2-215 | 2-215 |
M. Olivier de Clippele (MR), rapporteur. - Le gouvernement a instauré une commission dite « Corporate governance », qui était d'ailleurs placée sous la présidence de notre collègue Paul De Grauwe et qui a remis ses conclusions pour optimaliser le fonctionnement des sociétés. Ce sont ces conclusions qui font l'objet du projet de loi qui nous est soumis aujourd'hui.
On voulait en fait garantir les droits des acteurs d'une société, qu'il s'agisse des travailleurs ou des investisseurs, c'est-à-dire des actionnaires et des banquiers qui accordent des prêts à ces sociétés.
Je ne vous détaillerai pas les trois objectifs du projet. Ils visent essentiellement l'amélioration de la diffusion de l'information, les opérations des administrateurs indépendants et, enfin, l'indépendance des commissaires, qui a fait l'objet de la discussion la plus approfondie.
Het belangenconflict tussen de wettelijke controleopdracht van de revisor en zijn andere opdrachten voor de vennootschap, voornamelijk de consultancy, heeft veel discussie uitgelokt. Daarom richt het ontwerp een onafhankelijk toezichtcomité op dat een lijst van de toelaatbare nevenopdrachten van de revisoren zal opstellen.
Plusieurs réunions ont été consacrées à cette question et des amendements ont fait l'objet d'échanges et de discussions. Un amendement de M. Roelants du Vivier visait à créer un collège de commissaires pour les sociétés cotées en bourse et celles qui déposent des comptes consolidés et dont les commissaires exercent des activités hors champ d'application stricte du révisorat. M. Roelants du Vivier souhaitait que dans ces cas-là, il y ait un second commissaire ou un collège de commissaires exerçant un contrôle réciproque. Finalement, cet amendement a été retiré.
Quand à l'amendement nº 14 de M Thissen, il visait à instaurer un comité d'audit. Lors de la discussion de cet amendement, M. Thissen avait cru comprendre que le représentant du ministre estimait qu'il pouvait accepter cet amendement. Il s'est avéré qu'il s'agissait d'un malentendu. Finalement, l'amendement a été rejeté par neuf voix contre deux, et une abstention. L'ensemble du projet de loi a été adopté à l'unanimité des douze membres présents et le rapport, par huit voix et une abstention.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de rapporteur voor zijn uitstekend verslag.
Ik waardeer de bedoelingen van het ontwerp. De werkzaamheden rond een wettelijke regeling voor een beter bestuur in onze ondernemingen werden reeds in de vorige legislatuur aangevat. Zij krijgen hun beslag in de voorliggende tekst. Ik deel de mening dat het wetsontwerp kan zorgen voor een groter vertrouwen in de Belgische ondernemingen in het algemeen en in de genoteerde Belgische ondernemingen in het bijzonder. We weten allemaal dat deze laatste op het internationale financiële forum zichtbaarheid missen. Een wettelijk kader voor het bestuur van de vennootschappen dat nauwer aansluit bij internationale praktijken, zal wellicht hun zichtbaarheid ten goede komen.
Mijn fractie staat positief tegenover het ontwerp. Toch wil ik bij een aantal specifieke punten enkele bedenkingen formuleren.
De hervorming richt zich vooral op de grote ondernemingen. Het is nuttig ook na te denken over de implementatie van de nieuwe principes van corporate governance bij kleine en middelgrote ondernemingen én over de sensibilisering van de KMO's daarvoor. De principes van goed bestuur van de onderneming kunnen een eigen toepassing kennen in de kleine en middelgrote ondernemingen, die de kern van onze economie uitmaken. Ik denk hierbij aan de regeling voor onafhankelijke bestuurders of de in het wetsontwerp ingeschreven mogelijkheid van een installatie van een directiecomité, die wordt beperkt tot NV's. De praktijk wijst echter uit dat heel wat BVBA's of CVBA's, die soms grote ondernemingen zijn, ook nood kunnen hebben aan een directiecomité.
Alle ondernemingen, ook de KMO's, moeten zich laten leiden door de principes van goed bestuur. Een belangrijke rol inzake sensibilisering voor een goed bestuur is weggelegd voor de grote adviesverleners van veel KMO's: de economische en juridische beroepsbeoefenaren zoals de accountants, de bedrijfsrevisoren, de advocaten en de notarissen. Een grotere KMO-reflex had in dit dossier dan ook niet misstaan.
