2-202 | 2-202 |
M. le président. - Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Zolang de Senaat bestaat (Protest van de heer Vandenberghe), hebben wij het recht om de minister vragen te stellen, onder meer over de NMBS.
Ik herinner mij de uitspraak van een minister die ooit zei: "In een normaal land zou ik ontslag nemen, maar we leven in een apenland, dus neem ik geen ontslag." Deze uitspraak is hier ook van toepassing. Naarmate de uren verstrijken, wordt het verhaal alsmaar hallucinanter. De versies blijken met het uur te veranderen. De ministers en misschien zelfs de eerste minister hebben leugens niet geschuwd. Er wordt gesproken over twee ontslagbrieven. Een eerste ontslagbrief zou later gewijzigd zijn.
Beseft de minister dat zij zichzelf en de regering in een zeer moeilijk parket brengt, waar enkel het fortuin hen voorlopig van de afgrond heeft gered? Eens een ontslagbrief is verzonden naar de tegenpartij, is hij arbeidsrechterlijk onherroepelijk, zowel wat de inhoud als de opzeg betreft. Er is ook een strafrechtelijk probleem, want er zou sprake kunnen zijn van valsheid in geschrifte. Politiek zijn er nog meer moeilijkheden, aangezien de eerste minister ronduit loog in het Parlement toen hij verklaarde dat bepaalde elementen, zoals de dubbele handtekening, irrelevant zouden geweest zijn voor het ontslag. Het gaat uiteraard om een probleem van politici die zichzelf grote managementcapaciteiten toedichten, bestuursposten uitdelen aan politieke kameraden en marchanderen met belastinggeld. Dat een kabinet met liberalen dit tolereert, is hemeltergend.
Ik hoop dat de minister op mijn vragen zal antwoorden, want het viel mij op dat zij in de Kamer elk concreet antwoord heeft omzeild met goedkope verwijzingen naar de oppositiepartijen. Op welke manier en aan wie werd de eerste ontslagbrief aangeboden? Wie heeft onderhandeld met de heer Heinzmann over de wijziging van de eerste ontslagbrief? Wat was de vergoeding die werd aangeboden aan de heer Heinzmann voor zijn nieuwe functie? Volgens berichten zou de heer Heinzmann nog steeds in functie zijn. Welke vergoeding geniet hij nu? Plant de regering een wetswijziging om een einde te maken aan de te grote politieke greep op de overheidsbedrijven?
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De heer Heinzmann bezorgde de minister van Mobiliteit en vervoer op 30 april een ontslagbrief, of volgens de termen van de brief, een intrekking van kandidatuur. Die brief werd door de minister niet aanvaard. Op 1 mei stelde ze voor hem een nieuwe brief op die al aan de pers bezorgd werd nog vóór hij door de heer Heinzmann ondertekend was. Volgens de verklaringen van de minister hadden de verschillen tussen de eerste en de tweede brief enkel betrekking op de juridische formulering en niet op de inhoud.
Nu we de twee versies kennen, blijkt dat de eerste versie grondig is gewijzigd. Een reeks elementen op grond waarvan de heer Heinzmann zijn kandidatuur intrekt, komen niet voor in de tweede brief. Zo is er geen sprake meer van de onduidelijkheid van de aanwervingsprocedure, het ontbreken van een contract, een mogelijke vernietiging van zijn benoeming door de Raad van State en de opgedrongen benoeming van het directiecomité en de bijkomende handtekening van de directeur-generaal.
Aan de tweede brief zijn ook een aantal elementen toegevoegd die niet overeenstemmen met de realiteit. Volgens die brief zou de heer Heinzmann zich gretig kandidaat hebben gesteld, terwijl hij in werkelijkheid meermaals over de streep moest worden getrokken.
Waarom heeft de minister een aantal elementen uit de eerste brief niet in de tweede brief opgenomen en nieuwe elementen toegevoegd?
Waarom heeft de eerste minister in de Kamer formeel ontkend dat de heer Heinzmann niet op de hoogte was van de verplichte tweede handtekening en van de politieke benoeming van de directeur-generaal, terwijl dit in zijn eerste brief stond? Zal de minister politieke conclusies trekken uit het feit dat ze oorspronkelijk verklaard heeft dat de wijzigingen aan de eerste brief enkel sloegen op juridische elementen?
