van diamant moet worden vermeden dat de criminele fenomenen zich zouden veralgemenen. België heeft reeds een van de strengste controles op de diamantsector; in Dubai, Tel Aviv of andere grote centra is de controle niet zo streng. Het is dan ook belangrijk dat ons amendement op dit artikel wordt aangenomen.

Een ander punt is de intensifiëring van de administratieve vereenvoudiging. Naast het al op gang gebracht e-government in de sociale zekerheid voor ondernemingen zal de dienst Administratieve Vereenvoudiging binnen de maand een voorstel lanceren om de opstart van bedrijven te beperken tot de uitreiking van twee vergunningen, een federale en een gewestelijke. Ook zal de termijn drastisch worden ingekort. Het e-governmentproject, het uniek ondernemingsnummer en het eenheidsloket moeten tegen einde 2002 van start gaan. Hiervoor moet het handelsregister worden hervormd en moet de wetgeving op commerciële inplantingen worden aangepast. Ook moet rekening worden gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap. In een regeringsnota staat dat iedereen, zelfs de eerste minister, weet dat ook de administratieve vereenvoudiging in de realiteit helemaal niet loopt. Gisterenavond stootte ik op een artikel met de titel `365 dagen van het e-team: stoelendans bij Daems'. Een jaar na de lancering van het e-team, dat de Belgische informatiemaatschappij moest uittekenen, is zo goed als iedereen van dit team vervangen. De meeste kabinetten lopen pas leeg als de regering op vallen staat, niet zo het kabinet van Telecommunicatie waar de rotatie zo courant is dat de minister al aan zijn tweede ploeg toe is. Een kabinet dat zo draait, zal niet veel kunnen verwezenlijken. Je kan de mensen hun vertrek niet kwalijk nemen als ze in privé-bedrijven betere voorwaarden krijgen.

De plannen stapelen zich op, maar er wordt nauwelijks iets gerealiseerd. De regering zou dan ook beter een mea culpa slaan; paarsgroen zou dit misschien iets vaker moeten doen. Op korte termijn resultaten beloven, loont nooit. Het e-governmentproject vordert langzaam. De elf modelgemeenten voor de elektronische identiteitskaart verkeren in de onduidelijkheid omtrent de concrete implementatie. Heel wat gunningen voor diverse projecten moeten trouwens nog worden verleend. De deadline van einde 2002 is een illusie.

Op 1 januari 2003 zullen er dus geen elektronische identiteitskaarten zijn, maar ten hoogste een reeks halve maatregelen die op uitvoering wachten. We wijzen er nogmaals op dat de gemeenten als belangrijke tussenschakels tussen burger en overheid niet betrokken zijn bij het samenwerkingsakkoord rond E-government. Bovendien is bij de hervorming van de administratie niet gedacht vanuit een perspectief dat rekening houdt met de elektronische overheid en resoluut klantgericht is, maar werd er gewerkt vanuit de bestaande structuren. De premier pakt geregeld uit met groot nieuws. `In ons land', zei hij, `is de administratieve vereenvoudiging eindelijk op kruissnelheid.' Voor drie domeinen zouden we volgens een rapport van de Europese Commissie de beste leerling van de klas zijn. We hebben dat rapport er eens op nagelezen en dat is met deze regering altijd de moeite waard. Eén keer komen we op de vijftiende plaats en op een bepaald vlak halen we niet eens de helft van de punten. Na drie jaar regering-Verhofstadt is de paarsgroene modelstaat België dus helemaal niet op kruissnelheid.

Ook de hervorming van de handelsregisters is niet rond. De regering sprak van een automatische toekenning van vergunningen bij een niet tijdig afleveren ervan, maar daarover hebben we helemaal niets meer gehoord en de programmawet zwijgt in alle talen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Dit debat is voor onze collega's misschien een beetje bevreemdend, maar dat gevoel hebben wij ook. Keer op keer worden we in de Senaat geconfronteerd met programmawetten die vanuit strikt begrotingsrechtelijke oogpunt eigenlijk een bijvoegsel zijn van een begroting of begrotingswijziging. Eén ding is zeker: door de bevoegdheidsverdeling tussen Kamer en Senaat krijgen wij nooit zicht op de begroting, de begrotingswijziging of de resultaten van een begrotingscontrole zoals er gisteren één op twee uur - dat is bijzonder snel - werd afgehandeld. Wij krijgen alleen het ontwerp van programmawet.