Hoewel het toe te juichen is dat er een wettelijke basis komt voor het directiecomité, wat trouwens ook door CD&V in verschillende initiatieven is voorgesteld, anticipeert de Belgische regeling onvoldoende op de komst van de Europese vennootschap.
Het verslag van de Kamer, meer bepaald de bijdrage van de professoren, leert dat er volgens specialisten vennootschapsrecht geen duidelijke keuzes worden gemaakt. Die zijn nochtans noodzakelijk.
In het bijzonder wordt geen duidelijke keuze gemaakt tussen een zuiver dualistisch of monistisch systeem voor het beleid van de vennootschap. Bovendien zit er geen systeemdwang in het ontwerp. Dat bestaat wel in Nederland.
Het algemeen beleid van de vennootschap alsmede de wettelijke voorbehouden materies blijven bij de raad van bestuur. De delegatie van bestuursbevoegdheden wordt een loutere mogelijkheid. Er is dus noch sprake van een dualistisch systeem, waarbij er een scheiding bestaat tussen de controle- en toezichtfunctie van raad van bestuur enerzijds en de bestuursfunctie van het directiecomité anderzijds, noch van een monistisch systeem.
Met de invoering van de Europese vennootschap zal het mogelijk worden duidelijk te kiezen voor een zuiver systeem van dualisme of monisme. Het risico bestaat dat grote vennootschappen naar de vorm van de Europese vennootschap zullen worden gedreven, ten nadele van de Belgische vennootschapsstructuur. Dit kan toch niet de bedoeling zijn.
Ik wijs er trouwens op dat de regering in 1979 nochtans een ontwerp van volwaardig duaal systeem aan het parlement heeft voorgesteld, waarbij de raad van bestuur de rol zou spelen van een controle- en algemeen beleidsorgaan, terwijl het directiecomité de vennootschap zou leiden. Het fundamentele debat is toen wel gevoerd.
Zoals reeds werd gezegd was het misschien nuttig geweest ook voor andere rechtsvormen, zoals de BVBA of de CVBA in deze mogelijkheden te voorzien.
De notie onafhankelijke bestuurder wordt thans niet langer gedefinieerd als de bestuurder die onafhankelijk is ten aanzien van de transactie. Dat is een goede zaak. De regeling geldt echter alleen voor genoteerde ondernemingen en niet voor alle grote ondernemingen. Voor heel wat familiale ondernemingen kan het benoemen van een onafhankelijke bestuurder een nuttige constructie zijn, bijvoorbeeld bij conflicten tussen louter familiale belangen en belangen van de vennootschap zelf.
Tijdens de besprekingen in de commissie bleek de betrachte onafhankelijkheid van de commissaris-revisor een heikel punt te zijn. In heel wat recente gevallen is gebleken dat de functie van commissaris-revisor een versterkte onafhankelijkheid vereist. Mijn fractie kon zich scharen achter de opvatting dat grotere vennootschappen die voor bepaalde consultancydiensten, genoemd in het koninklijk besluit, een beroep doen op een met de commissaris-revisor verbonden dienstverlener, een tweede commissaris-revisor zouden moeten aanstellen die onafhankelijk is van de eerste. De bedoeling is een systeem van wederzijdse controle via co-commissariaat te installeren.
De meerderheid besliste deze wettelijke bijkomende garantie niet in te voeren. Hoewel ik mij er terdege van bewust ben dat in deze materie internationale ontwikkelingen bepalend zullen zijn, meen ik toch dat ons land een kans heeft gemist om een voortrekkersrol te spelen. Recente schandalen hebben de overheden, de internationale zakenwereld én het brede publiek ervan overtuigd dat maatregelen voor een degelijke en volledig onafhankelijke revisiefunctie zich opdringen.
Mijn fractie is in elk geval bereid het amendement, zoals aangepast bij subamendement, van collega Roelants du Vivier c.s. te steunen. Wij betreuren dat de discussie in de commissie rond het co-commissariaat abrupt werd beëindigd en dit thema niet ten gronde werd beslecht.
Ik heb ook nog een bedenking over de visie op de algemene vergadering in het algemeen en de afschaffing van de verplichte fysieke algemene vergadering in het bijzonder.
