2-206 | 2-206 |
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De werkgeversorganisaties VEV, VBO, UWE en VOB hebben de voorbije dagen een gemeenschappelijke persconferentie gehouden waarbij ze de controle op de beschikbaarheid van de werklozen aan de kaak stelden.
Dat was belangrijk, maar nog belangrijker vond ik de cijfers over het aantal schorsingen in België. Opvallend is het verschil in controle tussen Vlaanderen en Wallonië. In 2001 werden aan Vlaamse kant 7.118 mededelingen gedaan aan de RVA, terwijl er aan Waalse kant maar 914 mededelingen waren. In 95% van al die gevallen betreft het mensen die geen gevolg geven aan een oproeping die uitgaat van de VDAB of van de FOREM.
Ook de evolutie van de cijfers is merkwaardig. In vergelijking met Wallonië worden er nu in Vlaanderen tweemaal zoveel mensen als werkonwillig aan de RVA gemeld. In 2000 ging het nog om 4.873 personen in Vlaanderen en om 1015 personen in Wallonië. In Vlaanderen zit het aantal vacatures in dalende lijn, terwijl het in Wallonië is gestegen.
De minister en haar Waalse collega beweren dat het verschil te maken heeft met het feit dat er in Wallonië veel minder mensen zijn per vacature zodat de werkonwilligheid niet zo snel kan worden getoetst. Dat is naast de kwestie. Het aantal effectieve werkweigeraars in de statistieken is telkens verwaarloosbaar te noemen.
Ik vrees dat de echte reden te vinden is in de verklaringen die de heer Vandermeeren aflegt in L'Écho de la Bourse. Hij wijst erop dat de FOREM helemaal anders met de werklozen omgaat dan de VDAB. Ik citeer: "Ce n'est pas parce qu'un demandeur d'emploi ne répond pas à une lettre, que la transmission des données à l'ONEM doit se faire." Er is in Wallonië met andere woorden geen automatische mededeling.
Ik heb in dat verband enkele vragen.
Ten eerste, is de minister van oordeel dat er in Wallonië en in Vlaanderen eenzelfde werkloosheidsbeleid wordt gevoerd en toegepast? Zo ja, hoe verklaart ze dan het manifeste verschil in cijfers?
Ten tweede, kan een Waalse of Vlaamse werkloze een werkaanbod uit Vlaanderen, respectievelijk Wallonië, weigeren? Zo neen, hoeveel gevallen zijn haar bekend? Ik verwijs naar verklaringen van mevrouw Arena, minister van Tewerkstelling in Wallonië, die er zich hevig tegen verzet dat een Waals werkloze zich zou moeten aanmelden voor een Vlaamse vacature.
Ten derde, wat heeft de minister tot op heden concreet gedaan om de arbeidsmobiliteit tussen Vlaanderen en Wallonië te verhogen? Een aantal internationale organisaties hebben dat gebrek aan arbeidsmobiliteit aan de kaak gesteld.
Ten vierde, wat vindt de minister van het idee van de zoekplicht dat gelanceerd is door de werkgeversorganisaties?
Ten vijfde, is het raadzaam die zoekplicht aan alle werklozen op te leggen en niet enkel aan degenen die een wachtuitkering ontvangen?
Ten zesde, wat is de reactie van de minister op de verklaringen van de heer Vandermeeren, secretaris-generaal van de FGTB in Wallonië, en dus toch een belangrijk man wat de toepassing van de werkloosheidsreglementering betreft?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - In de meldingsprocedure is de rol van de RVA die van ontvanger van informatie. Wat de effectieve uitvoering van het samenwerkingsakkoord betreft, is de RVA volledig afhankelijk van de medewerking van de gewestelijke en gemeenschapsinstellingen, VDAB, FOREM, ORBEM, IBF, FP en ADG.
De beoordeling van het aantal meldingen per gewest en van de aard of de kwaliteit ervan behoort niet tot de bevoegdheid of de verantwoordelijkheid van de RVA, die een federale instelling is.
Het document dat de werkgeversorganisaties deze week voorstelden, toont aan dat er geen regionale verschillen zijn wanneer men de verhouding tussen het aantal meldingen bekijkt in verhouding tot het aantal door de bemiddelingsdiensten behandelde vacatures.
Blijkbaar werd dat zo op de persconferentie gezegd aangezien verscheidene kranten dit expliciet vermelden.
De RVA, de federale socialezekerheidsinstelling, past de werkloosheidsreglementering op gelijke wijze toe, ook al kunnen de situaties verschillen. Dat het aantal meldingen per regio verschilt, betekent niet dat de RVA geen gelijke behandeling van de werklozen in de drie gewesten nastreeft. Om te oordelen of een werkaanbod in het andere landsgedeelte als een passend werkaanbod kan worden beschouwd, gelden de gewone criteria van de passende dienstbetrekking. Voor het Belgisch grondgebied wordt geen grens in aanmerking genomen. Een werkaanbod is evenwel niet passend wanneer het een te grote verplaatsingstijd vergt. Voor een werkloze woonachtig in Poperinge is een werkaanbod in Luik, en ook in Tongeren, niet passend.
