2-1081/1 (Senaat)
1830/001 (Kamer)

2-1081/1 (Senaat)
1830/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers

ZITTING 2001-2002

14 MEI 2002


De Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN DE CROO (K) EN MAHOUX (S)


INHOUD



Het adviescomité heeft twee vergaderingen gewijd aan de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002. Het huidige verslag is een beknopte weergave van discussies die plaatshadden met de eerste minister, de heer Guy Verhofstadt voor en na deze Europese Raad.

Het is inderdaad een traditie bij het adviescomité vóór en na elke vergadering van de Europese Raad, een gedachtewisseling met de eerste minister en/of een ander lid van de Belgische regering te organiseren betreffende de voorbereiding van de Europese Raad en de positie die België hierin denkt te verdedigen, evenals betreffende de resultaten van de Europese Raad.

A. BRIEFING AANGAANDE DE EUROPESE RAAD VAN BARCELONA

Op woensdag 13 maart 2002 werd een gemeenschappelijke vergadering georganiseerd van het Federaal Adviescomité voor europese aangelegenheden samen met de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging van de Senaat en de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, naar aanleiding van de Europese Raad van Barcelona (15 en 16 maart 2002). De heer Verhofstadt heeft tijdens zijn uiteenzetting meer uitleg gegeven over de standpunten van de Belgische regering.

1. Uiteenzetting van de eerste minister

De eerste minister heeft er in zijn inleidende uiteenzetting aan herinnerd dat de Europese Raad van Barcelona tot doel heeft de balans op te maken van het proces waartoe de aanzet werd gegeven tijdens de Europese Raad van Lissabon (29 en 30 mei 2000). Dit proces is erop gericht Europa de mogelijkheid te bieden vóór 2010 de meest competitieve, dynamische en eco-efficiënte kenniseconomie te worden, die in staat is tot een duurzame economische groei, die gepaard gaat met een kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de werkgelegenheid en met een grotere sociale cohesie. De doelstelling van een economische en sociale vernieuwing die de Europese Unie zich in Lissabon had opgelegd, werd aangevuld in juni 2002 ter gelegenheid van de Europese Raad van Göteborg, door de goedkeuring van een strategie van duurzame ontwikkeling. Die voorjaarsraden moeten aldus een echte instantie van strategische oriëntatie worden voor het Europees beleid op economisch, sociaal en milieuvlak.

De minister heeft in die context aan de leden van de verenigde commissies twee brieven overhandigd (zie bijlage 1) die hij heeft gericht aan de voorzitter van de Europese Raad, de Spaanse eerste minister, de heer José-Maria Aznar. In de eerste brief, medeondertekend door de Britse eerste minister, de heer Tony Blair, pleit België voor een administratieve vereenvoudiging ten behoeve van de ondernemingen, en meer bepaald van de KMO's. De tweede brief, medeondertekend door de Luxemburgse eerste minister, de heer J.-C. Juncker, bevat een aantal voorstellen op het vlak van het sociaal beleid.

De minister heeft de commissieleden ook drie andere documenten ter hand gesteld : het voortgangsrapport van België ­ 2002 (zie bijlage 2) over het beleid dat de Federale Staat, de gewesten en de gemeenschappen in België hebben gevoerd in het kader van het proces van Lissabon, de Belgische bijdrage aan de Europese Raad van Barcelona die een aantal voorstellen bevat teneinde « Lissabon beter te verwezenlijken » (zie bijlage 3) en het jaarverslag 2002 van het Comité voor economische politiek (1) over de structurele hervormingen in het kader van het proces van Lissabon met een overzicht van de vooruitgang van elk van de lidstaten. Er wordt van uitgegaan dat België, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Luxemburg en Nederland de lidstaten zijn die substantiële vooruitgang hebben geboekt (« good progress »).

Op de agenda van de Europese Raad staan vier grote thema's : werkgelegenheid, opvoeding en opleiding, integratie van de financiële markten (op grond van het rapport-Lamfallusy) en integratie van de transportmiddelen in Europa, van de energiesector en van de telecommunicatiemarkt. Wat de energiesector betreft, is de liberalisering van de elektriciteitsmarkt een zeer belangrijk onderwerp. De eerste minister wijst erop dat België, dankzij de heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, reeds aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt inzake de opening van de elektriciteitsmarkt.

Ook de secretaris-generaal van de Raad, de heer J. Solana, zal een nota voorstellen over de hervorming van de Europese Raad, de Raad algemene zaken en het voorzitterschap van de Raad op grond van de conclusies van de Europese Raad van Laken. De Europese Raad van Barcelona neemt akte van die nota (zie bijlage 4). Ze bevat een overzicht van de voornaamste problemen en stelt een aantal oplossingen voor. Sommige vereisen wijzigingen aan de verdragen, andere niet. Tijdens de Europese Raad van Sevilla, in juni, zouden reeds concrete beslissingen kunnen worden genomen voor aangelegenheden waarvoor de verdragen niet moeten worden gewijzigd. Zo zou men kunnen voorstellen dat de voorzitter van de Europese Raad door zijn gelijken wordt verkozen voor een tijdspanne van meer dan zes maanden. Ook de voorzitters van de verschillende geledingen van de Raad zouden kunnen worden aangewezen voor een langere periode dan zes maanden. De Raad algemene zaken zou kunnen worden gesplitst in twee entiteiten : de eerste zou belast zijn met het buitenlandbeleid, de tweede met de horizontale aangelegenheden (institutionele vraagstukken, formele goedkeuring van de beslissingen van andere raden, voorbereiding van de Europese Raden enzovoort). Ten slotte zouden de vergaderingen van de Raad openbaar kunnen zijn wanneer die als wetgever optreedt. Er zal moeten worden bepaald in welke mate.

De Europese Raad van Barcelona zal zich ook buigen over de voorbereiding van de internationale conferenties van Monterey en Johannesburg. De eerste minister stipt in verband met de door de Verenigde Naties georganiseerde conferentie van Monterey over de financiering van de ontwikkelingshulp, aan dat de door het Spaans voorzitterschap voorbereide ontwerptekst moet worden aangescherpt. Het zal er onder meer om te doen zijn de standpunten van de Europese Unie over twee punten te verduidelijken : welk percentage van het BNP moet worden besteed aan de ontwikkelingshulp van de overheid (op de Europese Raad van Laken heeft de Europese Unie er zich voor de eerste maal toe verbonden 0,7 % van het BNP voorop te stellen als doelstelling). Voorts zal een precies tijdschema moeten worden bepaald en zullen de mogelijkheden van kwijtschelding van de schuld van de minst ontwikkelde landen moeten worden onderzocht, onder meer door het begrip « draagbare schuld » te hanteren. De Belgische regering heeft immers de ambitie (2) om de mogelijkheid te bespreken om de schuld van de minst ontwikkelde landen kwijt te schelden (en niet alleen te verlagen) : de 23 rijkste landen (die allemaal lid zijn van de OESO en een bevolking hebben van 850 miljoen inwoners) zouden gezamenlijk de schuld kwijtschelden van de 49 armste landen (die ook 850 miljoen inwoners hebben). Elk land zou 0,1 % van zijn BNP storten in een speciaal fonds, wat de mogelijkheid zou bieden specifieke initiatieven te financieren in elk van de 49 minst ontwikkelde landen. De landen die minder schulden zouden hebben aangegaan, zouden niet worden gestraft.

De eerste minister heeft erop gewezen dat de Raad zich zou moeten buigen over het verslag van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, de heer J. Solana, over de situatie in het Midden-Oosten. Het is de bedoeling na te denken over mogelijke acties van de Europese Unie ­ met of zonder de Verenigde Staten ­ om een einde te maken aan de huidige, zeer onrustwekkende crisis. Er moeten dringend onderhandelingen worden aangevat. De eerste minister heeft in dat opzicht gewezen op de grote inspanningen van de speciaal gezant van de Europese Unie, de heer Moratinos.