In het ontwerp ontbreekt een echte visie op de functie van de algemene vergadering in het licht van de nieuwe ontwikkelingen inzake corporate governance. In dit verband wordt onder specialisten soms gesproken van de nood aan responsabilisering van de algemene vergadering, die op het ogenblik slagkracht mist. Ook is er harde kritiek op de afschaffing van de verplichte fysieke algemene vergadering. Bij eenparigheid kan worden beslist de algemene vergadering van een NV, BVBA of CVBA schriftelijk te houden, wat de rol van de algemene vergadering enkel verder zal ondergraven. Dit is de gemakkelijke weg. Vraag is of dit de goede weg is. Voor het overige zal de invoering van de mogelijkheid om algemene vergaderingen schriftelijk te organiseren tot gevolg hebben dat kleine vennootschappen zonder meer worden afgeschaft. Het is overigens niet omdat een verboden praktijk, namelijk louter papieren vergaderingen, welig tiert dat ze door de wetgever moet worden bekrachtigd.
Tot besluit druk ik mijn waardering uit voor het goede werk dat in de Senaat is geleverd inzake de verdere verfijning van het ontwerp. Het nut van een tweede en grondige lezing is in elk geval met de bespreking van het ontwerp bewezen.
Mijn fractie kan zich, ongeacht de eerder geuite bedenkingen, vinden in de gronddoelstellingen en hoofdlijnen van het belangrijke ontwerp en zal het dan ook goedkeuren.
M. René Thissen (CDH). - À l'heure où Lernout & Hauspie, Enron, WorldCom et d'autres résonnent encore dans tous les esprits et font la une de nombreux journaux, je me réjouis que notre assemblée ait pu se pencher sur le projet de loi relatif au « gouvernement d'entreprise », mieux connu sous le nom de corporate governance.
En effet, comme l'indiquent les recommandations de la FEB en la matière, « la corporate governance n'est pas un effet de mode mais une attitude fondamentale à adopter au niveau de l'organisation de la gestion des sociétés ».
Inspiré de la pratique anglo-saxonne, la corporate governance a pour but d'optimaliser le fonctionnement de la société grâce à la prise en compte de son intérêt propre au-delà des intérêts particuliers représentés dans son actionnariat.
Apparu d'abord aux États-Unis et ensuite au Royaume-Uni, ces principes ont progressivement gagné d'autres pays européens. En Belgique, diverses initiatives furent prises et ont débouché sur un ensemble de recommandations édictées tant par la Commission bancaire et financière, que par la FEB et la Bourse de Bruxelles.
Face à l'internationalisation croissante du marché des capitaux, il convient d'améliorer la lisibilité de nos sociétés par les actionnaires et, en particulier, par les investisseurs institutionnels locaux et internationaux si l'on souhaite attirer des capitaux à risque, même si la Bourse est encore trop peu considérée comme une source de financement.
À cet égard, le groupe CDH du Sénat se réjouit de la légalisation dans notre Code des sociétés du comité de direction, de l'amélioration du fonctionnement de l'assemblée générale, ainsi que de l'instauration d'une nouvelle procédure en matière de conflits d'intérêts à l'égard des opérations intra-groupe.
Néanmoins, le Sénat n'a-t-il pas manqué d'ambition et de créativité à l'égard de la problématique de l'indépendance du commissaire ? En effet, même si le projet met l'accent, à juste titre, sur l'indépendance dont doit faire preuve le commissaire dans l'accomplissement de ses missions, il n'en reste pas moins que chaque jour amène son lot d'entreprises dont les comptes semblent avoir été manipulés, jetant ainsi encore un peu plus le trouble sur la profession de réviseur.
À cet égard, il me semblait intéressant, dans un esprit dépassant le clivage majorité-opposition, de réfléchir à des solutions permettant de rétablir la confiance des investisseurs et plus particulièrement des petits actionnaires.
Parmi les solutions avancées en commission des Finances, figurait un amendement de M. Roelants du Vivier visant à créer un collège de commissaires dans le cas où le commissaire en poste se livrerait à des prestations ne relevant pas de l'audit mais ne mettant pas pour autant en cause l'indépendance de celui-ci. Cet amendement fut retiré par son auteur. Je constate toutefois qu'il a déposé un nouvel amendement qui nuance quelque peu sa première proposition. S'agissant d'une avancée intéressante, nous voterons en faveur de cet amendement, dans l'esprit constructif dont nous toujours fait preuve durant ces discussions.