Is de minister niet van oordeel dat de brief van de heer Heinzmann en het verloop van de aanstellingsprocedure aantonen dat de wet op de herstructurering van de NMBS opnieuw gewijzigd moet worden? De wijze waarop het directiecomité wordt aangesteld en de tweede handtekening zullen immers het beleid van elke nieuwe manager hypothekeren.
Gaat de minister in op de vraag van één van de regeringspartners om de benoemingsprocedure uit te stellen, het investeringsplan te verbeteren en alvorens een nieuwe manager aan te stellen, een plan op te stellen om het reizigersverkeer te verbeteren? Als de minister daarmee instemt, geeft ze toe dat het huidige plan moet worden gecorrigeerd in het belang van het spoorbeleid en van de reizigers.
Mme Isabelle Durant, vice-première ministre et ministre de la Mobilité et des Transports. - Dès hier matin, j'ai pris contact avec votre assemblée afin d'être entendue sur les nouveaux développements intervenus dans ce qu'il faut bien appeler désormais « l'affaire Heinzmann ». Cette initiative et les réponses que je peux apporter aux questions qui me sont adressées ont deux objectifs : permettre au Parlement d'exercer, dans les meilleures conditions possibles, sa prérogative de contrôle et assurer ma charge en tentant d'apporter la clarté indispensable à la restauration d'un peu de sérénité dans le dossier ferroviaire, à un moment très délicat de son évolution.
Compte tenu des différentes questions et de la multiplicité des commentaires, je voudrais procéder en deux temps. Tout d'abord, il me paraît indispensable de reprendre dans le détail et dans l'ordre chronologique les faits qui ont entouré la désignation puis la démission de M. Heinzmann. Ensuite, je vous livrerai mon appréciation quant à la totalité de cette opération et des divers positionnements qu'elle a suscité.
Je commencerai donc par un rappel précis des faits qui débutera au vote de la loi. Jeudi 21 mars 2002, ici même, vote de la loi contenant entre autres la procédure de désignation du nouveau conseil d'administration composé de dix personnes dont l'administrateur délégué. La loi elle-même précise que les mandats en cours prennent fin de plein droit, trente jours après sa publication au Moniteur Belge.
Le mardi 26 mars 2002, publication au Moniteur Belge de cette loi et de l'appel à candidatures fixant à un délai de dix jours ouvrables la période pendant laquelle les candidatures peuvent être rentrées, soit à la date du 10 avril. Les nouveaux administrateurs doivent entrer en fonction le 26 avril.
Le mercredi 10 avril, nous clôturons cette procédure. Quarante-cinq candidatures valables sont rentrées dans le délai fixé ; quatre d'entre elles concernent la fonction d'administrateur délégué.
Le mercredi 17 avril 2002, je présente au kern le résultat de l'appel à candidatures, sur la base d'un dossier par candidat reprenant les différents documents fournis. En ce qui concerne la fonction d'administrateur délégué, aucun consensus ne se dégage sur les candidats déclarés.
Dès lors, le vendredi 20 avril 2002, le conseil des ministres décide d'élargir l'appel à candidatures en vue, particulièrement, d'augmenter le nombre de candidats à la fonction d'administrateur délégué. En outre, sur ma proposition, le conseil précise un profil de compétence pour ce dernier poste. J'annonce par ailleurs au conseil que je me suis attaché les services d'un bureau de consultant en ressources humaines afin de nous aider à objectiver les résultats. Le conseil décide également de lancer un appel dans la presse économique.
Le samedi 21 avril, l'appel à candidatures est publié au Moniteur Belge, avec pour échéance de rentrée des candidatures le 23 avril à midi. En outre, une annonce reprenant le profil de candidature pour le poste d'administrateur délégué est publiée dans L'Écho et De Financieel Economische Tijd, avec référence aux conditions fixées par le Moniteur Belge.