Het werkgeversvoorstel moet in een breder kader worden bekeken. Zoals in alle andere domeinen van het maatschappelijk leven bestaan er ook inzake werkloosheid misbruiken. Die misbruiken moeten worden bestraft, want ze ondermijnen de werking van de sector. Ze zijn bijgevolg onduldbaar.
Wat evenwel onaanvaardbaar is in de uitlatingen van de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties, is dat ze zich baseren op de kleine minderheid die de regels niet naleeft. Daardoor brengen ze alle mannen en vrouwen die hardnekkig op zoek zijn naar een baan in diskrediet. De werklozen zijn niet de oorzaak van de werkloosheid in België, ze zijn er het slachtoffer van.
Wie een verhaal wil brengen moet het hele verhaal doen. De werkgeversorganisaties laten uitschijnen dat er geen enkele zoekplicht voor werklozen zou bestaan. Met geen enkel woord wordt gerept over artikel 80 van de werkloosheidsreglementering. Op basis van dat artikel kan werklozen die reeds enige tijd werkloos zijn het recht op uitkeringen worden ontzegd als zij niet kunnen aantonen gedurende de ganse duur van hun werkloosheid de nodige inspanningen te hebben gedaan om werk te vinden. Het onvoldoende naleven van de zoekplicht geeft aanleiding tot een volledig verlies van de uitkeringen.
Het aantal uitsluitingen wegens langdurige werkloosheid is het hoogst in Wallonië. Van de 8927 schorsingen wegens langdurige werkloosheid in 2001 waren er 4320 of 48,4% in Wallonië. Het gaat om een algemeen probleem en de verantwoordelijkheden zijn gespreid. Ik zal deze problematiek aankaarten op de ontmoeting van alle ministers van Werkgelegenheid en de sociale partners die op 18 juni plaatsheeft.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mevrouw de vice-premier blijft hardnekkig ontkennen dat de analyse van de cijfers een regionaal verschil zou aantonen en koppelt dit opnieuw aan het verhaal van de vacatures. Zoals ik al zei in de vraag, is dat verhaal evenwel niet relevant. Het merendeel van de personen die geschorst worden, zijn mensen die niet ingaan op een oproeping van VDAB of van de FOREM. De vraag is dus niet of er vacatures zijn, maar wel of al dan niet op een oproeping wordt ingegaan.
In Wallonië reageert men blijkbaar anders dan in Vlaanderen. Dat blijkt ook uit het artikel van de heer Vandermeeren, die stelt dat er in Wallonië op een andere manier wordt omgegaan met werkonwilligheid dan in Vlaanderen. Ik vrees dus dat het arbeidsmarktbeleid op termijn zal moeten worden gesplitst.
Op een aantal vragen heeft de minister geen antwoord gegeven, met name met betrekking tot de arbeidsmobiliteit. Ze verwijst naar iemand uit Poperinge die zou moeten gaan werken in Luik of Tongeren. Het probleem stelt zich concreet in de relatie tussen Zuid-West-Vlaanderen en Henegouwen. De werkloosheid in Kortrijk en Izegem bedraagt 3 à 4% en net over de taalgrens, in Henegouwen 20 à 25%. Het gaat daar om verplaatsingen van maximum 20 tot 30 kilometer. Wat men ziet, is dat enkel Fransen ingaan op vacatures en bijna geen enkele Waal de moeite doet om zich aan te melden bij de vele uitzendkantoren die actief zijn in de streek. Hoe wil de minister de arbeidsmobiliteit tussen die twee gebieden vergroten?
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Je n'ai pas à répondre aux propos de M. Vandermeeren. Je signale simplement que Mme Arena, ministre régionale wallonne de l'Emploi et de la Formation, qui exerce la tutelle sur le FOREM, a formellement démenti les allégations qui ont été reprises par M. Van Quickenborne.
Pour ce qui est de la mobilité, je tiens à souligner la complexité du problème. Parfois, c'est simplement l'absence de transports en commun dignes de ce nom, entre deux localités, qui empêche la mobilité nécessaire à l'obtention d'un emploi. C'est d'ailleurs l'une des questions auxquelles nous réfléchissons avec les partenaires sociaux. Ces derniers ont déjà fait des propositions auxquelles le gouvernement a répondu favorablement. La ministre Durant y travaille également. Il faudrait des plans de mobilité plus globaux pour permettre les déplacements sans qu'ils ne soient considérés comme excessifs, rendant de ce fait « non convenable », aux termes de la législation sur le chômage, l'emploi proposé au demandeur d'emploi.