2-184 | 2-184 |
M. le président. - Mme Isabelle Durant, vice-première ministre et ministre de la Mobilité et des Transports, répondra au nom de Mme Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Vele zwangere vrouwen en jonge moeders doen voor hun zwangerschap, hun bevalling en de periode daarna een beroep op vroedvrouwen en kraamhulp. Voor deze diensten kunnen zij enerzijds beroep doen op kraamcentra, anderzijds op geboortehuizen die geleid worden door zelfstandige vroedvrouwen.
De kraamcentra kunnen sinds 1 januari 2001 op een zekere erkenning rekenen. Sinds die datum ontvangen de werkgevers van de centra een subsidie die de loonkost dekt van de tewerkgestelde werknemers met DAC-statuut.
De geboortehuizen in België, die samen met de zelfstandige vroedvrouwen een belangrijke schakel zijn in de eerstelijnszorg, kunnen momenteel nog niet op de nodige erkenning en ondersteuning rekenen. De opdrachten en doelstellingen van de geboortehuizen lopen nochtans deels parallel met die van de kraamcentra. Zij hechten veel belang aan een zo natuurlijk mogelijke bevalling in een veilig kader en voorzien daartoe in de nodige infrastructuur. Voor een juiste reglementering kunnen de geboortehuizen een beroep doen op Netzwerk, het Europees netwerk van geboortehuizen. Zo werd het Zwitserse geboortehuis Le Petit Prince op basis van deze reglementering opgericht en vervolgens erkend.
Graag had ik van de minister vernomen welk beleid zij voert ten aanzien van de geboortehuizen en waarom dit verschilt van het beleid ten aanzien van de kraamcentra?
Persoonlijk begrijp ik niet waarom er een verschil bestaat, te meer daar zich op Europees niveau een trend aftekent om ook geboortehuizen te erkennen, te subsidiëren en te ondersteunen. Naar verluidt zou dat niet stroken met de visie van minister Aelvoet en haar departement. Voor de mensen in de sector is het belangrijk te begrijpen waarom een onderscheid wordt gemaakt.
Momenteel loopt een wetenschappelijk onderzoek naar de verschillende trajecten die bevallende vrouwen doorlopen en naar de kwaliteit ervan. Het is de bedoeling de trajecten in kaart te brengen die voor terugbetaling in aanmerking komen. Is het juist dat geboortehuizen van dit onderzoek worden uitgesloten?
Ik ontving de informatie van mensen die in het kader van dit onderzoek werden ondervraagd. Ik vind het een goed initiatief dat heel wat nuttig materiaal kan opleveren ter ondersteuning van het beleid. Het is jammer dat het niet wordt uitgebreid naar de geboortehuizen. Het is hiervoor misschien nog niet te laat. Het is een gelegenheid om het aanbod en de kwaliteit te toetsen van de geboortehuizen die nog niet zijn erkend, maar op termijn wel voor een erkenning in aanmerking kunnen komen.
Worden geboortehuizen betrokken bij andere onderzoeken of projecten en wordt hiervoor een budget vrijgemaakt?
Ten slotte las ik in De Standaard van 11 november 2001 dat de kraamcentra in ons land niet altijd kunnen voldoen aan de grote vraag naar poliklinische bevallingen. Kan de minister deze vaststelling bevestigen? Zullen geboortehuizen die de capaciteit en de deskundigheid bezitten om aan deze vraag te voldoen, ook op een erkenning en ondersteuning kunnen rekenen, zoals de verschillende kraamcentra?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Ik lees het antwoord van collega Aelvoet voor.
Een eerste vraag heeft betrekking op het verschil in het beleid ten opzichte van geboortehuizen en kraamcentra in België. Zoals u zelf terecht aangeeft, zijn geboortehuizen een schakel in de eerstelijnszorg. Momenteel ben ik met heel wat projecten bezig ter ondersteuning van deze eerste lijn.
Conform het regeerakkoord werk ik in de eerste plaats aan het versterken van de huisartsen als spil in de eerste lijn en aan het uitwerken van initiatieven rond echelonnering. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat het multidisciplinaire karakter van de eerstelijnszorg uitermate belangrijk is. Daarom werk ik aan de verbetering van de randvoorwaarden waarin belangrijke gezondheidsberoepen zoals verpleegkundigen, vroedvrouwen en huisartsen, werken en moeten samenwerken.
