2-1058/2 | 2-1058/2 |
12 MAART 2002
Art. 2
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 2. Artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt gewijzigd als volgt :
« Art. 378. Machtiging van de vrederechter is vereist om de handelingen bepaald in artikel 410 te verrichten waarvoor de voogd een bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen, met uitzondering van de handelingen bedoeld in het 7º en met voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid.
De vrederechter doet uitspraak op verzoekschrift ondertekend door de partijen of hun advocaat. Indien de zaak slechts door één van de ouders voor de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord, of tenminste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter een voogd ad hoc aangewezen op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve. »
Verantwoording
Wetgevingstechnisch amendement.
(Subamendement op amendement nr. 1 van mevrouw Nyssens)
Art. 2
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 378 de woorden « in het 7º » vervangen door de woorden « in het 5º en het 7º ».
Verantwoording
Artikel 410, 5º, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de vrederechter de voogd bijzondere machtiging moet verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden.
Volgens het nieuwe artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek, moeten de ouders de machtiging van de vrederechter vragen om de handelingen bedoeld in artikel 410, 5º, te verrichten.
Een dergelijke regeling doet momenteel veel problemen rijzen bij de vrederechters, vooral in kantons waar minder gegoede lieden wonen.
Een nalatenschap wordt immers meestal verworpen omdat de overledene schulden had. Om de machtiging van de vrederechter te verkrijgen, moeten de families dossiers samenstellen, waarvoor zij soms een beroep moeten doen op een notaris en dus nodeloze kosten maken. De verwerping van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving houdt op zich weinig risico in. Ook de aanvaarding van een nalatenschap brengt in de praktijk weinig risico mee, vooral als ze geschiedt onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Bovendien gaat het hier om handelingen die in het verleden geen homologatie door de rechtbank van eerste aanleg vereisten.
Ze mogen dus niet worden opgenomen in de lijst van handelingen waarvoor de ouders de bijzondere machtiging van de vrederechter moeten vragen.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 1 van mevrouw Nyssens)
Art. 2
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 2. Artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen door de wet van 29 april 2001, wordt gewijzigd als volgt :
« Art. 378. § 1. De ouders die het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, verrichten zonder voorafgaande machtiging alle daden van beheer. Hun gezamenlijke instemming is vereist voor handelingen die de omvang van het vermogen van het kind aanzienlijk kunnen beïnvloeden of die betrekking hebben op een vermogensbestanddeel waarvan de waarde 1/10 van de totale waarde van het vermogen te boven gaat.
Bij verschil van mening tussen de ouders of bij belangentegenstelling tussen de ouders en hun kind wordt de zaak bij verzoekschrift vóór de vrederechter gebracht.
§ 2. De ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, moet aan de vrederechter machtiging vragen voor alle handelingen die de omvang van het vermogen van het kind aanzienlijk kunnen beïnvloeden of die betrekking hebben op een vermogensbestanddeel waarvan de waarde 1/10 van de totale waarde van het vermogen te boven gaat.
Bij belangentegenstelling tussen de ouder en het kind wordt de zaak bij verzoekschrift vóór de vrederechter gebracht.
§ 3. Het in de §§ 1 en 2 bedoelde verzoekschrift dat, naargelang van het geval, is ingediend door de beide ouders of door een van hen, wordt door ten minste een van de ouders of door een advocaat ondertekend. Wordt de zaak door een van de ouders vóór de vrederechter gebracht, dan wordt de andere gehoord of tenminste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
§ 4. De vrederechter kan eenieder horen wiens mening hij nuttig acht.
§ 5. In geval van belangentegenstelling kan de vrederechter een voogd ad hoc aanwijzen. »
Verantwoording
Het nieuwe artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen, impliceert dat ouders die het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, van de vrederechter een bijzondere machtiging moeten verkrijgen voor alle in artikel 410 opgesomde handelingen waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen. Dat betekent dat de ouders met betrekking tot het beheer van de goederen van hun kind niet meer bevoegdheden hebben dan de voogd die na hun overlijden wordt aangewezen.