Il me semblait également opportun d'envisager l'introduction du comité d'audit dans notre Code des sociétés. En effet, quel que soit le système d'organisation de la société, divers codes de corporate governance, dont le Code Cadbury, recommandent la création d'un comité de ce type au sein du conseil d'administration. Compte tenu de la complexité croissante des affaires, la légalisation d'un tel comité se justifie, à mon sens, par la nécessité de mieux préparer les décisions à prendre et de formuler à cet effet des propositions au conseil d'administration, celui-ci conservant toujours son pouvoir légal de décision.
Dans cette optique, un comité d'audit a essentiellement un triple rôle : il assure la surveillance du système de contrôle interne, la vérification de la qualité de l'information financière externe et le suivi du processus d'audit interne et externe. Un exemple tout à fait récent vient conforter cette thèse. Dans l'affaire qui a éclaté ces derniers jours à propos de WorldCom, c'est le comité d'audit qui a détecté les fraudes.
Il va de soi que cette mission ne peut être accomplie efficacement que si le comité d'audit dispose des moyens nécessaires et si son mode de fonctionnement et sa composition lui permettent d'exercer une surveillance active sur la gestion de la société.
Alors même que les membres de la commission avaient marqué un intérêt à l'égard de cette proposition, qui semblait recueillir également l'assentiment du représentant du ministre de la Justice, quelle ne fut pas ma surprise de voir rejeter purement et simplement l'amendement déposé par l'opposition. On s'est retrouvé une fois de plus dans le jeu classique politicien d'un vote majorité contre opposition.
En effet, au moment du dépôt de cet amendement, j'avais demandé au représentant du ministre de bien vouloir s'exprimer. On m'a dit que j'avais mal compris ses propos. Pour que chacun puisse se faire une opinion, je vais donc vous donner lecture du texte du représentant du ministre. Pour ma part, je suis tout à fait convaincu d'avoir parfaitement compris, même s'il ne s'est pas exprimé dans ma langue maternelle.
Voici donc l'intégralité des déclarations faites à la suite de ma défense de l'amendement relatif à l'obligation de créer les comités d'audit dans les sociétés cotées en bourse et uniquement dans celles-là :
`Mijnheer de voorzitter, ik kan daar inderdaad heel kort in zijn. We hebben op dit ogenblik reeds een plaats voorzien in het Wetboek van Vennootschappen voor adviserende comités die de raad van bestuur kunnen bijstaan, waarmee wij de auditcomités en de remuneratiecomités beogen, die inderdaad frequent worden opgericht. We hebben er uiteraard geen verplichting van gemaakt van in den beginne, maar ik stel vast dat men nu wel voor een beperkt aantal vennootschappen een verplichting wil opleggen. Dit is een opportuniteitsbeslissing die men kan nemen.'
Ai-je mal compris, lorsque le représentant du ministre a déclaré qu'il était d'accord pour que les comités d'audit fussent rendus obligatoires ? Et bien, jusqu'à la fin des temps, je serai convaincu d'avoir bien compris. Donc, lorsque, la semaine suivante, le représentant du ministre est venu expliquer qu'il n'avait jamais marqué son assentiment à l'amendement proposé, j'estime qu'il a tout simplement renié sa parole.
J'en tire mes propres conclusions. Pour moi, l'accord était accepté. J'y ai encore fait référence par la suite lorsque j'ai déclaré que j'allais retirer mon amendement sur le non-renouvellement du mandat des commissaires. J'ai également précisé qu'il y aurait une compensation du fait de l'instauration des comités d'audit dans les sociétés.
Les choses semblaient parfaitement claires mais je suppose qu'entre les deux réunions, il s'est passé quelque chose dont on n'a pas voulu parler et qui a, finalement, entraîné le rejet de l'amendement par la majorité. C'est un choix que je trouve regrettable. La correction aurait pourtant voulu que le représentant du ministre nous explique qu'il s'était avancé mais, qu'entre-temps, il avait dû revenir sur sa promesse parce qu'un changement était survenu. On se serait alors trouvé dans le jeu politique normal. Je n'accepte pas que l'on remette en cause un accord.
J'ai donc déposé à nouveau cet amendement relatif aux comités d'audit.