De programmawet van vandaag is het resultaat van de begrotingscontrole van februari-maart. Mijn vraag aan de regering is dan ook concreet of de begrotingscontrole van gisteravond ook zal resulteren in een ontwerp van programmawet. Dat is nogal belangrijk, want dan hebben we misschien al in oktober een nieuwe programmawet te behandelen en dan waarschijnlijk in december weer één voor de begroting van volgend jaar.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Het antwoord is nee.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Kunnen we dan veronderstellen dat de maatregelen die nog niet zijn goedgekeurd door de gehele wetgevende macht, toch al werden meegerekend in de begrotingscontrole van gisteravond?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De begrotingscontrole gaat vanzelfsprekend uit van maatregelen die voor een stuk nog moeten worden uitgevoerd en vaak zijn maatregelen dan ook nog in het stadium van besluitvorming.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dit getuigt van weinig respect voor het Parlement. Dit was een relevante vraag en de minister heeft wel geantwoord, maar zijn lichaamstaal maakte duidelijk dat antwoorden hem eigenlijk te veel was. Dat is niet gepast in een parlementair debat.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Dan is mijn conclusie kort. Wat de bevolking vanmorgen via de radio kon vernemen, is eigenlijk voorbarig. De wetteksten die de basis zijn van het positief begrotingsresultaat dat voor dit jaar wordt geschat, zijn immers nog niet gestemd.

De conclusie van de begrotingscontrole was: begroting naar evenwicht of klein overschot. De Hoge Raad voor de Financiën kwam echter naar buiten met een voorstel voor de gezondheid van onze financiën, maar vooral om de effecten van de vergrijzing van de bevolking op te vangen. Het begrotingsoverschot zou moeten evolueren naar anderhalf procent van het BBP. Ik denk dat dit nu al in deze maatregel vervat is. Worden er ook al voorbereidingen genomen voor andere grote, budgettaire lasten, bijvoorbeeld in verband met de NMBS-schuld. Zijn deze lasten opgenomen in de positieve cijfers die vanochtend op de radio werden aangehaald?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vanmorgen heb ik in mijn eerste uiteenzetting over de buitenlandse politiek al gewezen op persberichten die melden dat we binnenkort weer voor omstandigheden staan waar niet alleen oorlog en vrede op het spel staan, maar accessoir ook het al deerlijk gehavende aanzien van ons land. Men wees op de impasse bij de meerderheid om het buitenlands beleid aangepast vorm te geven met de vaststelling dat het buitenlands beleid geen knusse zandbak mag zijn waarin de dames en heren gekozenen hun allerindividueelste emoties kunnen uitleven.

Daarenboven las ik op de voorpagina van een Franstalige krant `Louis Michel dénonce le gauchisme d'Ecolo'. De minister van Buitenlandse Zaken doet een paginalange uitval naar het gauchisme van Ecolo. Hij maakt een reeks vaststellingen die wijzen op een totaal gebrek aan politiek inzicht en een gebrek aan politieke moed. Er wordt voortdurend voor de tribune gespeeld en niet in functie van de problemen. Dat geeft me meer motieven om te wijzen op de ernst van de algemene financiële wereldtoestand waarmee ons land wordt geconfronteerd. Gisteren verwees ik naar Saint-Simon die de gebruiken aan het hof van Lodewijk XIV beschreef en hoe irrealistisch dat alles was. Als ik de pers vandaag ter hand neem, heb ik de indruk dat in dit land dezelfde sfeer heerst als bij de Duitse keizer Willem II na de aanslag in Sarajevo. Hij beschouwde die als een louter plaatselijk incident en ging zeilen op de Oostzee.

Op de voorpagina van Le Monde staat `Pourquoi le capitalisme est malade.' Er worden drie pagina's gewijd aan de financiële crisis waarin de Westerse wereld is terechtgekomen.

In Le Monde worden allerlei voorstellen besproken, waarvan er enkele voorkomen in de wet op de Nationale Bank, die ook de CD&V-fractie gisteren hier mee heeft goedgekeurd.

Er zijn inderdaad maatregelen nodig omdat het financieel verkeer totaal is aangetast door de zeepbeleconomie. Zeepbelpolitici kennen we al heel lang. Ze vormen een bekend verschijnsel: hoe kleiner het gewicht hoe hoger ze stijgen. Zeepbelpolitici maken daarom doorgaans een briljante carrière. Zeepbelpolitici laten zich leiden door het meesterwerk van Machiavelli, die poneerde dat in de politiek niet de inhoud van de opvatting, maar de schijn de essentie is. Hij somt al de wetten op die een politicus moet naleven om de schijn op te houden en om zijn persoonlijke doelstellingen te realiseren.

