(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 hebben enkele politieagenten zich kandidaat gesteld, ondanks een uitdrukkelijk verbod in artikel 127 van de wet van 7 december 1998 :
« De politieambtenaren moeten er zich in alle omstandigheden van onthouden in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging en zich in het openbaar in te laten met politieke activiteiten. Zij mogen geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat. »
Persoonlijk heb ik weet van twee kiesomschrijvingen waar klacht werd neergelegd tegen kandidaturen van politieagenten. De twee klachten kenden echter een tegenstrijdig gevolg. Het gemeentelijke hoofdbureau van Turnhout liet een agent van de voordrachtslijst voor de gemeenteraadsverkiezingen schrappen. Het districtshoofdbureau van Kapellen wees de klacht over de kandidatuur van een agent voor de provincieraadsverkiezingen echter af.
1. Heeft u weet van andere gemeenten of districten waar politieagenten kandideerden bij de verkiezingen van 8 oktober 2000 ?
2. Is er een lijst van beroepen waarvoor het verboden is voor een politiek mandaat te kandideren ?
3. Hadden de gemeentelijke hoofdbureaus en de districtshoofdbureaus richtlijnen gekregen over deze beroepscategorieën en verboden ?
4. Is in het nieuwe statuut een bepaling opgenomen die de leden van de lokale en federale politie verbiedt te kandideren voor politieke mandaten ?
Antwoord : In antwoord op zijn vraag kan ik het geachte lid het volgende meedelen.
1. Ik ben op de hoogte van een dergelijk geval.
2. Volgens artikel 65 van de gemeentekieswet, om tot gemeenteraadslid verkozen te kunnen worden en blijven, moet men kiezer zijn en de kiesbevoegdheidsvoorwaarden behouden (nationaliteit, leeftijd, woonplaats, geen voorwerp zijn van uitsluiting of schorsing).
Bovendien zijn niet verkiesbaar :
1º zij die door veroordeling ontzet zijn uit het recht om gekozen te worden;
2º de onderdanen van de andere lidstaten van de Europese Unie die ontheven zijn van het recht om gekozen te worden krachtens het recht van hun Staat van herkomst;
3º zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen vermeld in 1º en 2º, veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens één van de in de artikelen 240, 241, 243 en 245 tot 248 van het Strafwetboek omschreven misdrijven (verduistering en omkoping), gepleegd in de uitoefening van een gemeenteambt; deze onverkiesbaarheid eindigt twaalf jaar na de veroordeling.
Dat geldt eveneens voor de politieambtenaren, alsook voor de militairen van wie het tuchtreglement een bepaling gelijkaardig aan die van artikel 127 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bevat.
In dit opzicht oordeelt de Raad van State dat het feit dat het tuchtreglement van het leger de militairen verbiedt om actief aan het politieke leven deel te nemen, niets veranderd aan deze regel. Dat verbod is immers enkel van deontologische aard en kan volgens de regels van de tucht bestraft worden, maar vormt geen reden tot onverkiesbaarheid (1).
Artikel 71, 7º, van de nieuwe gemeentewet voert daarentegen een onverenigbaarheid in tussen de functies van gemeenteraadslid en burgemeester en het beroep van politieambtenaar en ambtenaar van de openbare macht. Deze onverenigbaarheid heeft een algemene draagwijdte, aangezien zij zelfs van toepassing is als de verkozene, titularis van één van die functies, deze uitoefent in een andere gemeente dan die waar hij raadslid is.
Als een politieagent bijgevolg tot gemeenteraadslid wordt verkozen of buiten de gemeenteraad tot burgemeester wordt benoemd, zal hij niet tot beëdiging worden toegelaten zolang de oorzaak van de onverenigbaarheid bestaat (artikel 75, eerste lid, van de nieuwe gemeentewet).
Bovendien wordt de gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek van het college van burgemeester en schepenen niet afziet van het onverenigbaar ambt, geacht het hem toegekende mandaat niet te aanvaarden (artikel 75, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet).
3. Ingevolge het antwoord onder punt 2 wordt deze vraag negatief beantwoord.
4. Artikel 127 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is zeer duidelijk op dit vlak : de onpartijdigheid van de politie wordt gewaarborgd door hun statuut.
Elke handeling of houding die dit vermoeden van onpartijdigheid zou kunnen aantasten, moet worden vermeden. De politieambtenaren moeten er zich in alle omstandigheden van onthouden in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging en zich in het openbaar in te laten met politieke activiteiten. Zij mogen geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat.
Artikel 134, 2º, van dezelfde wet herhaalt dit nog eens uitdrukkelijk door te stellen dat leden van het operationeel kader, die zich niet in non-activiteit wegens persoonlijke aangelegenheden bevinden, geen openbaar ambt, geen openbare opdracht of geen openbaar mandaat kunnen uitoefenen, omdat die onverenigbaar is met het beroep.