Je rappelle que la Commission bancaire, la FEB et la Commission de coordination s'étaient prononcées en faveur de l'instauration de ces comités, l'expérience et la réalité de terrain ayant démontré qu'ils se justifiaient pleinement.
D'ailleurs, un grand nombre de sociétés ont déjà compris qu'elles avaient intérêt à instaurer ces comités d'audit qui ne leur coûtent rien mais responsabilisent davantage les administrateurs. Je ne vois donc pas pourquoi on ne pourrait pas, aujourd'hui, adopter cette mesure qui va dans le sens de l'intérêt général et, peut-être un peu plus particulièrement, de celui des petits actionnaires, souvent moins représentés, qui ont besoin qu'un certain nombre de mécanismes systématiques leur garantissent une meilleure transparence et l'authenticité des comptes qui leur sont présentés par les sociétés.
Le présent projet est un bon projet qui reste cependant perfectible. M. Steverlynck a d'ailleurs cité certaines pistes auxquelles je pourrais me rallier. Ce qui est demandé aux grandes entreprises peut aussi l'être à de plus petites.
Je continue néanmoins à déplorer le jeu politicien mené par certains. Il s'est encore traduit par le rejet par la majorité d'un amendement du CD&V et l'adoption, quinze secondes plus tard, d'un amendement mot pour mot identique mais émanant du gouvernement. L'opposition ne s'amuse pas à ces petits jeux et votera le projet vu son importance.
M. François Roelants du Vivier (MR). - Comme l'a dit M. Thissen, il s'agit d'un bon projet. Il constitue l'aboutissement d'un travail entamé en 1999 portant sur la gouvernance entrepreneuriale, la corporate governance. Le président de la commission, qui était chargé d'établir les fondements de cette loi, était notre collègue et président de la commission des Affaires économiques, M. De Grauwe.
Le présent projet règle certaines questions importantes telles que le statut légal du comité de direction, les conflits d'intérêt qui surgissent au sein des groupes de sociétés, la responsabilité d'une personne morale qui a mandat d'administration et le fonctionnement de l'assemblée générale. Ces réformes étaient nécessaires pour renforcer la confiance des investisseurs et, comme l'a souligné le ministre, réduire la décote des sociétés belges cotées en bourse.
Ce qui était vrai hier l'est encore davantage aujourd'hui. Le fait que cette séance ait lieu le 4 juillet ne me paraît pas n'être qu'une coïncidence. En effet, ce jour qui nous fait tourner les yeux vers les États-Unis d'Amérique, nous rappelle une crise de confiance récente à l'égard des sociétés cotées, dans la mesure où la méfiance provient d'un nouveau facteur : l'absence de rigueur comptable qui s'est révélée dans certaines affaires. On peut bien entendu citer les cas des sociétés Enron et WorldCom. Une crise des marchés existe bel et bien. Elle est partiellement alimentée par la mise à mal de la crédibilité des comptes de certaines grandes entreprises. Il faut désormais apporter des réponses à cette crise. Après avoir constaté certaines perversions du système qui sont toujours d'actualité, même avec le texte qui nous est soumis, je me suis attaché à rechercher, au nom de mon groupe, ces solutions.
La loi interdit certaines missions aux commissaires réviseurs mais en autorise d'autres. Si on prend en compte ces activités autorisées et les missions légales du commissaire réviseur, on constate que le montant des honoraires complémentaires dépasse souvent de manière disproportionnée les honoraires dus pour l'audit légal.
En voici quelques exemples qui concernent l'exercice 2001. Je cite ici des sociétés cotées sur la place de Bruxelles. D'abord une société immobilière : honoraires pour l'audit légal, en francs belges 2,5 millions ; honoraires complémentaires 24,2 millions soit dix fois plus. Une société de banque : honoraires pour l'audit légal, 0,5 million ; honoraires complémentaires 5,376 millions soit onze fois le montant des honoraires légaux. Enfin, une société active dans le secteur de la grande distribution : honoraires pour l'audit légal, 4,4 millions ; honoraires complémentaires 114 millions soit vingt-six fois le montant des honoraires légaux.
Cela indique qu'à tout le moins, on doit s'interroger sur le degré d'indépendance du commissaire réviseur qui est si bien rémunéré pour ses missions extralégales en comparaison de ce qu'il l'est pour ses missions légales.