Concreet werk ik aan volgende initiatieven. Ik wens de multidisciplinaire eerstelijnswachtdiensten te ondersteunen. Er komt een organisatorische en financiële ondersteuning van samenwerkingsverbanden en groepspraktijken van zelfstandige gezondheidswerkers, in casu huisartsen, verpleegkundigen en vroedvrouwen. Het land zal in zorgzones worden ingedeeld zodat hiaten en `onbevredigde noden' beter tot uiting komen. Het multidisciplinair overleg zal worden gehonoreerd via de op te richten geïntegreerde diensten voor thuiszorg, wat tot nu toe door zelfstandige gezondheidswerkers op vrijwillige basis werd gedaan.
De eerste lijn werd gedurende decennia verwaarloosd. Vóór ik mij op de specifieke doelgroepen kan toespitsen, moet ik derhalve eerst de fundamenten van de eerste lijn leggen. Ik kan u echter verzekeren dat de uitgewerkte basis voor het erkennen en ondersteunen van samenwerkingstypes in de thuisverpleging in zelfstandige eenheden, eveneens soelaas zal brengen voor zelfstandige groepspraktijken van vroedvrouwen, waartoe geboortehuizen gerekend kunnen worden. Zo kunnen de opdrachten van de GDT's, de geïntegreerde diensten voor thuiszorg, het multidisciplinaire karakter, de samenwerking met ziekenhuizen, het statistisch in kaart brengen van noden enzovoort, per zorgzone ook een verrijking betekenen voor deze eerder monodisciplinair georiënteerde groepen.
Na het leggen van de fundamenten, in casu het erkennen van dergelijke samenwerkingsverbanden en groepspraktijken, kunnen in een latere fase extra specifieke noden onderzocht worden van bijvoorbeeld de geboortehuizen. In die zin voer ik voor de geboortehuizen en kraamcentra een identiek beleid. Wat mijn plannen voor de vroedvrouwen van de ene eenheid aan mogelijkheden creëert, zal het ook en in dezelfde mate voor de andere creëren.
De erkenningsvoorwaarden voor praktijken zullen uiteraard voor iedereen gelijk zijn. Ik verwijs hiervoor naar een ontwerp van koninklijk besluit, overlegd met de officiële vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen - NVKVV, Federatie van verenigingen van het Wit-Gele kruis, SOVERVLAG, NVBVV, VBZV, De Druiventros, ARKADE en Franstalige zusterverenigingen - en in mijn kabinet toegelicht aan één van de leden van de VLOV, de Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen. Dit ontwerp van koninklijk besluit is te vinden op mijn website: www.minsoc.fgov.be/primary_health_care en er is een discussieforum aan verbonden. Commentaren zijn welkom.
De verwijzing naar mijn `verschillend beleid' verbaast mij. Zoals u in uw inleiding terecht aanhaalt, werden vele DAC-statuten sedert 1 januari 2001 geregulariseerd. Dit betekent inderdaad dat de Vlaamse kraamcentra een subsidie-enveloppe krijgen die evenveel bedraagt als de DAC-gelden. De enveloppe dient slechts voor een deel van het personeel, namelijk de kraamverzorgers, en ressorteert bovendien onder de volledige bevoegdheid van Minister Vogels. U zal zich voor vragen rond het kraamcentrabeleid via uw Vlaamse collega's tot haar moeten wenden.
Vroedvrouwen die in kraamcentra medische zorg, prenatale en GVO-activiteiten presteren, werken op dezelfde basis als de vroedvrouwen in geboortehuizen, namelijk via de nomenclatuur van het RIZIV. Alleen hun statuut kan verschillen. Ze zijn loontrekkend of zelfstandig. Dat is echter de vrije keuze van de organiserende besturen, meestal vzw's.
Er is dus geen verschillend federaal beleid voor beide eenheden.
Er wordt inderdaad wetenschappelijk onderzoek gevoerd naar bevalling met kort ziekenhuisverblijf. Het is de bedoeling een geïntegreerde klinische weg uit te stippelen ten einde de zorg in het ziekenhuis en de thuiszorg naadloos op elkaar af te stemmen.
