2-178 | 2-178 |
M. le président. - M. Rik Daems, ministre des Télécommunications et des Entreprises et Participations publiques, chargé des Classes moyennes, répondra.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De regering is een tijd geleden gestart met de selectie van de toekomstige topmanagers. De kandidaten worden onderworpen aan een assessment en aan een interview.
Het assessment dat naar de technische kwaliteiten van de kandidaat peilt, wordt georganiseerd door onafhankelijke consulting bureaus.
Nu blijkt dat één van de kandidaten die zich voor verschillende functies kandidaat heeft gesteld en systematisch uitstekende, zoniet de beste, resultaten heeft behaald even systematisch werd geweerd van de benoemingen.
Uit het artikel in Knack van 30 januari 2002 blijkt dat mevrouw Nuyens als de meest geschikte kandidaat werd gerangschikt. Toch zouden vice-eerste minister Vande Lanotte en minister Van den Bossche hun voorkeur hebben uitgesproken voor kandidaten die een betere politieke ervaring hebben. Dat doet zelfs in het land van surrealisme de wenkbrauwen fronsen. Volgens het weekblad zou een kandidaat voor de Franse proef voor het assessment een C en voor het interview een A hebben gekregen en als gemiddelde een A, terwijl mevrouw Nuyens met een A voor het assessment en een C voor het interview als gemiddelde een B kreeg. Anders gezegd: C+A=A en A+C=B. Ik weet wel dat juristen vaak het verwijt krijgen dat ze slechte wiskundigen zijn. Ik begrijp dan ook niet onmiddellijk deze nieuwe wiskundige wet.
Derhalve vraag ik vice-eerste minister Vande Lanotte en minister Van den Bossche op welke objectieve criteria zij zich baseren voor de gedepolitiseerde benoeming van topmanagers?
Copernicus doet denken aan astronomie. De bedragen die de consulting bureaus voor hun diensten aanrekenen, zijn inderdaad astronomisch groot. In die zin is het woord Copernicus juist gekozen. Zijn die bedragen echter verantwoord?
De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - Ik lees u het antwoord van mijn collega's voor.
De selectieprocedure voor de managementfuncties in de nieuwe federale administratie is zodanig opgebouwd dat de kandidaten worden beoordeeld op alle relevante competenties voor de verschillende functies. Voor elke managementfunctie wordt een functiebeschrijving opgemaakt waaruit een competentieprofiel wordt afgeleid. In dit competentieprofiel worden alle relevante competenties geformuleerd die noodzakelijk zijn om de functie goed uit te oefenen. Het wordt opgesplitst in functiespecifieke en generieke competenties. De functiespecifieke zijn kennis, evaring en vaardigheden die eigen zijn aan een functie. De generieke zijn leidinggevende en managementcompetenties.
Zowel de functiebeschrijving als het competentieprofiel worden gevalideerd door de bevoegde minister. De functiespecifieke competentie wordt beoordeeld door een selectiecommissie, de generieke competentie door een assessment bureau, gespecialiseerd in het beoordelen van management en leidinggevende vaardigheden. Op basis van beide selectiegedeelten worden de kandidaten ingedeeld in verschillende categorieën, door zowel de specialisten uit de selectiecommissie als de deskundige evaluatoren. Deze houden op dat moment rekening met de gedetailleerde informatie betreffende het functietechnische gedeelte en betreffende het assessment gedeelte.
Het spreekt voor zich dat het aandeel van de managementcompetentie totaal verschillend is voor de beide functies van voorzitter van het directiecomité bij de verschillende overheidsdiensten.
Mijn collega's Vande Lanotte en Van den Bossche willen om deontologische redenen niet ingaan op de specifieke vergelijking tussen de door de heer Vandenberghe geciteerde kandidaten. Ze zijn evenwel bereid de vergelijking uiteen te zetten indien alle betrokken personen daarmee akkoord gaan.
Tot slot heeft het selecteren van menselijk kapitaal niet veel te maken met wiskunde. Die vergelijking maken, getuigt van weinig of geen inzicht in het selectieproces. Als men te maken heeft met assessment criteria, gaat het altijd om een appreciatie van de examinatoren. De gelijkheid bestaat erin dat beroep wordt gedaan op dezelfde examinatoren voor dezelfde functie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het niet zo briljante antwoord dat de heer Daems namens zijn collega's Vande Lanotte en Van den Bossche heeft voorgelezen, werkt de onduidelijkheid nog in de hand. Ik heb in het verleden vele examens afgenomen. Het kenmerk van examens is toch dat objectieve criteria worden gehanteerd die voor alle proeven dezelfde zijn. Indien een bepaalde quotering wordt afgesproken voor bepaalde vaardigheden, moet de optelling ervan volgens dezelfde regels gebeuren. Vanzelfsprekend zijn er een appreciatiemarge en een menselijke factor die moeten worden verrekend.
Ik vraag hier geen individueel dossier ter inzage maar wel hoe men tot verschillende resultaten komt, namelijk A+C=A en A+C=B. Op die vraag werd geen antwoord gegeven. Aangezien de ministers hier nu niet aanwezig zijn, zal ik met een vraag om uitleg op dit dossier terugkomen.