Wat de totstandkoming van het juridisch kader van de interne markt betreft, heeft de minister erop gewezen dat België zou moeten voldoen aan de doelstelling van een omzettingsdeficit van 1,5 %, zoals bepaald door de Europese Raad voor het voorjaar 2002.

Tot slot heeft de heer Verhofstadt eraan herinnerd dat de staatshoofden en de regeringsleiders van de kandidaat-lidstaten ten volle zullen deelnemen aan de werkzaamheden van de Europese Raad van Barcelona, die de middelen zal onderzoeken die het mogelijk maken om ze bij de strategie van Lissabon te betrekken.

2. Gedachtewisseling

De heer Jacky Morael, senator, merkt op dat België mee aan de spits staat wat de transparantie van het Europees beleid betreft. Wij mogen ons daarover verheugen. Zoals is gebleken tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie heeft in ons land uiteindelijk het idee ingang gevonden van een op drie pijlers gestoelde ontwikkeling : een economische, een sociale en een ecologische pijler.

Hoewel we ons mogen verheugen over de Belgische bijdrage met het oog op de Top van Barcelona, geeft de voorbereiding van die top door het Spaans voorzitterschap reden tot ongerustheid. De documenten van het Spaans voorzitterschap wekken immers de indruk dat de aandacht opnieuw uitgaat naar hoofdzakelijk economische en financiële bekommernissen.

Eén van de uitdagingen van de volgende top is onder meer een nieuw evenwicht te bewerkstelligen tussen de Top van Göteborg en die van Lissabon : die laatste was in de uitermate enge zin van het woord toegespitst op het facet concurrentievermogen, terwijl Göteborg veeleer de klemtoon legde op de eco-efficiëntie.

De spreker suggereert om het idee van een « actieve duurzame ontwikkeling » op de Europese agenda te plaatsen, te weten een duurzame ontwikkeling die niet enkel tot stand komt op grond van de marktmechanismen, noch door het louter evenwicht tussen vraag en aanbod. Een dergelijke ontwikkeling impliceert integendeel dat zowel de nationale als de Europese leiders hun verantwoordelijkheid op zich nemen. De duurzame ontwikkeling omvat ook een economische, sociale en ecologische dimensie.

De indicatoren die Spanje voorstelt om te kunnen nagaan of de ontwikkeling duurzaam is, zijn weliswaar relevant, maar schieten tekort. Ze zijn hoofdzakelijk intern (door elk land geproduceerde hoeveelheid afval, hoeveelheid opgehaald afval, hoeveelheid verbrand afval). Het is niet oninteressant die hoeveelheden te kennen, maar zulks is geen alomvattende benadering van het vraagstuk. Er bestaat overduidelijk een gebrek aan meer externe indicatoren, te weten indicatoren die minder strikt milieugerelateerd zijn. Het ecologisch vraagstuk heeft niet alleen betrekking op het milieu, maar ook op de interactie tussen het milieu en de bevolking.

De heer Morael wijst erop dat bepaalde criteria ontbreken. Hij vermeldt onder meer de criteria gezondheid, waterverbruik, waterkwaliteit, beschikbare waterreserves, aanwending van de gronden, alsmede de mogelijkheden van de gronden om de druk van de economische ontwikkeling op te vangen (inzonderheid in de industriesector). Dat laatste criterium ligt trouwens op het breukvlak tussen economie en milieu. Een en ander heeft aanzienlijke gevolgen voor de economie en de volksgezondheid. Ook het criterium biodiversiteit ontbreekt; het komt niet voor in de ontwerpteksten van het Spaans voorzitterschap.

Uit de brief die de eerste minister samen met zijn collega Juncker aan de Spaanse premier heeft gezonden haalt de heer Morael de aanhef aan, waarin is bepaald dat de Europese doelstellingen een betere integratie impliceren van de economische, sociale en ecologische facetten, alsmede dat daartoe een strategie moet worden uitgewerkt en dat de diverse ontwikkelingen op elkaar moeten worden afgestemd.

De spreker kan die aanhef alleen maar onderschrijven, maar merkt op dat de titels van de hoofdstukken uit die brief (die ertoe strekken de Europese strategie inzake werkgelegenheid te versterken, te voorzien in kwaliteitsvolle werkgelegenheid, de sociale bescherming te moderniseren en te verbeteren, de sociale partners een grotere rol te laten spelen in het beleid van de Unie alsook de implementatie van de sociale agenda voort te zetten) de indruk wekken dat de ecologische dimensie uit het oog werd verloren.

Deze Top van Barcelona is eveneens belangrijk omdat hij voorafgaat aan twee andere toppen, die van Monterey en die van Johannesburg (een follow-up-conferentie tien jaar na Rio de Janeiro). Met betrekking tot de top 10 jaar na die van Rio pleit de heer Morael er ook voor dat bepaalde algemene facetten van het ecologievraagstuk beter worden geïntegreerd.

In verband met Monterey heeft de Belgische regering doortastend gehandeld door enkele weken geleden een tijdschema te bepalen teneinde tegen 2010 de doelstelling te halen om 0,7 % van het BNP uit te trekken. Tot dusver konden de parlementsleden bij het opstellen van de begrotingen alleen maar constateren dat het percentage van 0,7 % niet werd gehaald, waarop de regering dan repliceerde dat er budgettaire beperkingen zijn. Thans zal het Parlement jaar na jaar kunnen opmerken dat het tijdschema, dat ertoe strekt 0,7 % te halen, al dan niet in acht wordt genomen. De regering heeft dus een krachtdadige beslissing genomen die ook appelleert aan de verantwoordelijkheidszin van het Parlement.

De spreker onderstreept evenwel dat moeilijk een Europese consensus te bereiken valt over het percentage van 0,7 %. Sommige landen liggen erg achter op de inspanning die België levert, al is ook ons land achterop met de internationale verbintenissen.

Met betrekking tot de schulden bereidt België zich voor op inspanningen. Men mag echter niet alleen de schulden van Staat tot Staat in aanmerking nemen. België zou bij de internationale instanties een debat moeten voeren over wat kan worden gedaan ten aanzien van de grote internationale instellingen, zoals het IMF en de Wereldbank.

Tot besluit haalt de heer Morael een uittreksel uit het Franse dagblad « Le Monde » aan, waarin wordt gesteld dat volgens het Programma van de Verenigde Naties voor de ontwikkeling (PVNO), de Amerikanen in 1980 22 maal rijker waren dan alle bewoners van de armste landen samen, te weten 1,3 miljard mensen. Twintig jaar later is de verhouding 86/1. Die vaststelling brengt bepaalde liberale economen in verlegenheid, merkt de journalist van « Le Monde » op.

De onderlinge afhankelijkheid en de mondialisering versnellen weliswaar het handelsverkeer, maar vergroten de ongelijkheden. De Top van Monterey zal ons misschien duidelijk maken of een dergelijke tendens kan worden omgebogen.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen, senator, is getroffen door de draagwijdte van de Top van Barcelona, die op twee dagen talrijke onderwerpen zal behandelen, in een uitermate moeilijke internationale toestand, maar ook in de context van verkiezingen in Frankrijk en Nederland. Beide landen verkeren al in een electoraal klimaat, hetgeen niet van aard is om de Top van Barcelona vlotter te doen verlopen.

De spreekster is van mening dat de ambities van deze top niet alleen zeer hoog gegrepen zijn, maar dat de draagwijdte ervan en het aantal thema's dat er aan bod komt enorm zijn. Zulks maakt haar ongerust. Door een dergelijke waaier aan onderwerpen te behandelen dreigt er uiteindelijk niets concreets uit de bus te komen.

De spreekster haalt in het bijzonder twee thema's aan : de voorbereiding van de conferentie van Monterey over de financiering van de ontwikkelingssamenwerking en de situatie in het Midden-Oosten.

In verband met Monterey lijkt het haar een beetje surrealistisch dat België een termijn opgelegd krijgt waarbinnen het het percentage van 0,7 % moet halen (dat dus een datum wordt vastgesteld) terwijl in beginsel beslist is de ontwikkelingssamenwerking volledig te regionaliseren.