Le mercredi 24 avril, le conseil des ministres est uniquement consacré à la désignation du conseil d'administration, dont le président et l'administrateur délégué. Le premier ministre donne lecture aux membres du conseil du rapport du bureau Korn/Ferry qui présente un profil et une analyse à la suite des assessments effectués sur une liste de huit personnes retenues après une pré-évaluation. Un accord se dégage sur la proposition du bureau Korn/Ferry qui recommande la candidature de M. Heinzmann au poste d'administrateur délégué et celle de M. Deneef au poste de président.
Le jeudi 25 avril 2002, les arrêtés de désignation de M. Heinzmann et de M. Deneef, ainsi que celui désignant l'ensemble des administrateurs sont publiés au Moniteur Belge, avec prise d'effet en date du 26 avril, pour les trois arrêtés.
Le vendredi 26 avril, une réunion se tient à mon cabinet, à partir de 18 heures, réunion à laquelle j'associe, comme il se doit dans une passation de pouvoirs, M. Deneef et M. Heinzmann. Une série de documents importants sur la SNCB et sur la politique ferroviaire et de mobilité du gouvernement sont remis aux nouveaux dirigeants de l'entreprise. Ensuite, à l'occasion d'un dîner qui suivit cette session de travail, M. Heinzmann s'est dit très enthousiaste d'exercer ses fonctions. Il parle de la SNCB comme d'un défi. Il s'en est d'ailleurs largement expliqué dans la presse.
Le mardi 30 avril, en fin de matinée, mon secrétariat, qui tente de fixer une réunion regroupant à la fois les anciens administrateur délégué et président et les nouveaux, de façon à organiser la transition et la prise d'informations, reçoit un appel de M. Heinzmann, désireux de modifier la date de la rencontre. Nous proposions le 2 mai, il propose le 1er mai au soir. Il indique par ailleurs vouloir me parler.
En début d'après-midi, nous le recontactons. M. Heinzmann déclare vouloir me parler sans délai. J'interromps la réunion que je préside pour le prendre en ligne et, devant mes collaborateurs, il me dit faire l'objet de pressions intenables et me fait part de son intention de démissionner.
Quelque peu estomaquée par le propos, je lui demande un temps de réflexion et lui propose de me rendre à Luxembourg pour en parler de visu, ce qu'il accepte. Je quitte Bruxelles vers quinze heures, en compagnie de mon chef de cabinet. Je me rends au siège de la Luxair à Luxembourg et, sur place, M. Heinzmann nous fait part des nombreuses pressions qu'il a subies au cours des trois derniers jours. Il évoque des coups de fils donnés et reçus. Il cite nommément certaines personnes et fait référence à quelques dirigeants syndicaux. Il déplore par ailleurs des appels téléphoniques anonymes et nocturnes et décrit sa famille comme profondément secouée et en état de stress profond, à la suite de ces événements.
Je précise qu'à aucun moment de la discussion, M. Heinzmann n'a fait état de problèmes liés à la procédure de recrutement ou à ses conditions de travail (cf. la double signature, la composition du comité de direction, le contrat, etc., éléments régis par la loi).
Après une heure de discussion, M. Heinzmann souhaite conclure en me disant que sa décision est prise. Il prend sur son bureau un texte, dans lequel, me dit-il, il développe les motifs de son choix. Il me le remet et je lui indique que je refuse de le prendre en considération. Je lui demande de réfléchir pendant 24 heures. Il accepte cette demande et nous décidons alors de nous rappeler le lendemain dans la soirée.
En soirée, nous informons, bien sûr, le cabinet du premier ministre de la situation. Entre-temps, d'ailleurs, le premier ministre lui-même, soucieux de savoir ce qui se passait et qui avait eu vent de la volonté de démission de M. Heinzmann, a tenté de le joindre sans succès.
Le mercredi 1er mai, après divers contacts téléphoniques entre M. Heinzmann et le cabinet du premier ministre, il semble que M. Heinzmann persiste dans sa décision de démissionner.