Men kan zich afvragen of de bevoegdheden van de ouders hierdoor niet al te zeer worden beknot. Indien de minderjarige de goederen gekregen heeft door een schenking van zijn ouders, lijkt het gerechtvaardigd dat de ouders het beheer over die goederen voeren zonder dat de vrederechter tussenbeide komt, behalve bij een geschil tussen hen of bij belangentegenstelling tussen hen en hun kind.
Er zij op gewezen dat grootouders die aan hun minderjarig kleinkind een schenking doen, gerechtigd zijn om aan het beheer van de bij schenking of legaat gegeven goederen alle beperkingen op te leggen die zij nuttig achten voor het belang van hun kleinkind (voor bepaalde behandelingen de machtiging of instemming eisen van een raadsman, van een zaakwaarnemer of van de vrederechter, dan wel de verkoop verbieden tot het kind een bepaalde leeftijd heeft bereikt). Elke notaris zal hun erop wijzen dat die mogelijkheden bestaan. Indien zij daar geen gebruik van hebben gemaakt, moet ervan worden uitgegaan dat zij voor het beheer van die goederen vertrouwen schenken aan de ouders van het kind en dat er geen reden is om de vrederechter in hun plaats te laten optreden.
Wanneer slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent, bepaalt artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek dat die ouder eveneens machtiging van de vrederechter moet verkrijgen net als de voogd na het overlijden van de twee ouders voor alle in artikel 410 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek opgesomde handelingen.
Al lijkt het wenselijk dat in dit geval de vrederechter op het beheer van de goederen van de minderjarige een strengere controle uitoefent dan wanneer beide ouders nog in leven zijn de overleden ouder kan geen controle meer uitoefenen, het te beheren vermogen is vermoedelijk van hem afkomstig en er is geen toeziende voogd om de belangen van het kind in het oog te houden toch lijkt het overdreven om op de ouder die overblijft, dezelfde regeling toe te passen als op de voogd.
Men mag niet vergeten dat een van de krachtlijnen van de hervorming van de voogdijregeling in de wet van 29 april 2001 de verdwijning van de wettelijke voogdij van de langstlevende ouder is. Bij overlijden van een van beide ouders bepaalt de wet dat het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de langstlevende ouder.
Een dergelijke toestand zou geen aanleiding meer geven tot het instellen van een voogdij.
Bijgevolg dienen aan de langstlevende ouder de bevoegdheden te worden verleend die hem toekomen en mag hij niet worden gelijkgesteld met een voogd, hoewel de vrederechter nog enige controle dient te kunnen uitoefenen op het beheer van het vermogen.
Dit amendement neemt de criteria over die zijn voorgesteld door de Koninklijke Federatie van notarissen : handelingen die de omvang van het vermogen van het kind aanzienlijk kunnen beïnvloeden of die betrekking hebben op een vermogensbestanddeel waarvan de waarde 1/10 van de totale waarde van het vermogen te boven gaat. Gaat het om dergelijke handelingen, dan is de gezamenlijke instemming van beide ouders vereist en, in geval er maar één ouder is, moet de vrederechter hem machtiging verlenen. In alle andere gevallen kunnen de ouders alleen handelen en treedt de vrederechter enkel op bij verschil van mening tussen de ouders of bij belangentegenstelling tussen de ouder(s) en de minderjarige.
De begrippen « daden van beheer » en « daden van beschikking » die zowel in de rechtsleer als in de jurisprudentie aanleiding geven tot verschillende interpretaties, en ook de begrippen « roerende goederen » en « onroerende goederen » worden niet meer als onderscheidende criteria gehanteerd.