De situatie in het Midden-Oosten dreigt de besprekingen te bemoeilijken. Kennelijk zijn de ministers van Buitenlandse Zaken overeengekomen om de Verenigde Staten te steunen in hun oorlogszuchtige ambities ten aanzien van Irak mocht dat land weigeren buitenlandse waarnemers op zijn grondgebied toe te laten.

De heer Georges Clerfayt, volksvertegenwoordiger, merkt op dat de Europese Raad van Lissabon de gedurfde en ambitieuze doelstelling heeft goedgekeurd om de Europese Unie, binnen een tijdsbestek van tien jaar, om te vormen tot's werelds meest competitieve en dynamische kenniseconomie, die gekenmerkt wordt door een duurzame economische groei, volledige werkgelegenheid én een grotere economische en sociale samenhang. Tijdens de daaropvolgende Raden zijn daar nog een paar doelstellingen aan toegevoegd, te weten het wegwerken van alle begrotingstekorten tegen 2004 en de duurzame ontwikkeling.

De in Lissabon uitgetekende strategie beoogt de doelstellingen inzake liberalisering en concurrentie af te stemmen op de doelstellingen inherent aan het sociale aspect, zodat aldus een Europees model ontstaat dat moet stroken met de strategieën inzake duurzame ontwikkeling. Een dergelijke agenda, die betrekking heeft op keuzes inzake sociaal-economisch beleid, en waarbij de tradities en de politieke meerderheden in de verschillende landen tegenover elkaar komen te staan, heeft onvermijdelijk enige vertraging opgelopen bij de totstandkoming ervan, vooral sinds het gewijzigde economische klimaat vanaf halfweg 2001.

De spreker onderstreept dat Europa resultaten kan boeken wanneer de politieke wil daartoe bestaat. De ambitie die de invoering van de euro mogelijk heeft gemaakt moet thans tot uiting komen bij de implementatie van een economische en sociale agenda. De Europese Monetaire Unie is nu een feit; voortaan moeten de inspanningen meer worden toegespitst op de daadwerkelijke verwezenlijking van de Economische Unie. Vanuit dat oogpunt bekeken is het van fundamenteel belang dat een duidelijk politiek signaal wordt gegeven aan de economische spelers, die van de politici verwachten dat zij hun wil tot hervormen opnieuw bevestigen.

Volgens de heer Clerfayt zou in 2002 voorrang moeten worden gegeven aan de werkgelegenheid, de netwerkindustrieën, de integratie van de financiële markten, alsook aan de investeringen in de kenniseconomie.

Inzake werkgelegenheid heeft Europa behoefte aan actieve beleidslijnen om volledige werkgelegenheid pogen te verwezenlijken. Zulks impliceert dat de regelingen inzake inhoudingen en prestaties opnieuw worden bekeken, dat de mensen die langer werken worden beloond en dat er betere voorzieningen voor kinderopvang komen. Voorts moet worden geïnvesteerd in opleiding en mobiliteit, en dient de integratie van de vrouwen in de beroepsbevolking te worden bevorderd.

Goede resultaten inzake werkgelegenheid dringen de sociale uitsluiting terug, en bevorderen de pensioenhervorming en de gezondmaking van de eu-begroting : drie prioriteiten van de in Lissabon uitgetekende strategie.

De spreker stelt de eerste minister zes gerichte vragen.

1. Er werd gesteld dat de ontplooiing van kleine innoverende ondernemingen met groeipotentieel wordt gehinderd door een aantal hardnekkige knelpunten, zoals complexe regelgeving, ontradende belastingsstelsels, rigide arbeidsmarkten en het gebrek aan erkenning voor de sociale bijdrage van de ondernemingen. Welke initiatieven denkt de premier te nemen ter bevordering van het netwerk van KMO's in België en in Europa ?

2. Welke vorderingen worden in België gemaakt met de omzetting van de richtlijn inzake e-commerce ?

3. Terwijl in 2000 drie miljoen banen konden worden geschapen, komen er in 2002 in Europa wellicht 600 000 werklozen bij. Een simplistische oplossing zou erin bestaan de aanslagvoet op de lage salarissen met 10 punten te verlagen, om die gelijk te schakelen met die welke in de Verenigde Staten geldt. België kan slechts povere resultaten voorleggen betreffende de activiteitsgraad in de leeftijdscategorie van 55 tot 64 jaar; die ligt immers nauwelijks hoger dan 22 %. Hoe verklaart de eerste minister dat verschijnsel, en welk beleid voert de regering terzake ? Hoe moet de jongerenwerkloosheid op meer voluntaristische wijze worden bestreden en hoe kunnen de overheidsinvesteringen in onderwijs en opleiding worden bevorderd ?

4. Het meest gevoelige dossier is dat inzake de liberalisering van de energiesector. Hoewel gewag kan worden gemaakt van het gemeenschapsoctrooi, de overheidsopdrachten (hetgeen 15 % van het BBP van de Unie omvat) of de definitieve verwezenlijking van de interne markt in de transportsector, moet worden onderstreept dat een beginselakkoord ten behoeve van de industriesector bestaat, dat betrekking heeft op 70 % van de markt. Frankrijk verdedigt het idee van een horizontale richtlijn inzake « overheidssectoren » die de rechten van de privé-gebruikers waarborgt. De Europese Commissie van haar kant stelt voor dwingende normen op te nemen in de specifieke richtlijn inzake de elektriciteitssector. Welk standpunt neemt de eerste minister op dat vlak in ?

5. Voor de eerste maal zullen de kandidaat-leden van de Europese Unie meer rechtstreeks worden betrokken bij het wordingsproces van de in Lissabon vooropgezette doelstellingen. Welke geloofwaardigheid bezitten de doelstellingen van Lissabon inzake 2010 nog, indien tien landen met ongeveer 100 miljoen inwoners en met een gezamenlijk BBP overeenstemmend met dat van Nederland, bij dat proces zullen worden betrokken ? Valt met het oog op de economische evolutie in de richting van een Europa met 25 een « herschrijving » te verwachten van de in Lissabon voor 2005 uitgetekende strategie ?

6. Eén van de punten op de agenda van deze Top van Barcelona betreft de hervorming van de werkwijze van de Raad. De heren T. Blair en G. Schröder hebben terzake voorstellen gedaan. Ook de heer J. Solana zal daarover een rapport indienen in zijn hoedanigheid van secretaris-generaal van de Raad. Moet een dergelijke hervorming in Barcelona worden besproken op een sociaal-economische top waarvan de agenda nu al overladen is ? Welk standpunt neemt België in wat de hervorming van de Raad betreft ?

De heer Herman Van Rompuy, volksvertegenwoordiger, vestigt de aandacht op het feit dat de doelstellingen van het Lissabonproces (om van de EU tegen 2010 de meest dynamische en competitieve kenniseconomie ter wereld te maken) wellicht te ambitieus zijn. Deze zijn geformuleerd in de euforie van een periode van economische groei die echter slechts twee jaar heeft geduurd. Het bruto binnenlands product per hoofd in de VS is nog steeds 50 % hoger dan in de EU. De ambities moeten niet worden verlaagd, maar de positie van de EU ter attentie van die van de VS noopt wel tot meer realisme.

Het concept betreffende de sociale cohesie is onvoldoende ruim gedefinieerd. Er wordt alleen gesproken over sociale uitsluiting. Ook het aspect « fysieke veiligheid » moet in beschouwing worden genomen. Dit aspect is van het grootste belang voor de samenhang van de samenleving. De samenleving wordt uit mekaar gereten door de grote en kleine criminaliteit.

Wat de middelen betreft die vereist zijn om deze doelstellingen te realiseren, moeten zowel de Europese als de nationale middelen in acht worden genomen. De Europese middelen hebben betrekking op de macro-economische evenwichten en de hervormingen.