Fin d'après-midi, comme convenu, je rappelle M. Heinzmann qui me confirme le caractère irréversible de sa décision, dont je prends acte. Nous convenons de rendre publique une lettre de démission. Cette lettre a été préparée et écrite en concertation entre mon cabinet, M. Heinzmann lui-même et le cabinet du premier ministre. À aucun moment cependant, mes collaborateurs ne sont intervenus sur les motifs du choix de M. Heinzmann. Ils s'en sont tenus strictement aux aspects de mise en forme des contenus apportés par M. Heinzmann à ce moment-là par téléphone.
Je souligne d'ailleurs avec insistance qu'à aucun moment, M. Heinzmann ne s'est référé à la note précédemment mentionnée. Quant à mes collaborateurs, le seul ajout de fond qu'ils ont demandé à M. Heinzmann d'insérer concerne une clause juridique relative à la fin effective de son mandat. M. Heinzmann a transmis la version définitive de cette lettre, signée par lui, à mon cabinet à 19 heures 23. Ce document a fait l'objet d'une diffusion immédiate à la presse, la nouvelle ayant d'ailleurs déjà largement circulé.
Ensuite, du jeudi 2 mai 2002 au dimanche 5 mai 2002, M. Heinzmann, abondamment sollicité par la presse, multiplie les déclarations. Globalement, elles s'inscrivent dans la lignée des motifs explicités dans son courrier. Elles ne sont cependant pas toujours exemptes de contradictions avec les déclarations qu'il m'a faites et celles qu'il a faites à d'autres moments dans les médias ou à des tiers.
Dans le même temps, une querelle nourrie sur les raisons du départ de M. Heinzmann naît sur les bancs de l'opposition, particulièrement au CD&V et au Vlaams Blok. À aucun moment, cependant, M. Heinzmann ne confirme l'interprétation de celle-ci, selon laquelle les véritables causes de son départ tiendraient à la brièveté de la procédure et aux conditions d'exercice de son mandat, notamment celles liées à la double signature ou à la composition du comité de direction.
Au contraire, M. Heinzmann confiera à la RTBF radio que si la double signature n'est pas vraiment une chose agréable, elle n'est pas à l'origine de sa démission. Il répète, à plusieurs reprises et en plusieurs lieux, avoir été réellement motivé et enthousiaste pour ses fonctions mais que ses sentiments se sont estompés en quelques jours du fait des pressions. Il se dit d'ailleurs dégoûté.
Le jeudi 2 mai, l'après-midi, à l'issue du débat qui s'est déroulé à la Chambre, le premier ministre insiste sur la volonté du gouvernement que M. Heinzmann puisse s'exprimer devant la commission Infrastructure de la Chambre, ainsi que le réclamaient d'ailleurs plusieurs formations politiques. L'audition est fixée au lundi 6 mai, dans l'après-midi.
Durant cette période, les contacts uniquement téléphoniques entre mes collaborateurs et M. Heinzmann se limitent à la question de l'organisation de la continuité du travail à la SNCB et, entre autres, l'organisation de sa présence au premier conseil d'administration.
Le lundi 6 mai, dans la matinée, M. Heinzmann participe au conseil d'administration de la SNCB. À 12 h 05, il quitte le conseil en expliquant, selon plusieurs témoins, que des membres de la commission souhaitent le rencontrer avant que la séance de commission ne commence. L'audition se déroule ensuite à la commission de la Chambre, dans les conditions que l'on connaît. Il ressort de la séance que l'argumentation de M. Heinzmann a quelque peu évolué. Là où il évoquait des pressions et des menaces de la part du management et des syndicalistes, l'intéressé semble maintenant concentrer tous ses feux sur une conversation qu'il aurait eue avec M. Damilot. Il souligne comme déterminantes dans son choix, des informations qu'il aurait reçues d'une organisation syndicale, le SLFP et démontrant, selon lui, que les comptes de la société auraient été falsifiés. Alors qu'il ne les avait jamais mises en évidence jusque là et qu'il en avait d'ailleurs été dûment informé, il fait état de raisons liées aux conditions de son engagement - brièveté de la procédure, manque d'information - et aux conditions liées à l'exercice de son mandat, à savoir la double signature et la procédure de composition du comité de direction. Enfin, toujours en commission, un seul argument demeure constant, celui d'ordre privé.
