(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Volgens artikel 76bis van de gemeentekieswet moe(s)t de Raad van State als rechter in hoogste aanleg uitspraak doen binnen de 60 dagen, inzake een beroep dat aanhangig werd gemaakt met betrekking tot geschillen inzake de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000.
Een dergelijk beroep is in principe niet opschortend, behoudens wanneer het gericht is tegen de beslissing van de bestendige deputatie (of het rechtscollege van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest) die een vernietiging van de verkiezingen of een wijziging in de zetelverdeling inhoudt.
In de praktijk kwam dit erop neer dat in de meeste gemeenten de nieuwe gemeenteraden begin januari van dit jaar in functie traden en dat de leden van het OCMW in de loop van dezelfde maand in de meeste gemeenten verkozen werden (artikel 12 van de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976). Wanneer tegen deze laatste verkiezing geen beroep werd ingesteld bij de Raad van State (artikel 18, vijfde lid, van de organieke wet), kon overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van voornoemde wet het (nieuw) OCMW geïnstalleerd worden op 2 april 2001.
Ondanks het feit dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor de OCMW's (cf. artikel 5, § 1, 2º, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, vervangen door de bijzondere wet van 16 juli 1993) blijven sommige artikelen van de gemeente(kies)wet hun belangrijke invloed uitoefenen op sommigen van de OCMW-wetgeving.
Graag had ik aan de geachte minister volgende vragen gesteld :
1. In welke gemeente(n) werd er een opschortend beroep ingesteld tegen de gemeenteraadsverkiezing, en wanneer deed de Raad van State hierover uitspraak ?
2. In welke gemeente(n) en op welke datum (data) werd(en) de gemeenteraadsverkiezing(en) door de Raad van State vernietigd ?
3. a) In welke gemeenten met data deed de Raad van State uitspraak over deze verkiezingen binnen de termijn van 60 dagen ?
b) Idem vóór het einde van de maand maart 2001 (vooravond waarop de nieuwe OCMW-raad diende geïnstalleerd te worden) ?
c) Idem ná 1 april 2001, tijdstip waarop normaal de nieuwe OCMW-raad diende geïnstalleerd te worden ?
4. In welke gemeente(n) werd er bij de Raad van State (een niet-opschortend) beroep ingesteld tegen een of meerdere OCMW-raadsverkiezing(en) en deed deze hierover binnen de zes maanden uitspraak ?
5. Werd(en) aldaar ook één of meerdere OCMW-raadsverkiezing(en) vernietigd; zo ja, in welke gemeente(n) en op welke datum (data) ?
6. Is (zijn) er ná 2 april 2001 (tijdstip waarop normaal de OCMW-raden geïnstalleerd werden) nog één of meerdere gemeenteraadsverkiezing(en) door de Raad van State vernietigd, en waardoor achteraf zowel de gemeente- als de OCMW-raad opnieuw diende geïnstalleerd te worden (cf. arrest nr. 52707 van de Raad van State van 5 april 1995 met betrekking tot de gemeenteraadsverkiezing te Sint-Gillis/Brussel ?
7. Indien op punt 6 bevestigend moet geantwoord worden, overweegt de geachte minister dan niet om artikel 76bis van de gemeentekieswet in zijn oorspronkelijke versie te herstellen (uittredende gemeenteraad blijft in functie totdat de Raad van State definitief uitspraak heeft gedaan over de gemeenteraadsverkiezingen), omdat een goede werking van de OCMW-raad slechts mogelijk is, als hierin ook een afspiegeling terug te vinden is van de meerderheid in de gemeenteraad ?