Met betrekking tot de macro-economische instrumenten is het zo dat velen ontgoocheld zijn over de beoordeling van de recente Ecofin-raad inzake de situatie van de begroting in Duitsland in het licht van de verkiezingen die er binnenkort worden gehouden. Maar dit is onhoudbaar. Er zijn dit jaar wel in 7-8 lidstaten verkiezingen. Deze beoordeling voor Duitsland verstoort bovendien ook de psychologische verhouding tussen grote en kleine lidstaten. Duitsland (zowel de huidige als de vorige regeringen) zou volgens de ECB duidelijk tekort geschoten zijn bij het invoeren van een aantal structurele maatregelen op verscheidene vlakken. Duitsland is als grootste economie niet enkel een « asset » (« actief ») maar ook een « liability » (« passief ») voor het bereiken van de doelstellingen van het Lissabonproces. Bovendien komt de demografische situatie van Duitsland de komende jaren sterk onder druk te staan als gevolg van een vergrijzing en een daling van de bevolking. Tegen het jaar 2020 voorziet men een vermindering van de bevolking met 20 miljoen (in vergelijking met een huidig bevolkingscijfer dat 30 miljoen bedraagt). Op lange termijn (2010 is de deadline van de Lissabondoelstelling) vormt Duitsland derhalve een loden gewicht.

Deze problematiek vertaalt zich ook in de koers van de Euro. Deze koers is een zegen voor het Europese bedrijfsleven terwijl Amerikaanse bedrijven te kampen hebben met een te sterke dollar. Toch is het een teken aan de wand dat de Eurokoers nu 25 % lager is dan in de beginsituatie. Deze situatie reflecteert duidelijk zowel de structurele als de conjuncturele evolutie in de Europese Unie.

Met betrekking tot de Belgische situatie zijn er ook enkele bekommernissen. Vooreerst stelt zich het probleem van de concurrentiekracht van de bedrijven, in het bijzonder de kostencompetitiviteit (we laten de productcompetitiviteit buiten beschouwing). Indien de sociale partners hier geen adequaat antwoord op kunnen geven, kan men zich de vraag stellen of de regering, zes maanden voor de verkiezingen, voldoende krachtdadig zal kunnen optreden.

Het verlies aan concurrentiekracht komt nu al tot uiting in de werkgelegenheid. Het Planbureau heeft een aantal ramingen gemaakt voor 2002. Volgens deze schattingen staat men voor de eerste keer in 8-9 jaar voor een daling van de binnenlandse werkgelegenheid met ongeveer 2 000 eenheden. Ook de werkgelegenheidsgraad (barometer van de actieve welvaartstaat) daalt voor het eerst sinds 1994. Ramingen van de KBC spreken zelfs van een teruggang van de werkgelegenheid met 16 000 eenheden in 2002, dit voor de eerste keer in vele jaren.

In dit verband geeft het jaarverslag van de Nationale Bank, twee cruciale indicatoren die een handicap reveleren ter attentie van andere ons omringende landen. Het betreft de kwalificatie van arbeidskrachten (de overeenkomst tussen vraag en aanbod) en de geografische mobiliteit.

Opleiding en vorming zijn weliswaar taken van de Gemeenschappen en van de sociale partners (via de interprofessionele akkoorden) maar men kan er niet omheen dat, wanneer de economie terug zal aantrekken en men voor een fenomeen van arbeidsschaarste staat, men eerst het bestaande arbeidspotentieel meer adequaat zal moeten gebruiken. Pas daarna zal men vragen om langer en meer te werken en eventueel nieuwe migratiestromen op gang brengen. Op dit vlak heeft België reeds geruime tijd een achterstand op de rest van de EU.

Het jaarverslag van de Nationale Bank geeft tenslotte ook aan dat de « Belgische arbeidsmarkt » niet bestaat. In 2001 (tweede kwartaal) was er in Vlaanderen een werkloosheidsgraad van 3,5 %, in Wallonië bedroeg de werkloosheidsgraad 6,2 % en in Brussel lag dit cijfer 4 keer hoger. Fransen komen in groten getale werken in West-Vlaanderen, maar mensen uit het zuiden van het land doen dit niet. Hieraan moet dus gewerkt worden.

Het gaat niet op mensen langer te doen werken of een nieuwe migratiestroom van buiten de EU op gang te brengen, als er in de Belgische economie mensen zijn die werk zoeken.

Ook de kost van het vergrijzingsproces dient te worden aangehaald. Dat is ook één van de grote topics van het Lissabonproces die bovendien een grote rol speelt bij de vermindering van het begrotingstekort. Het jaarverslag van de Nationale Bank geeft aan dat er een faciaal overschot is, maar het geeft ook aan dat er een structureel deficit is van 0,6 % van het nationaal inkomen. Dit cijfer is hetzelfde gebleven tussen 1999 en 2001.

Op het vlak van de sanering van de openbare financiën is er geen vooruitgang. Dit leidt tot bezorgdheid in het licht van de vergrijzing van de bevolking. Tegen 2010 zal deze een meerkost opleveren van 5 % van het bruto binnenlands product.

De heer Dirk Van der Maelen, volksvertegenwoordiger, is van oordeel dat het Lissabonproces, in principe, een goede policy-mix is (evenwicht tussen economie, sociale cohesie en ecologie) voor een moderne economie. Deze 3 aspecten moeten echter gelijktijdig aandacht en uitvoering krijgen, zoals gebeurd is onder het Zweedse en Belgische Voorzitterschap, via open coördinatiemethoden.

Het Spaanse voorzitterschap blijkt echter al te zeer de klemtoon te leggen op de liberalisering en flexibilisering van de economie en dit terwijl de EU reeds een overwegend monetair economisch karakter heeft. De sociale dimensie blijft achterwege. Het Belgische voortgangsrapport 2002 is in dit opzicht evenwichtig. Er weze aan herinnerd dat bij de liberalisering van de verscheidene economische sectoren de openbare dienstverlening moet worden gewaarborgd.

In verband met de VN-Conferentie over de financiering van de ontwikkelingshulp in Monterrey (Mexico) moet worden gezegd dat het werk van de Belgische regering exemplarisch is. Indien de VS het voorgestelde plan inzake schuldkwijtschelding niet onderschrijven moet de EU overwegen dit project alleen te realiseren.

Mevrouw Muriel Gerkens, volksvertegenwoordiger, dringt erop aan dat de liberalisering van de economische sectoren moet gebeuren vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling. Er dient een mainstreaming te zijn van al de sectoren vanuit het standpunt van duurzame ontwikkeling.

3. Antwoord van de eerste minister

Inzake Galileo (3) en het communautaire brevet moet worden verwezen naar de Verklaring van Laken. Voor het Galileo-project is er een timing voor de realisatie. Nederland en Groot-Brittannië voeren nog steeds oppositie. Volgens hen heeft de Commissie de nood aan een dergelijk systeem onvoldoende aangetoond. Het Spaanse voorzitterschap zal nochtans pogen met beide lidstaten tot een akkoord te komen.

De ministers van Sociale Zaken zouden in de toekomst moeten worden uitgenodigd op de lentetop. Overeenkomstig het Verdrag zijn nu alleen de Ecofin-ministers hierbij betrokken.

Het rapport Solana (ter hervorming van de Raad) kan hierbij ook oplossingen aanreiken.

De fiscale hervorming houdt rekening met de lage lonen en is erop gericht de « werkloosheidsval » te vermijden. De lage banen zullen een « fiscaal krediet » (negatieve belasting) krijgen.

Van de liberalisering van de energieproductie wordt een belangrijke prijsdaling verwacht.

Inzake vorming zullen de sociale partners niet langer bepalen welk percentage van de loonmassa zij voor vorming zullen reserveren. Zij zullen concrete vormingsprojecten moeten voorstellen.

Ter beoordeling van de budgettaire toestand in België zij verwezen naar het Rapport van het « Economic Policy Committee » van de Europese Commissie : Annual Report on Structural Reforms 2002 (Ecofin/EPC/117/02-EN, blz. 38). Alle lidstaten hebben een negatief saldo, terwijl België in 2000 en 2001 de eerste bescheiden budgettaire overschotten in 50 jaar genereerde. De hoge schuldratio daalt snel en wordt verwacht onder de 100 % van het BNP te dalen in 2003.