Clotilde NYSSENS. |
Art. 2
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 2. Artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen door de wet van 29 april 2001, dat § 1 wordt, wordt gewijzigd als volgt :
1º Na het eerste lid twee nieuwe leden invoegen, luidende :
« Is bevoegd :
de vrederechter van de woonplaats in België van de minderjarige, en bij onstentenis daarvan,
deze van de verblijfplaats in België van de minderjarige, en bij ontstentenis daarvan,
deze van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders, en bij onstentenis daarvan,
deze van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders.
In het belang van het kind kan de in toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd. »
2º Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer een van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders toestemming verlenen om alleen de handeling te stellen waarvoor om de toelating wordt verzocht. »
3º Het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende :
« § 2. De verzoeken bedoeld in artikel 410, 7º, zijn niet onderworpen aan de machtiging bepaald in § 1. De rechter bij wie de zaak aanhangig is kan echter wel een belangenconflict vaststellen tussen het kind en zijn ouders; in dat geval wijst de rechter een ad hoc voogd aan. »
Verantwoording
1. Het doel van deze nieuwe leden is de territoriale bevoegdheid van de vrederechter te preciseren, teneinde de regels te verduidelijken en verwijzingen te vermijden die de rechtzoekenden tijd doen verliezen.
2. Deze aanpassing laat de vrederechter toe om, voor de handelingen die hij toelaat, aan één ouder de toestemming te verlenen om alleen op te treden.
Volgens artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek kan de vrederechter de ouders machtigen om bepaalde handelingen te stellen. De huidige tekst is echter stilzwijgend inzake het lot van deze machtiging wanneer een van de ouders weigert om er gebruik van te maken : kan de andere ouder er alleen gebruik van maken, moet hij zich conform artikel 373, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, wenden tot de jeugdrechtbank, moet de vrederechter in toepassing van artikel 378, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek, een voogd ad hoc aanwijzen ?
De voorgestelde tekst heeft de verdienste de situatie te verduidelijken doordat hij de vrederechter toelaat zelf te handelen wanneer er een belangentegenstelling is tussen de ouders, het is te zeggen wanneer zij het niet eens zijn over de te stellen handeling of wanneer één van de ouders verstek laat gaan tijdens de machtigingsprocedure.
Art. 3 (nieuw)
Een artikel 3 (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 3. Artikel 410, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt gewijzigd als volgt :
1º het 7º wordt aangevuld als volgt :
« Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling voor de feitenrechter voor wie de zaak werd vastgesteld op verzoek van het openbaar ministerie of ingevolge een beschikking van verwijzing »;
2º het 10º wordt opgeheven. »
Verantwoording
1. Artikel 410, § 1, van het Burgerlijk Wetboek bevat de limitatieve lijst van handelingen waarvoor de voogd om de machtiging van de vrederechter moet verzoeken. Er wordt voorgesteld om in een uitzondering te voorzien voor de hypothese van de burgerlijke partijstelling voor de feitenrechter voor wie de zaak werd vastgesteld op verzoek van het openbaar ministerie of een onderzoeksgerecht. In deze gevallen brengt de partijstelling in hoofde van de minderjarige geen kosten met zich mee en is elke vordering tot schadevergoeding uitgesloten, zelfs voor een tergend en roekeloos geding.
2. Deze bepaling heft artikel 410, § 1, 10º, van het Burgerlijk Wetboek op en schrapt de noodzaak om de vrederechter om een machtiging te verzoeken om te berusten in een vordering of in een vonnis. De in artikel 410, § 1, 10º, van het Burgerlijk Wetboek voorziene machtiging brengt de vrederechter in een lastige situatie. De vrederechter machtigt de voogd of de drager van het ouderlijk gezag om een beroep in te stellen tegen een beslissing van een andere rechtsmacht of door hem zelf. Wat de vordering zelf betreft, riskeert deze bovendien dubbel gebruik uit te maken met de transactie zoals bedoeld in artikel 410, § 1, 11º, van het Burgerlijk Wetboek. Ter vergelijking, deze machtiging is niet voorzien inzake de voorlopige bewindvoering.
De minister van Justitie,
Marc VERWILGHEN.