Une partie de l'opposition croit voir dans ces déclarations la démonstration d'une manipulation de la part du gouvernement. Certains journaux parleront même de falsification, ce qui veut dire, littéralement, création de toutes pièces d'un faux ou transformation du contenu d'un texte à l'insu de son auteur. Je réponds, pour ma part, à plusieurs interviews en rappelant les faits déjà évoqués plus haut : un projet de lettre de démission, proposé à Luxembourg par M. Heinzmann, mais que j'ai refusé d'acter à ce stade, et un courrier établi en concertation avec M. Heinzmann et mon cabinet, mais dont le fond émane et est assumé par M. Heinzmann seul, comme en témoigne sa signature au bas de ce texte.
Je fais cependant connaître le soir même au premier ministre en déplacement à l'étranger mon souhait d'être entendue le plus rapidement possible par la commission - ce sera le cas tout à l'heure - afin de ne pas laisser ces différents rebondissements affecter les conditions de traitement du dossier SNCB et de ne pas prolonger le préjudice à l'entreprise.
Le mardi 7 mai, j'ai reçu en fin de matinée, à mon cabinet, un courrier recommandé de M. Heinzmann, envoyé la veille de Zaventem. Ce courrier fait état de profondes divergences entre nous et contient copie du document préparé par M. Heinzmann le 30 avril. Il s'agit d'un document non daté et non signé, qui recense une série de motifs qui l'auraient conduit à faire le choix de la démission.
L'apparition ou la réapparition de ce texte est pour le moins troublante. Tout d'abord, je m'étonne qu'il me soit adressé par recommandé aussi tard, si réellement il joue un rôle dans la motivation à démissionner de M. Heinzmann. Je trouve également un peu bizarre que M. Heinzmann m'envoie ce texte de Zaventem, le lundi soir, alors qu'il a déclaré l'après-midi même, à la Chambre, qu'il ne l'avait pas emporté et ne pourrait donc le transmettre qu'à son retour à Luxembourg.
Je m'étonne toujours de la rapidité avec laquelle certains médias ont été en possession de ce document, avant même que les parlementaires n'en disposent, à moins que certains d'entre eux ne l'aient obtenu beaucoup plus tôt que d'autres. Je m'interroge aussi sur ce que l'on fait dire ou non à ce document et sur sa valeur. Je vous rappelle que nous disposons d'un courrier daté et signé de la main de M. Heinzmann, document dont ce dernier n'a jamais remis en cause la paternité, même s'il indique l'avoir produit en concertation avec le cabinet. Nous disposons d'un autre document non daté et non signé auquel M. Heinzmann n'a jamais fait référence avant ce lundi.
Le doute sur la valeur juridique de l'un et de l'autre n'est évidemment pas permis. Il est certain que la lettre du 1er mai est la seule qui puisse compter.
Depuis 48 heures, une série de voix s'élèvent pour prétendre que le gouvernement aurait édulcoré un texte qui ne lui plaisait pas. Soyons donc sérieux. Il n'y a aucun point de comparaison possible entre ces deux textes, qu'on les apprécie ou non. Ils émanent tous deux de la même personne, laquelle s'est par ailleurs exprimée librement sans discontinuer, mais aussi avec une certaine incohérence depuis une semaine. Il y aurait beaucoup à dire à propos du fameux premier texte, qui apparaît en deuxième lieu, et qui commence par : « J'avais accepté ma nomination ... » et se termine par : « J'ai décidé de retirer ma candidature ». Ce texte parle d'un conflit avec le directeur général appelé à seconder l'administrateur délégué, alors que dans Le Soir du vendredi 3 mai 2002, M. Heinzmann dit ne pas connaître cette personne et ne l'avoir jamais rencontrée. Ce texte estime que la convention collective de travail ne laisse pas de marge de manoeuvre à l'administrateur délégué, alors que le conseil d'administration n'a pris aucune décision et que M. Heinzmann lui-même a déclaré, le 26 avril 2002, qu'il reprendrait cet accord à son compte pour démarrer sur de bonnes bases. Je pourrais continuer ainsi pour une série d'arguments repris dans ce document.