De Europese defensiepolitiek is operationeel gemaakt onder het Belgische Voorzitterschap.

Het loonkostenprobleem moet het voorwerp worden van een analyse door de sociale partners. In het komende interprofessioneel overleg zullen zij oplossingen moeten voorstellen. Ook het stroomlijnen van de verschillende banenplannen (opgebouwd gedurende 20 jaar) zal bijdragen tot de verhoging van de tewerkstellingsgraad.

De kost van de vergrijzing van de bevolking wordt deels opgevangen door het Zilverfonds. Bovendien moet een tweede pensioenpijler worden uitgebouwd via sectoriële overeenkomsten en het fiscaal aanmoedigen van pensioenfondsen. België heeft op dit vlak een achterstand ten aanzien van andere landen.

B. DEBRIEFING AANGAANDE DE EUROPESE RAAD VAN BARCELONA

De eerste minister, de heer Guy Verhofstadt, nam op dinsdag 19 maart 2002 deel aan een gedachtewisseling over de resultaten van de Europese Raad van Barcelona (15 en 16 maart 2002), met de leden van het Federaal Adviescomité voor europese aangelegenheden samen met de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging van de Senaat en de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

1. Uiteenzetting van de eerste minister

Het hoofddoel van de top was een evaluatie te maken van de bereikte vooruitgang inzake het proces van Lissabon. Een nieuw proces opstarten was niet gepland.

Er zijn een aantal stappen in de goede richting gezet :

­ alle lidstaten hebben de kalender aanvaard inzake de vrijmaking van de gas- en elektriciteitsmarkt. In 2004 zou dat voor de ondernemingen reeds het geval zijn. Voor het einde van 2003 zou er een beslissing moeten genomen worden over de vrijmaking van die markten voor de consumenten. Ook in 2003 zou er een akkoord moeten zijn over een richtlijn inzake de gemeenschappelijke dienstverlening (minimale diensten aan zwakke gebruikers). De premier merkt op dat de Belgische kalender voorloopt op de Europese vereisten zoals geformuleerd door het Lissabon-proces. Er zijn reeds regelingen getroffen inzake de regulator, de netwerkbeheerder, de fiscaliteit, de pensioenlasten en een Conventie die de problematiek oplost inzake de verhouding tussen de oude en de nieuwe eigenaar. In Vlaanderen zal de gas- en elektriciteitsmarkt vanaf 1 juli 2003 volledig vrij zijn. In Wallonië en Brussel zullen eveneens vanaf 1 juli volgend jaar de markt voor de ondernemingen vrij zijn. De beide laatste regionale overheden moeten de beslissing inzake de opening van de markt voor de consumenten nog nemen;

­ de kalender voor de liberalisering van de markten inzake spoorwegen, telecommunicatie en post werd bevestigd;

­ het dossier Galileo werd gedeblokkeerd nadat Nederland en Groot-Brittannië, in navolging van Duitsland, hun verzet hebben opgegeven. De Transportraad moet het dossier nu nog verder afwerken voor einde maart 2002;

­ de Raad Interne Markt moet tegen midden mei 2002 een oplossing uitwerken voor het gemeenschapsoctrooi, gebaseerd op het compromisvoorstel uitgewerkt door het Belgisch voorzitterschap van eind vorig jaar;

­ wat betreft de actieve welvaartstaat werd een evaluatie gemaakt van de verschillende stappen voorwaarts die gezet zijn sinds Lissabon inzake de sociale agenda, de werkgelegenheid en de invoering van nieuwe technologieën. Een aantal teksten inzake de sociale agenda werden verbeterd door de opname van onder meer kwalitatieve werkgelegenheidsindicatoren, aspecten van armoedebestrijding en van bijkomende taken aan de ministers bevoegd voor de sociale zekerheid (bijvoorbeeld : een studie over de pensioenen). Verder valt de beslissing over de invoering van het Europees ziekteverzekeringsbewijs te noteren. Ook heeft naar aanleiding van deze top een vergadering plaatsgehad met de Europese sociale partners. Dit zal voortaan tijdens elke lentetop herhaald worden;

­ maatregelen inzake technologie en wetenschappelijk onderzoek : het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling zou door Raad en Europees Parlement voor juni 2002 moeten aangenomen worden. De begroting voor onderzoek zou tegen 2010 moeten worden verhoogd tot 3 % van het BBP.

Naast de evaluatie van het Lissabon-proces werden nog een aantal andere dossiers aangesneden.

Het standpunt dat de Europese Unie zal innemen op de VN-conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering in Monterrey werd op 2 punten gewijzigd. Ten eerste wordt uiteindelijk de 0.7 %-doelstelling herbevestigd, weliswaar zonder streefdatum voor de EU. België heeft verklaard dat het de 0.7 %-doelstelling wil bereiken tegen 2010. Tezelfder tijd werd door de EU een tussenliggend objectief van 0.39 % tegen 2006 vastgelegd. Ten tweede werd opdracht gegeven aan de Raad Ecofin om nieuwe vormen van schuldvermindering en -kwijtschelding te onderzoeken en in overweging te nemen. Er werd door België een voorstel uitgewerkt waarbij de 23 rijkste landen de schuld van de 49 armste landen collectief kwijtschelden. Het product van die operatie (ongeveer 0.1 % van het BBP van de 23 rijkste landen) zou dan worden aangewend voor lokale initiatieven in de 49 armste landen. Dit voorstel heeft het voordeel dat de landen uit de groep van 49 die een gezonder financieel beleid hebben gevoerd in het verleden nu ook beloond worden met steun, daar waar bij schuldkwijtschelding die landen die het meest schulden gemaakt hebben, het meest beloond worden.

Over de toestand in het Midden-Oosten werd een resolutie aangenomen die de positie van de EU terzake verduidelijkt. Met name wordt een oplossing bepleit op basis van een tweestatenmodel. Ook is de EU bereid om waarnemers te zenden die een eventueel staakt-het-vuren zouden moeten controleren.

Verder zijn eveneens de toestand in de Democratisch Republiek Kongo, Angola en Zimbabwe besproken.

Inzake Macedonië zijn de nodige maatregelen genomen opdat de EU de operatie « Amber Fox » van de NAVO zou kunnen overnemen. Dit is een primeur voor de EU : voor het eerst zal het Europees Defensie-initiatief op het terrein kunnen gerealiseerd worden.

De premier haalt nog het debat aan over de verhoging van de activiteitsgraad van de werknemers tussen 55 en 64 jaar. Oorspronkelijk wilde men de optrekking van de pensioenleeftijd doorvoeren. Een aantal delegaties gingen daar niet mee akkoord. Uiteindelijk werd een Belgisch voorstel aanvaard dat stelt dat niet de pensioengerechtigde leeftijd het probleem is, maar wel het uitstellen van het ogenblik waarop men zijn actieve loopbaan afbouwt of beëindigt (met gemiddeld 5 jaar tegen 2010).

De eerste minister vermeldt ook nog dat bij de evaluatie van de omzetting van de richtlijnen betreffende de interne markt, België de 5e positie inneemt en samen met 6 andere lidstaten de 1.5 %-norm inzake achterstand gehaald heeft.

Tot slot deelt hij nog mee dat het verslag « Solana » over de hervorming van de Raad is doorverwezen naar een werkgroep van vertegenwoordigers van de staatshoofden en regeringsleiders die een conclusie zal moeten formuleren die via de Raad Algemene Zaken aan de Europese Raad van Sevilla zal worden voorgelegd. Op vraag van de heer Verhofstadt werden nog drie punten toegevoegd aan het rapport « Solana »: de rol van de Commissie in de werking van de nieuwe Raad (sommige Raden kunnen door de Commissie voorgezeten worden), de interinstitutionele evenwichten, de samenstelling van de Raad tijdens de lentetoppen (naast financieel- economische dossiers worden ook onderwerpen in verband met sociale aangelegenheden en duurzame ontwikkeling behandeld waardoor er behoefte is om niet alleen de Ecofin-ministers uit te nodigen, maar tevens andere ministers wiens bevoegdheden dit rechtvaardigen).