Anders staat het met de zeepbeleconomie, waarvan we de resultaten meer en meer beginnen te zien. Collega Van den Brande heeft daarnet nog aangetoond hoe ver schijn en werkelijkheid hier uit elkaar liggen. De schijn en het irreële van dit debat bestaat erin dat we doen alsof de internationale financiële crisis die zich in de wereld voltrekt, niet bestaat. We houden ons er niet mee bezig. We doen alsof we niet weten dat belangrijke aandelen op de beurs met 90, zelfs 95 procent zijn gedaald, dat bankaandelen op een jaar tijd de helft van hun waarde hebben verloren, dat de koppeling van het bank- en verzekeringssysteem op internationaal vlak onvoorstelbare risico's meebrengt. In de banksector is de situatie te vergelijken met die van de jaren dertig, toen bankactiviteiten ook werden samengevoegd met economische, een combinatie die de diepe crisis van de jaren dertig heeft veroorzaakt.

De regering had dit alles beter laten bediscussiëren in plaats van tegen een overdreven snelheid een programmawet erdoor te jagen onder het mom dat ze zeer dringend is, terwijl ze in feite al achterhaald is. De minister gaf zelf in antwoord op een pertinente vraag van collega De Schamphelaere toe dat er weer nieuwe maatregelen nodig zijn. Waardoor we inderdaad weer een wet krijgen die collega Van den Brande terecht karakteriseerde als een reparatiewet op een reparatiewet op een reparatiewet. Ondertussen wordt de reële financiële crisis niet onder ogen genomen en mag niemand daarover spreken.

Ik vraag mij af wat de bestuurskracht van een regering is waarvan de meerderheidspartijen verklaringen afleggen zoals ik daarnet in de verf heb gezet.

Daarenboven doen zich allerlei nieuwe fenomenen voor. Vandaag stond in de Financieel Economische Tijd een artikel met de titel `Hoge geldgroei in de eurozone is een mysterie. ECB weet niet waar het geld naartoe is.' Dat is toch ongelooflijk. `De hoge groei van de geldhoeveelheid in de eurozone is een mysterie. De statistieken suggereren dat de bedrijven als gevolg van de lage rente veel geld ontlenen, maar tegelijk klagen veel ondernemingen dat het moeilijker wordt om kredieten te krijgen. Bovendien heeft de Europese Centrale Bank geen idee waar het ontleende geld naar toe is.' Dat schrijft de FET. De geldhoeveelheid, M3, van de eurozone steeg tussen mei 2001 en maart-mei 2002 met 7,5%. Dat is zeer veel, want de referentiewaarde voor de Europese Centrale Bank is maximaal 4,5%. De Bank zegt dat de hoge geldgroei gedeeltelijk het gevolg is van de voorkeur voor liquide beleggingen sedert de aanslagen van september en de forse daling van de beurs, waardoor cash en kortlopende deposito's in de cijfers van de geldhoeveelheid terechtkomen, in tegenstelling tot obligaties en aandelen. De ECB stelt echter dat er steeds grotere bezorgdheid heerst over de hoge geldgroei. De ECB waarschuwde er vorige week voor dat dankzij de renteverlagingen van vorig jaar ruim voldoende liquiditeiten beschikbaar zijn en dat dit een bedreiging vormt voor de prijsstabiliteit.

Wat is er met al dat geld gebeurd? Dat is onduidelijk. In het artikel wordt professor Manfred Neumann van het Instituut voor Internationale Economie in Bonn geciteerd. Hij zegt: `Dit is een raadsel'. Professor Neumann vreest dat de hoge geldgroei de inflatie zal doen stijgen. Als echter blijkt dat dit geld niet is geïnvesteerd, maar verspild, zal het omgekeerde gebeuren. Dan is er deflatie. Dan is het mysterie van het verdwenen geld een bewijs van deflatie. Misschien zijn we wel in de casinosamenleving terecht gekomen! Als dit geld gebruikt wordt om onproductieve arbeidskrachten te betalen of is weggeveegd door de dalende aandelenkoersen, zal dit tot meer faillissementen en verdere deflatie leiden.

Als de liberalen horen dat het geld verdwenen is, dan zouden zij hiervoor toch aandacht moeten opbrengen.

In plaats van te discussiëren over een achterhaalde programmawet, die het alleen heeft over kleine technische punten, zou de regering beter een algemeen economisch en financieel beleid voorstellen. De artificiële vermenging van liberalen, socialisten en groenen verhindert natuurlijk een brede visie op en een algemene aanpak van de sociaal-economische problemen. De regeringspartners vinden elkaar alleen in het kleinste gemeen veelvoud en dat zijn natuurlijk de kleine afgebakende problemen. Een beetje technocratisch knutselen, dat altijd sterk tijdsgebonden blijft. Zodra de politieke en financiële toestand wijzigt, is dan een nieuwe programmawet nodig.

In de huidige situatie, waarin ons land en de Westerse wereld geconfronteerd worden met een financiële crisis en oorlogsdreiging, is de bespreking van dit ontwerp van programmawet totaal onaangepast.

-De algemene bespreking is gesloten.