Tout cela n'a guère d'importance, mais ce qui me paraît totalement inacceptable, c'est que certains aient pu aller jusqu'à parler de falsification, ce qui est une accusation gravissime. J'aurais donc créé un faux ou modifié un texte à l'insu de son auteur ! À quoi sert-il de travestir ainsi les choses au détriment de la vérité ? À qui profite ce genre de calomnie ?
Je reconnais bien volontiers que cet épisode est totalement regrettable. On a déjà pris beaucoup trop de temps par rapport aux défis que rencontre la SNCB, en sautant un à un les différents obstacles au cours de ces deux dernières années. Certes, aucune procédure n'est parfaite et les circonstances de la démission de M. Heinzmann ne sont sans doute pas brillantes. Je l'assume pleinement, mais je suis aussi convaincue que nous devons avancer envers et contre tout. Il n'est donc pas question, monsieur Caluwé, de reporter la loi ou de reprendre la discussion sur la loi. Nous devons avancer et je suis résolument décidée à continuer à y consacrer toute mon énergie parce qu'il y va de l'intérêt de la SNCB elle-même, des voyageurs et des 40.000 personnes qui y travaillent, qu'il faut privilégier avant tout.
J'accepte donc ma part de responsabilité dans les difficultés que nous connaissons actuellement, mais je suis tout aussi décidée à poursuivre rapidement, avec le management, les organisations syndicales et les 40.000 personnes travaillant dans cette entreprise, la mise en oeuvre de la réforme qui a été adoptée ici de manière démocratique, qui a donc force de loi et qui doit être appliquée. Je voudrais effectivement que l'entreprise puisse, notamment à travers le contrat de gestion, se mettre au service d'une amélioration durable pour les usagers et que cela puisse être mis en application, ce à quoi le conseil d'administration et son président se sont employés depuis le début de la semaine. C'est donc à cela qu'il s'agit de s'atteler dès maintenant.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - We zijn getuige van een interessante wending in dit dossier: het stilzwijgende bondgenootschap tussen minister Durant, de eerste minister en de heer Heinzmann valt hier vandaag immers in duigen. Uit het antwoord blijkt nu dat de minister stilaan een beschuldigende vinger richt naar de heer Heinzmann. De minister schuwt immers de woorden contradictie en incoherentie niet en ze wijst op de verantwoordelijkheid van de heer Heinzmann.
Laat dit ons niet afwenden van de grond van de zaak: zelfs al heeft de minister niet gehandeld in tegenspraak met het arbeidsrecht of het strafrecht, dan heeft ze toch blijk gegeven van een volstrekt amateuristische aanpak bij de aanwerving van deze man. Ze ontkent dat trouwens ook niet. Voor de minister ging het snel aankondigen van de aanwerving van de topman blijkbaar voor op het opstellen van een goed contract.
De minister zegt dat ze in Luxemburg kennis heeft genomen van de motieven voor het ontslag van de heer Heinzmann. Ze was dus op de hoogte van zijn bezwaren. Het gaat ook niet op te beweren dat de eerste brief geen waarde heeft. Dat de tweede brief de minister is toegestuurd nadat hierover door haar kabinet en blijkbaar ook door dat van de eerste minister werd onderhandeld, maakt duidelijk dat ze kennis had van de oorspronkelijke motieven en dat de betrokkene onder druk werd gezet om andere motieven aan te halen.
De minister heeft in dit dossier geblunderd en is niet in staat gebleken om een goede topman te vinden voor de NMBS. Ook al gaat het niet om juridische fouten, toch heeft ze totale politieke incompetentie tentoongespreid. De minister kan beter de eer aan zichzelf houden.
Op twee vragen heeft de minister geen antwoord gegeven. Was er een vergoeding overeengekomen met de heer Heinzmann? Zo ja, hoeveel bedroeg ze? Indien niet, kunnen we daaruit dan niet besluiten dat er eigenlijk niet werd onderhandeld? De tweede vraag is of het klopt dat de heer Heinzmann nog in functie is en welke vergoeding hij in deze overgangsperiode ontvangt?