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Miet Smet, Europees parlementslid, benadrukt dat het Spaanse voorzitterschap deze top goed heeft voorbereid. Daarnaast tonen de betogingen die plaatsvonden aan dat de bevolking, de vakbonden en de verschillende betrokken organisaties beginnen te beseffen dat het Europees niveau van groot belang is voor de zaken behandeld tijdens de Europese Raad van Barcelona. Tot nu toe was de interesse voor dit niveau immers vrij pover, ook al ging het vaak om zeer praktische beslissingen.

De voorjaarstop wordt stilaan geïnstitutionaliseerd, hetgeen een zeer belangrijke realisatie is. Het is immers een goede zaak om één keer per jaar de sociaal-economische evolutie in Europa onder de loep te nemen.

De ambities van Lissabon en Nice waren zeer groot. Het probleem zal dan ook voor vele landen, waaronder België, zijn dat men niet zal kunnen voldoen aan de verwachtingen. Indien men spreekt over algemene tewerkstellingsgraden van 70 %, bij vrouwen van 60 % en bij 50-plussers van 55 %, en men legt deze ambities naast de huidige stand van zaken in België, dan kan men enkel besluiten dat er zeer veel moed nodig zal zijn om verregaande maatregelen te nemen die deze streefdoelen bij benadering zullen kunnen halen. Een treffend voorbeeld is de tewerkstelling bij de oudere bevolking, waar België het minst van al presteert.

Concreet vertaald naar België, wil dit bijvoorbeeld zeggen dat tegen 2010 het brugpensioen met 5 jaar zal moeten worden opgetrokken. Zal de regering hiervoor de moed hebben ? De afgelopen jaren zijn er geen tekenen van initiatief op dit vlak geweest.

Op het vlak van de ziekteverzekering, kan de beslissing om een Europees ziekteverzekeringsbewijs te maken, worden toegejuicht. Dit zal naast de euro een zeer concreet bewijs voor de bevolking zijn dat Europa bestaat.

Tenslotte dient er nog een opmerking te worden gemaakt betreffende de houding van Europa ten aanzien van de vele tewerkstellingsplannen die elk jaar worden voorgesteld. Europa houdt zich veel te weinig bezig met de controle op de uitvoering hiervan. Vele actieplannen zijn immers zeer verregaand, maar de macht van Europa om op de uitvoering toe te zien en om ervoor te zorgen dat de doelstellingen in 2010 worden gehaald, is vrijwel onbestaande. Dit geldt ook voor België, waar men er niet in slaagt te bereiken wat men voorop heeft gesteld.

De heer Jacky Morael, senator, maakt eerst een voorafgaande opmerking. Reeds vele maanden stelt men dat de kloof tussen de burgermaatschappij en de Europese instellingen moet worden gedicht. Het lijkt er niet echt op dat deze top hiertoe heeft bijgedragen. De verschillende omvangrijke demonstraties tonen dit aan. Het gebrek aan concrete en zichtbare beslissingen van deze Europese Raad, zijn een ander voorbeeld.

Er lijkt ook een verschuiving te zijn wat de centrale as van Europa betreft. De traditionele Frans-Duitse motor lijkt te worden overschaduwd door een Spaans-Italiaans-Britse as. Dit resulteert in een grote nadruk op deregulering, flexibiliteit, etc. Dit kan ook ten dele het verschil verklaren tussen de resultaten van Göteborg en deze van Barcelona.

In de vorige vergadering van het adviescomité werd gesteld dat een dynamiek van een maatschappij gebaseerd is niet enkel op het dynamisme van de markten, maar ook op sociale principes en beginselen van duurzame ontwikkeling. Het sociale luik heeft heel wat kritiek uitgelokt. Maar ook op het vlak van duurzame ontwikkeling blijft men in gebreke. Men beperkt zich tot het herhalen van reeds genomen beslissingen, zonder iets nieuw toe te voegen. Het blijft bij vaststellingen en vragen. Een treffend voorbeeld hiervan is conclusie 12, vierde punt, dat een aspect van duurzame ontwikkeling koppelt aan een puur economische toevoeging betreffende het wegtransport. Dit toont duidelijk aan dat men zich vooral heeft geconcentreerd op een economisch Europa, waarbij de beide andere luiken in de kou zijn blijven staan.

Een ander voorbeeld hiervan is de ontwikkelingshulp. Het akkoord van Barcelona is een stap achteruit vergeleken met andere internationale verbintenissen. Het principe van de 0,7 % is verlaten, hetgeen een zeer slecht signaal is voor de rest van de wereld. Landen als de Verenigde Staten zullen immers verwijzen naar dit Europees akkoord om hun minimale inspanningen te legitimeren.

Betreffende Galileo wordt gevraagd om nader toe te lichten of het akkoord hierover definitief is, of dat de transportministers dit nog moeten uitwerken.

Tenslotte wordt gevraagd om de paradox uit te leggen die bestaat tussen de verbintenis om te streven naar een volledige tewerkstelling, en het streven naar een sterke inperking van de risico's op armoede en uitsluiting. Dit is onlogisch, aangezien het eerste reeds automatisch het tweede tot gevolg heeft. Daarenboven is de kwaliteit van de tewerkstelling uiterst belangrijk, maar hierover werd in Barcelona niets gezegd.

Mevrouw Fientje Moerman, volksvertegenwoordiger, verwijst eveneens naar de beslissingen die genomen werden aangaande de ontwikkelingssamenwerking. In 1969 reeds hebben de Verenigde Naties de 0,7 %-norm naar voren geschoven. Pas 33 jaar later beslist Europa om een minimumnorm vast te leggen van 0,33 %, met een EU-gemiddelde van 0,39 %. Dit is uiterst bedroevend te noemen, ook al heeft België zich tegen deze beslissing uitgesproken. Dit is des te erger wanneer zou blijken dat de 0,7 %-norm uit de conclusies van Monterrey werd verwijderd.

Een concrete vraag betreft het initiatief van de 23 rijkste landen betreffende een collectieve schuldenkwijtschelding voor de 49 armste landen. Dit project vertegenwoordigt een waarde van ongeveer 0,1 % van het BBP. Is dit initiatief opgenomen in deze normen van ontwikkelingssamenwerking, of komt dit er bovenop ?

Wat de activiteitsgraad van de bevolking betreft, is de interventie van België positief te noemen. Inderdaad dient niet de pensioenleeftijd als norm te worden gehanteerd, maar wel de werkelijke inactiviteitleeftijd. Ook in België moet deze activiteitsgraad worden opgetrokken. Hiervoor zullen een aantal harde maatregelen noodzakelijk zijn. Durft de regering dit te doen en zal zij dit doen ? Denken we bijvoorbeeld maar aan de afbouw van een aantal complexe regels inzake het brugpensioen, de ambtenarij, etc.

Verder staat er op blz. 19 van de conclusies een paragraaf die in tegenspraak is met de subsidiariteit. Is het echt de taak van de Europese Raad om aan de Europese Commissie te vragen een studie te doen naar de mogelijkheden van samenwerking tussen middelbare scholen in Europa op het vlak van het internet ?

Tenslotte is de opvatting waarbij men de activiteitsgraad van vrouwen koppelt aan de beschikbaarheid van kinderopvang sterk verouderd. Kinderopvang is een zaak van ouders, en niet van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt alleen.

De heer Georges Dallemagne, senator, sluit zich aan bij de opmerkingen over de paradox die bestaat tussen de enorme aandacht van de burgermaatschappij voor de top van Barcelona, en het vrij pover resultaat ervan. Vele beslissingen dienen immers nog te worden geformaliseerd of bevestigen enkel hetgeen reeds beslist was. Een treffend voorbeeld hiervan is Galileo.