Dès lors, dans un premier temps, j'ai proposé dans un amendement l'instauration d'un collège de commissaires dans les sociétés importantes. Ce collège n'aurait été obligatoire que lorsque toutes les conditions que je vais énoncer auraient été remplies : il fallait qu'il existât un conseil d'entreprise, que la société fût visée par l'article 4 du code des sociétés, c'est-à-dire, qu'elle fût cotée en bourse, que la société fût dans l'obligation d'établir des comptes consolidés, enfin que des missions extralégales fussent confiées aux commissaires par le conseil d'administration de la société contrôlée. Cette disposition, je l'ai empruntée à la loi française d'application depuis 1984 et qui a prouvé récemment encore toute sa pertinence. Pas plus tard qu'hier la presse française faisait état de ce que la société Vivendi-Universal, dont on parle beaucoup ces temps-ci, avait cherché l'hiver dernier à enjoliver ses comptes d'1,5 milliard d'euros pour présenter un bénéfice en 2001 dans le cadre du traitement comptable de la vente de sa participation dans le bouquet satellitaire britannique BSkyB. Ce montage aurait été « validé » par le cabinet d'audit de la société, Andersen, avant d'être refusé par la commission des opérations de bourse alertée par le cabinet d'audit secondaire, rendu obligatoire par la loi française, pour incompatibilité avec les règles comptables valables en France. Il est intéressant de lire le commentaire de la dépêche de l'AFP à ce sujet : « si cette affaire a jeté le trouble, certains y ont cependant vu un avantage du système français où le double commissariat aux comptes est obligatoire ». C.Q.F.D. Il y a donc une grande pertinence de cette disposition.
Je ne suis pas parvenu à convaincre tout le monde de l'intérêt de cet amendement. C'est la raison pour laquelle j'ai introduit aujourd'hui un nouvel amendement qui reprend simplement ce qui figure dans l'avis unanime du conseil de l'Institut des réviseurs d'entreprise transmis à la commission des Affaires économiques.
Le conseil de l'Institut des réviseurs d'entreprise a suggéré que l'on intègre dans l'arrêté royal - et, à mes yeux, pourquoi pas immédiatement dans la loi ? - une précaution supplémentaire stipulant que les commissaires engagés dans des liens de collaboration avec des sociétés, et qui donc ont des missions légales, ne peuvent prester des services autres que ceux relevant des missions confiées par la loi dans la mesure où ces rémunérations dépasseraient les honoraires légaux. Mais il peut être dérogé à cette interdiction dans trois cas.
Premièrement : sur délibération favorable du comité d'audit, lorsque les statuts de la société concernée prévoient la création, au sein du conseil d'administration, d'un tel comité chargé, notamment, d'assurer un suivi permanent des devoirs accomplis par le commissaire.
Deuxièmement : après que le commissaire aura obtenu l'avis préalable positif du comité d'avis et de contrôle institué en vertu de l'alinéa 9.
Troisièmement : si un collège de commissaires a été institué au sein de la société.
Il ne s'agit pas de conditions cumulatives. Si l'une de ces trois conditions est remplie, cela suffit pour que ces missions extralégales dont les montants dépassent ceux des honoraires légaux puissent être accomplies ; mais il y aura eu une vérification, un contrôle et une appréciation importante par rapport à une préoccupation générale et dont, en tant que parlementaires, nous devons pouvoir être les porteurs et les représentants. C'est une préoccupation des marchés peut-être, mais je pense surtout aux petits épargnants quant à la fiabilité des comptes des entreprises. Dans notre pays, nous avons déjà connu des épisodes douloureux. Il suffit de rappeler l'affaire Lernout & Hauspie.
Lorsque les émoluments du commissaire légal dépassent, dans le cadre de missions extralégales, ceux des missions d'audit normal, un contrôle supplémentaire est tout à fait indispensable pour restaurer la crédibilité des entreprises et la confiance des épargnants dans l'économie de marché.
Je reste toutefois attaché à cette idée d'un collège des commissaires et j'introduirai d'ailleurs une proposition de loi à cet égard car, tôt ou tard, on en viendra à cette obligation. Si nous n'y répondons pas nous-mêmes, elle viendra d'outre-Atlantique. C'est donc inscrit. Mais même en n'imposant pas cette obligation, en en laissant la faculté et en entourant la possibilité, pour les sociétés, d'engager des sociétés d'audit qui ont des missions extralégales, en contrôlant ces activités et en vérifiant l'indépendance du réviseur d'entreprise, on fait oeuvre utile tant pour les entreprises que pour la société.