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De minister heeft hier een historisch overzicht gegeven van de gebeurtenissen van de voorbije maand en ik begrijp niet goed hoe ze dat nog durft te doen. Het illustreert immers uitvoerig op welke geïmproviseerde wijze de regering is overgegaan tot de aanstelling van de raad van bestuur van één van de belangrijkste maatschappijen van ons land. Het blijkt nu duidelijk hoe onverantwoord de wettelijke vereiste is dat de nieuwe raad van bestuur en de nieuwe afgevaardigd bestuurder binnen een maand na de publicatie van de wet aangesteld moesten zijn. Dat resulteerde in een geïmproviseerde manier van aanwerven. Zo werft een gemeente zelfs geen poetsvrouw aan!
Als we kijken naar de verklaringen van de heer Heinzmann en van de minister, zijn er twee mogelijkheden. Ofwel klopt wat de heer Heinzmann zegt, namelijk dat hij met veel aarzeling is ingegaan op de vraag van de regering. Hij is dan vanaf de fase van de kandidatuurstelling meegesleurd zonder door de regering volledig geïnformeerd te zijn over alle consequenties. Op het ogenblik dat hij daarover geïnformeerd werd, onder meer over de beslissingen die buiten hem om waren genomen met betrekking tot de tweede handtekening, de directeur-generaal en de aanstelling van het directiecomité, heeft hij daaruit zijn conclusies getrokken. Op basis van al deze overwegingen besloot hij dat hij zijn kandidatuur moest intrekken. Hij zette dat op een rijtje in een ontslagbrief, die hij op 30 april aan de minister bezorgde, vermoedelijk met een handtekening eronder, maar dat exemplaar is in handen van de minister en hijzelf heeft alleen nog een ongetekende kopie. Dat heeft hij verklaard in de Kamercommissie.
Ofwel klopt de versie van de heer Heinzmann, ofwel die van de minister. De minister zegt dat de heer Heinzmann andere motieven naar voren heeft geschoven in de gesprekken die ze met hem voerde. Volgens haar zou hij de functie van gedelegeerd bestuurder zelfs enthousiast hebben aanvaard. In een e-mail die de heer Heinzmann op dinsdag 23 april om 10.58 uur naar mevrouw Durant stuurde, luidt het daarentegen: "Madame la Ministre, sous toutes réserves, je serais éventuellement intéressé par le poste d'administrateur délégué de la SNCB, étant donné que cette opportunité pourrait apparemment m'être offerte," wat erop wijst dat hij één dag vóór zijn definitieve aanstelling, sterk twijfelde en dus zeker niet bijzonder enthousiast was. Dat is een bijkomende indicatie dat de versie van de heer Heinzmann de juiste is. Welnu, als de versie-Heinzmann juist blijkt, is de minister politiek verantwoordelijk omdat ze een andere versie gaf van de feiten. Maar als de versie van de minister volgens dewelke de heer Heinzmann zijn verklaringen voortdurend wijzigt en aandikt, juist is, rijst de vraag hoe het mogelijk is dat een minister een dergelijke persoon als gedelegeerd bestuurder benoemt. In dat geval beging de minister een politieke fout.
Ik concludeer dan ook dat in de twee gevallen de minister niet anders kan dan haar politieke verantwoordelijkheid opnemen en de politieke conclusies uit de gebeurtenissen van de voorbije weken trekken.
Mme Isabelle Durant, vice-première ministre et ministre de la Mobilité et des Transports. - Je voudrais préciser à M. Van Quickenborne qu'il n'y a pas d'indemnités de rupture puisqu'il n'y a pas eu de contrat. La seule indemnité éventuelle consistera en un jeton de présence lié à la présence au conseil d'administration. Il n'y donc évidemment pas d'indemnités de rupture.
Pour le surplus, chacun tirera les conclusions de l'événement. J'ai été suffisamment claire. Certains souhaitent en tirer les conclusions qui les arrangent politiquement. C'est leur droit. Il faut maintenant se concentrer sur l'avenir de la SNCB, sur l'application des textes qui ont été approuvés ici même, qu'ils plaisent ou non.