De vraag wie er aan de onderhandelingstafel had moeten plaatsnemen, dient op een duidelijke en definitieve manier te worden beantwoord. Het spreekt voor zich dat de minister van sociale zaken hier op hun plaats zijn, aangezien de sociale politiek wordt besproken. Een gelijkaardige redenering gaat ook op in het geval van de discussies rond de duurzame ontwikkeling. Dit begrip is zeer moeilijk te definiëren, maar het is evident dat dit verder gaat dan de simpele economische groei. Er zijn dus voldoende redenen om meer dan enkel de minister voor Financiën of Economie af te vaardigen naar een dergelijke top.

Hetgeen eveneens belangrijk lijkt, is het gebrek aan duidelijkheid over de initiatieven die België in uitvoering van de conclusies van deze top zal nemen. Deze initiatieven dienen daarenboven niet enkel door de federale overheid te worden genomen, denken we maar aan het onderwijs. Er bestaan weliswaar teksten van de regering terzake, maar de vraag is nu of deze teksten conform zijn aan de conclusies van Barcelona. En indien dit niet zo is, welke aanvullende maatregelen worden dan door de regering voorgesteld ?

De heer Yves Leterme, volksvertegenwoordiger, stelt vast dat er een verschillende benadering bestaat in de regeringscoalitie aangaande de verwachtingen en de resultaten van de top van Barcelona. Zo heeft mevrouw Onkelinx zware kritiek geuit op bepaalde standpunten van de regering tijdens en na de Europese Raad. Wat is de concrete betekenis van de bewoordingen als zou minister Reynders de regeringssolidariteit doorbroken hebben op de top van Barcelona ? Dit wordt nog versterkt door de zeer kritische houding van Ecolo ten aanzien van de resultaten van de top. Deze kritiek heeft daarenboven niet enkel betrekking op de vorm, maar ook op de inhoud van deze conclusies. Kan de eerste minister dit mogelijk conflict in de regering toelichten ?

Een tweede opmerking betreft de besluiten van Barcelona over de activiteitsgraad. In Barcelona is opgeroepen om deze graad te verhogen. Conclusie 32 bepaalt dat er gestreefd moet worden naar een verhoging met 5 jaar van de leeftijd waarop de meeste mensen stoppen met werken, en dit tegen 2010. Dit is een noodzakelijke doelstelling die rationeel aanvaardbaar is. De vraag is echter hoe dit zal worden vertaald tijdens het sociale overleg dat binnenkort in België van start gaat. Zal dit punt prominent op de agenda worden geplaatst en zullen de sociale partners hier zomaar mee akkoord gaan ?

Mevrouw Muriel Gerkens, volksvertegenwoordiger, stelt vast dat in verband met de liberalisering van de energiemarkt, aan elke lidstaat werd gevraagd om een efficiënte regulator aan te duiden, maatregelen te nemen om de rationaliteit van het energieverbruik te verhogen en een energiebelasting in te voeren tegen 2006. Was dit een unanieme beslissing binnen de Europese Raad ?

Verder is het opvallend dat er niet meer nadruk is gelegd op alternatieve en herbruikbare energiebronnen. Dit is nochtans een fundamentele toepassing van duurzame ontwikkeling. Wat is de reden hiervoor ?

Betreffende het transport per spoor, is de vraag of men zich wenst te baseren op de principes die eveneens van toepassing zijn op de liberalisering van de energiemarkt, waaronder de idee van een regulator voor de terbeschikkingstelling van de netwerken, de toegang tot de verschillende diensten en het beheer van de passagier- en goederenstromen.

Er werd beslist om in de toekomst een sociale raad te houden voor elke Europese Raad in het voorjaar. Geldt dit mechanisme ook voor aspecten van leefmilieu ?

De vraag kan verder worden gesteld of het acquis dat verworven werd onder Zweeds en Belgisch voorzitterschap echt definitief en onweerlegbaar is. Misschien kan België het initiatief nemen om het federaal plan voor duurzame ontwikkeling te introduceren op Europees niveau.

Wat tenslotte het onderzoek en de ontwikkeling betreft, werd de doelstelling van 3 % van het BBP tegen 2010 weerhouden. Twee derden van deze middelen mogen van de privé-sector komen. Is er voorzien dat deze privé-gelden door de lidstaten kunnen worden beheerd en verdeeld om te vermijden dat er afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van arbeid, duurzame ontwikkeling, etc. ? Het 6de kaderprogramma dient te worden aangenomen in juni 2002. Is de rol van de privé-sector in de financiering hiervan reeds voldoende uitgeklaard ?

De heer Pieter De Crem, volksvertegenwoordiger, gaat in op het buitenlands beleid van de Europese Unie en de bewering van de eerste minister dat er vooruitgang op dit vlak is geboekt, getuige de toekomstige acties in Macedonië. Hoewel dit een stap in de goede richting is, weegt dit niet op tegen het gebrek aan voortgang aangaande de situatie in het Midden-Oosten. De Europese Raad heeft zich op dat vlak beperkt tot een inventarisering van de reeds ondernomen stappen. Maar men neemt zelf geen initiatief en beperkt zich tot de ondersteuning van de acties van anderen. Europa zou echter veel meer kunnen doen en absolute aandacht besteden aan de responsabilisering van de Palestijnse leiders en de democratisering van de Palestijnse politieke structuur. Hopelijk kan dit bij een volgende gelegenheid alsnog gebeuren.

De heer Philippe Mahoux, senator en voorzitter van het federaal adviescomité voor Europese Aangelegenheden, vraagt of het correct is dat de conclusies aangaande de gezondheidszorg zullen worden neergelegd in de lente van 2003.

Verder heeft mevrouw Onkelinx een punt in haar opmerkingen aangaande werkgelegenheid. De aanwezigheid van de ministers van sociale zaken op de Europese Raad in het voorjaar, is van groot belang. Is de beslissing hierover reeds genomen of zal deze beslissing vallen op de Europese Raad van Sevilla ?

De heer Karel Pinxten, volksvertegenwoordiger, leidt uit de missie van de Amerikaanse vice-president af dat de Verenigde Staten ernstig overwegen om een interventie te doen in Irak. Is over dit thema gesproken tijdens de Europese Raad of in de marge hiervan ?

3. Antwoord van de eerste minister

a) Algemene opmerking

Het is allerminst de bedoeling geweest om van de conclusies van de top van Barcelona een zegebulletin te maken. Niettemin is het een zeer nuttige Europese Raad geweest. Een aantal punten van het Lissabon-proces zijn verder uitgewerkt, waarvoor het Spaanse voorzitterschap gefeliciteerd kan worden.

Verder was het de bedoeling om een evaluatie te maken van dit proces. De verwachtingen mochten dan ook niet te hoog worden gesteld. Het is immers utopisch te denken dat het mogelijk is om elke twee jaar een totaal nieuw Lissabon-proces op te starten.

b) De Europese Raad in het voorjaar

De kwestie van de aanwezigheid van de ministers van Sociale Zaken zal worden besproken in de werkgroep « Solana ». Deze zaak staat reeds een aantal jaren op de agenda, en zal hopelijk in deze werkgroep kunnen worden geregeld. België zal in elk geval deze aanwezigheid verdedigen, aangezien het een teken is van een Europa dat meer is dan een puur economisch en monetair blok.

De uiteindelijke beslissing zal worden genomen in Sevilla. Er is goede hoop dat dit voorstel zal worden aanvaard, wanneer 3 of 4 landen hun steun eraan verlenen.

c) Optrekken van de activiteitsgraad

Deze kwestie dateert reeds van Lissabon en is bijgevolg niet nieuw. Het is evenwel interessant om te vermelden welke tegenstellingen er bestonden in Barcelona. Een minderheid van landen wenste absoluut niet verder te gaan dan de stelling dat de uittreding uit de arbeidsmarkt later moest gebeuren. Andere landen wensten enkel de pensioenleeftijd op te trekken van gemiddeld 58 jaar tot 65 jaar. België heeft samen met een aantal andere landen een brug geslagen tussen deze twee visies en de uiteindelijk aangenomen conclusie 32 voorgesteld.