M. Philippe Mahoux (PS). - Il s'agit effectivement d'un bon projet puisqu'il va dans le sens d'un meilleur contrôle et d'une plus grande transparence au niveau de la vérification des comptes d'une entreprise et de sa situation bilantaire.
Sans que ce ne soit confirmé, les rumeurs concernant les comptes d'Universal Vivendi montrent combien il est important d'aller dans le sens de la transparence, tant pour la viabilité de l'entreprise que pour la stabilisation des emplois qu'elle génère. Toute forme de surévaluation des actifs, souvent dans le but de doper l'action en bourse, ne peut que conduire à la catastrophe. Et, dans une entreprise, ce sont d'abord les salariés qui en subissent les conséquences.
Ce projet de loi va dans la bonne direction.
Tantôt directement, tantôt indirectement, j'ai suivi les débats de la commission des Finances et de l'Économie. L'objectif n'est pas de jeter la suspicion sur le révisorat mais de permettre aux réviseurs de travailler de la manière la plus efficace et la plus transparente possible, tout en donnant la garantie que leur mission sera réalisée en toute indépendance.
Je constate qu'un amendement différent de celui que M. Roelants du Vivier avait déposé en commission, vient d'être réintroduit. Il me paraît important de déterminer si cet amendement va dans le sens souhaité et s'il constitue un moyen supplémentaire de s'assurer de la qualité du travail des réviseurs.
Je serais intéressé d'entendre l'avis du ministre à ce sujet et, pour que ce texte puisse être voté en fin d'après-midi, il faudrait que nous en discutions aujourd'hui même, au cours d'un travail en commission, puisque vous n'êtes pas sans savoir que la date limite, en termes de procédure d'évocation, est fixée au 5 juillet.
M. le président. - Comme vous l'avez souligné, nous sommes en fin de procédure d'évocation et le délai est bien fixé au 5 juillet.
Il faut donc que l'amendement soit examiné en commission aujourd'hui même pour qu'il puisse être voté en fin d'après-midi. Si le vote n'a pas lieu pour le 5 juillet, ce serait le projet déposé par la Chambre qui passerait sans autre forme de procès. Le travail que nous y avons consacré serait donc perdu, ce qui serait dommage.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Het debat in de plenaire vergadering en in de commissie voor de Justitie heeft aangetoond dat het voorliggend wetsontwerp de goedkeuring wegdraagt van de meeste senatoren. Het debat over corporate governance wordt overigens ook in andere lidstaten van de Europese Unie gevoerd.
Deugdelijk bestuur van een onderneming beweegt zich in een driedubbel spanningsveld: tussen bestuurders en aandeelhouders, tussen de meerderheids- en de minderheidsaandeelhouders en ten slotte tussen de aandeelhouders en de stakeholders.
Die spanningsvelden worden vaak gekenmerkt door belangentegenstellingen die het succes van een onderneming kunnen hypothekeren. Het ondernemingsleven heeft zelf al een aantal initiatieven tot zelfregulering genomen, de zogenaamde soft law-aanbevelingen.
De regering heeft in 1999 beslist een commissie `Corporate Governance' op te richten, samengesteld uit specialisten onder het voorzitterschap van professor De Grauwe, een eminent lid van de Senaat. Deze commissie heeft zich niet beperkt tot een inventarisatie van de problemen, maar heeft ook naar juridische oplossingen gezocht. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de legitieme verwachtingen van de investeerders in Belgische vennootschappen en aan de noodzakelijke bescherming van een toenemend aantal particuliere beleggers. Op deze manier wordt ook de economische groei ondersteund.
Dans cette optique, le projet vise à régler le statut légal du comité de direction, les conflits d'intérêts au sein des groupes de sociétés, la responsabilité de la personne morale investie d'un mandat d'administrateur et le fonctionnement de l'assemblée générale. Je n'aborderai pas ces questions de manière approfondie mais il est un point sur lequel je dois revenir puisqu'il a fait l'objet de plusieurs amendements.