De concrete doelstellingen zijn: het uitvoeren van een vergelijkende studie tussen de bevalling met kort ziekenhuisverblijf en het klassiek postpartumverblijf in het licht van het resultaat, de organisatie, de tevredenheid van de moeder en de kosten; nagaan welke ouderparen voor bevalling met kort ziekenhuisverblijf zouden kiezen als negatieve financiële stimuli en verschillen in klinische resultaten - veiligheid en opvolging - worden gecompenseerd. Het is de bedoeling op die wijze een toename van het kort verblijf structureel te financieren. Voorts moeten we evolueren naar een gemeenschappelijk aanbod van de moeder- en kindzorg in de regio Leuven in samenwerking met alle actoren, namelijk ziekenhuizen, huisartsen, vroedvrouwen, pediaters, gynaecologen, Kind & Gezin en thuiszorgorganisaties. UZ Gasthuisberg Leuven diende een project in dat door een onafhankelijk selectiecomité werd geselecteerd. Dit selectiecomité bestaat uit medewerkers van de kabinetten Sociale Zaken en Volksgezondheid en hun administratie, aangevuld met externe experts. Zoals het gebruikelijk is, heeft de promotor UZ Gasthuisberg zelf zijn partners gekozen voor dit onderzoek. Dit zijn het kraamcentrum De Bakermat te Leuven, het AZ Heilig Hart te Leuven en het Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen.
Ik bemoei me als minister natuurlijk niet met de keuze in partnership bij wetenschappelijk onderzoek. Uit de onderzoeksaanvraag bleek dat er tussen deze actoren reeds heel wat samenwerking op het terrein bestond. Voor zover ik weet, werd er zeker niemand bewust uitgesloten.
Op dit ogenblik zijn geboortehuizen niet betrokken bij onderzoek. Elk jaar wordt er een nieuwe oproep gelanceerd, waarop de geboortehuizen kunnen intekenen. Voor 2002 zal deze oproep, na de bepaling van de beleidsthema's, in de loop van de maand april plaatsvinden.
Het staat alle belangstellenden vrij hierop in te tekenen. Het wetenschappelijk selectiecomité doet daarna zijn werk.
Ik bevestig dat ik net als u in De Standaard heb gelezen dat de kraamcentra in ons land niet altijd aan de grote vraag naar poliklinische bevallingen kunnen voldoen. Op de Vrouwendag van 11 november werd een warm pleidooi gehouden voor een ruimer en kwalitatief beter aanbod van kraamzorg na bevalling met kort ziekenhuisverblijf. Het grootste deel van de bevoegdheden die hiermee verband houden, met name de broodnodige kraamhulp en de preventieactiviteiten van vroedvrouwen, vallen onder de bevoegdheid van Vlaams minister Vogels. Federaal minister Vandenbroucke is verantwoordelijk voor de zuivere RIZIV-vergoedingen voor vroedvrouwen.
Ik betreur dat de bevoegdheden in deze materie zo versnipperd en complex zijn. Dit illustreert nogmaals hoe moeilijk het voor een minister van Volksgezondheid is een krachtdadig, coherent en transparant beleid te voeren ten gunste van alle actoren van de eerste lijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor het antwoord en ik dank minister Aelvoet ook voor haar beleidsvisie rond eerstelijnszorg en kraamhuizen. Ik zal haar standpunt meedelen aan de verschillende mensen die mij zijn komen raadplegen en die het gevoel hebben niet echt te worden erkend. Zij hebben ook het gevoel dat er een onderscheid wordt gemaakt met andere instellingen. Ik zal hen ook zeggen dat de minister hen uitnodigt om een wetenschappelijk project te formuleren. Wellicht kunnen ze worden betrokken bij het hele project. Het is belangrijk dat de minister alle actoren achter zich krijgt. Ik kijk uit naar het toekomstige beleid terzake.
-L'incident est clos.
M. le président. - L'ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik had ook nog een vraag om uitleg aan de minister van Financiën over de werking en de toekomst van de Nationale Bank. Die vraag staat op de agenda. Vanmiddag is daarover niets gezegd op het bureau. Die vraag moet dus nu worden beantwoord door de minister of een vervanger. Een minister kan een reglementair geagendeerde vraag zomaar niet negeren. Het is onaanvaardbaar dat men dit nu tracht af te wimpelen. Ik wil dus een antwoord.
M. le président. - Monsieur Van Quickenborne, le ministre n'est pas présent et il ne peut donc pas répondre à votre demande d'explications.
La prochaine séance aura lieu le vendredi 1er mars 2002 à 11 h 00.
(La séance est levée à 19 h 20.)