Het is echter verkeerd om te stellen dat men in België nog moet beginnen aan de uitwerking hiervan. De activiteitsgraad in België is op twee jaar tijd gestegen van 57 naar 59,4 %. Ook voor de leeftijdscategorie van 55 tot 64 jaar is deze gestegen van 23 naar 25 %. De conventionele leeftijd voor het brugpensioen werd in 1999 opgetrokken van 57 naar 58 jaar. Het aantal bruggepensioneerden daalt elk jaar met ongeveer 10 000.

Langdurige werkloosheid is in hoofde van de bedrijven ontmoedigd via een ganse batterij maatregelen. Zo dienen ook hiervoor sociale bijdragen te worden betaald.

De bijdragen tout court zijn gedaald, waardoor er voor mensen ouder dan 58, minder moet worden betaald. Een nieuw voorstel wil deze leeftijd verlagen naar 55 jaar.

Het tijdkrediet werd ingevoerd voor ouderen, hetgeen betekent dat een uitloopbaan kan worden gecreëerd die de oudere werknemer aanmoedigt om actief te blijven tot de pensioenleeftijd.

Tenslotte zal binnen enkele weken een voorstel op tafel liggen om de 23 huidige banenplannen drastisch te vereenvoudigen, waarbij de bijdragevermindering voor oudere werknemers centraal zal staan.

Er zijn dus reeds een pak maatregelen getroffen. Deze dienen thans te worden geëvalueerd, waarna eventueel bijkomende maatregelen kunnen worden genomen. De lastenverlaging en het tijdkrediet zullen echter een grote impact hebben op de verhoging van de activiteitsgraad en de leeftijd van uittreding uit de arbeidsmarkt. Er dient trouwens te worden opgemerkt dat België in de aanloop naar de top van Barcelona, een goed rapport heeft gekregen van Europa aangaande deze maatregelen.

d) Galileo

De beslissing omtrent Galileo is geformaliseerd. Het Verenigd Koninkrijk en Nederland hebben terzake hun bezwaren laten vallen. Het is duidelijk dat de beslissing van Duitsland om Galileo te steunen, cruciaal was, aangezien dit heeft geresulteerd in het wegvallen van een blokkeringminderheid. Opmerkingen en kritische commentaren zullen steeds blijven bestaan, maar de fundamentele bezwaren zijn verdwenen.

De formele beslissing zal worden genomen door de Transportraad van maart 2002, maar dit is slechts een formaliteit.

e) Armoede en kwaliteit van de arbeid

Conclusie 30 stelt duidelijk dat niet enkel de doelstellingen van Stockholm, maar ook alle later aangenomen doelstellingen moeten worden gerealiseerd. De facto betreft het hier vooral de conclusies van Laken met daarin de ecologische en sociale indicatoren en deze betreffende de kwaliteit van de arbeid.

f) Monterrey en de ontwikkelingshulp

Men spreekt al meer dan 33 jaar over de 0,7 %-norm. Ondertussen bestond er wel een dalende tendens (naar 0,2 %) die pas onder deze regering is omgekeerd. Thans gaat men terug in stijgende lijn, en vandaag zit men aan 0,36 %. Dit is nog niet voldoende, maar men mag niet vergeten dat men op Europees vlak nooit tot een akkoord is kunnen komen.

Pas in Laken is de 0,7 % weerhouden in de conclusies. Toen is ook de opdracht gegeven aan de top van Barcelona om een verdere kalender op te stellen. Het was dus niet de bedoeling om deze 0,7 % opnieuw te bevestigen, maar veeleer om een eerste intermediaire stap te zetten. Dat is de 0,39 %-norm geworden tegen 2006, met een minimumnorm van 0,33 % per individueel land.

Het is evident dat België zich moet blijven engageren om tegen 2010 de 0,7 %-norm te halen, waarbij supplementair 0,1 % bijkomt, te weten de collectieve schuldkwijtschelding door de 23 rijkste landen. Dit is niet te onderschatten, aangezien dit bijvoorbeeld voor de Verenigde Staten een verdubbeling zou betekenen van hun ontwikkelingshulp.

Dit alles zal besproken worden in de Ecofin-raad, waarna dit binnen de Verenigde Naties verder zal worden uitgewerkt. Er moet wel worden opgemerkt dat hier op dit ogenblik weinig landen enthousiast over zijn. Het gaat immers over een collectieve actie, waarbij de invloed van individuele landen wordt geminimaliseerd.

g) Liberalisering van de energiemarkt

De basis van elke liberaliseringrichtlijn is de verhouding tussen de regulator, het netwerk en de productie. Dit is ook zo in het geval van de energiemarkt, waar de regulator intussen is gecreëerd. Het netwerk bestaat en alle akkoorden hierover zijn gesloten. De productie tenslotte is er ook. Wanneer men dus weet wie alles zal regelen, welk netwerk gebruikt zal worden en wie de productie op zich zal nemen, zijn alle voorwaarden vervuld voor de liberalisering van een markt.

h) Onderzoek en ontwikkeling

De doelstelling van het besteden van 3 % van het BBP tegen 2010 aan onderzoek en ontwikkeling, slaat op een gezamenlijke inspanning van de publieke en de privé-sector.

i) Verwijzing naar het wegtransport in conclusie 12, vierde punt

De verwijzing naar het wegtransport slaat op de denkpistes die bestaan om de belasting op diesel voor professioneel gebruik te verminderen. Vooral Italië stond op de opname van deze clausule in de conclusies, aangezien er op dat vlak in dat land een sterke beweging bestaat.

j) Amerikaanse interventie in Irak

Men heeft gepoogd om de mogelijke interventieplannen van de Verenigde Staten in Irak op de agenda te plaatsen van de vrijdagavondvergadering. Deze vergadering handelt traditioneel over de buitenlandse dossiers. Dit is echter niet gelukt omdat de meningsverschillen terzake te groot waren en men van oordeel was dat een discussie hierover het gebrek aan eensgezindheid in Europa op het vlak van het buitenlandse beleid, zou onderlijnen. Niettemin heeft België tijdens de verschillende perscontacten op zaterdag benadrukt dat dit thema wel behandeld had kunnen worden.

De Belgische houding terzake is dat elke actie gedaan moet worden in het kader van de Verenigde Naties, waarbij een VN-resolutie aan de basis moet liggen van elke interventie.

De voorzitters-rapporteurs,

Herman DE CROO (K).

Philippe MAHOUX (S).


BIJLAGEN


BIJLAGE 1


BIJLAGE 2


ANNEXE 2


BIJLAGE 3


ANNEXE 3


BIJLAGE 4


ANNEXE 4


(1) Het Comité voor economische politiek is opgericht bij beslissing 74/122/EEG van de Raad van 18 februari 1974. De Raad heeft op 29 september 2000 (2000/604/EG) de nieuwe statuten goedgekeurd. De voornaamste taak van het Comité is bijdragen tot de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad, het economisch beleid van lidstaten en van de Unie coördineren en de Commissie en de Raad van advies dienen. Het Comité bestaat uit vier leden die worden aangewezen door elke lidstaat, de Commissie en de Europese Centrale Bank.

(2) De eerste minister vernoemt in dat opzicht het onderzoek van de professoren Berlage, Cassimon, Drèze en Reding onder de titel « Prospective aid and Indebtedness relief ».

(3) Galileo is een Europees satellietsysteem dat zal worden aangewend voor vliegtuignavigatie. Tot nu toe maakte men in Europa vrij gebruik van het Amerikaanse GPS-navigatiesysteem. De VS voerden veiligheidsredenen aan om geen specifiek Europees systeem te ontwikkelen. Het zou immers kunnen worden misbruikt door terroristen, of voor militaire doelstellingen. Volgens de Europese Commissie heeft Galileo civiele doeleinden, maar militaire kunnen niet worden uitgesloten. De EU heeft 450 miljoen euro vrijgemaakt. Dit bedrag komt bovenop de 550 miljoen euro van de ESA. De andere helft van de kosten zal privaat worden gefinancierd. Galileo zal een gemengde bestuursvorm hebben. Galileo is het grootste technologische project dat de Europese Unie ooit heeft opgezet. Volgens de Europese Commissie kan het project 140 000 nieuwe banen opleveren.