Het toezicht van de commissaris vormt het sluitstuk van de geloofwaardigheid van de financiële resultaten van de vennootschap, die de grondslag zijn voor de waardering van de vennootschap en haar aandeel op de financiële markten. Recente gebeurtenissen, nationaal en internationaal, hebben aangetoond dat deze vorm van toezicht versterkt moet worden, in het bijzonder door belangenconflicten te vermijden tussen de functie van commissaris bij het uitoefenen van zijn wettelijke controleopdrachten en de veel lucratievere business die door diezelfde kantoren wordt gerealiseerd inzake consultancy.
Het is bijgevolg noodzakelijk een duidelijke scheidslijn tussen de beide soorten opdrachten te trekken teneinde de onafhankelijkheid van de commissaris te bevestigen. Het ontwerp houdt daarbij ook rekening met hangende Europese initiatieven terzake. Omdat niet alle activiteiten die door de wet aan de commissaris werden toevertrouwd, de onafhankelijkheid in het gedrang brengen, zal een koninklijk besluit alle activiteiten opsommen die de onafhankelijkheid in het gedrang brengen.
Tevens zal een onafhankelijk toezichtcomité worden opgericht dat een voorafgaandelijk advies moet verstrekken over de toelaatbaarheid van bepaalde consultancy-opdrachten door de commissaris. Voorts kan dit comité rechtstreeks een disciplinaire vordering aanhangig maken bij een tuchtorgaan van het Instituut der bedrijfsrevisoren.
Er is geopteerd voor een cooling off-periode die moet verhinderen dat de commissaris binnen een periode van 2 jaar na het beëindigen van een commissarisfunctie aan de slag gaat bij de vennootschap die hij gecontroleerd heeft. Er is ook voorzien in een strafrechtelijke sanctie.
J'en viens à présent aux divers amendements qui ont été déposés. L'amendement de M. Roelants du Vivier vise à tenir compte de l'avis de l'Institut. En fait, l'Institut avait formulé des réserves sur le premier amendement. Dans sa lettre du 17 juin, il avançait - à l'unanimité, il faut le reconnaître - une proposition basée sur les lois française et danoise. Je crois qu'il convient de nous pencher sur cette problématique. En ce qui me concerne, je voudrais formuler deux observations. Tout d'abord, je trouve le champ d'application très étendu. J'ignore si l'Institut le veut aussi large ou s'il est prêt à préciser qu'il doit être limité aux sociétés cotées en bourse. À mon avis, cette question mérite d'être débattue, raison pour laquelle je suggère, monsieur le président, que la commission se réunisse aujourd'hui même. Je vais devoir vous quitter vers midi pour recevoir le ministre de la Justice français, en visite officielle dans notre pays pour évoquer les mesures à prendre en matière de criminalité transfrontalière, mais mon collaborateur est à la disposition des membres de la commission pour tenter d'avancer en la matière. Ensuite, je m'interroge sur la manière adéquate d'approcher le problème du total des rémunérations afférentes à ces services qui dépasseraient les émoluments visés à l'article 134, paragraphe 1er. Il faudra sans doute suivre une arithmétique particulière.
Je comprends naturellement la déception de M. Thissen concernant le rejet de son amendement, lequel visait à obliger les sociétés cotées, les banques et les sociétés d'assurances à créer un comité d'audit devant répondre à différentes conditions. Cet amendement s'écarte fondamentalement de l'accord initial conclu au sein du gouvernement, qui prévoyait de ne pas contraindre les sociétés à créer des comités consultatifs comme les comités d'audit. Il convenait dès lors d'opérer un choix : soit régler en détail les comités d'audit et tous les autres comités consultatifs, tels que les comités de rémunération, soit maintenir les dispositions actuelles. Mon collaborateur a décidé d'adopter une position neutre.
L'amendement a, ensuite, été soumis au conseil des ministres. Ce dernier a fait observer que si les conditions étaient trop strictes, le fait de devoir créer un comité d'audit aurait un impact négatif. Le résultat risquait donc d'être contraire à l'effet recherché. C'est dans ce contexte que l'amendement a été rejeté.
Quant à l'amendement de M. Roelants du Vivier, j'invite la commission à se réunir en début d'après-midi, de manière à ce que nous puissions en débattre et tenter de dégager un accord.
Pour le reste, j'espère que le Sénat votera ce projet le plus rapidement possible, étant entendu que la plupart des commissaires et des sénateurs y sont favorables.
-La discussion générale est close.
-Le renvoi est ordonné.