2-161 | 2-161 |
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In februari 2000 werd in Cotonou een nieuw akkoord gesloten tussen de 15 lidstaten van de Europese Unie en de 78 ACP-landen in opvolging van het Verdrag van Lomé. Op 23 juni 2000 werd dit samenwerkingsakkoord plechtig ondertekend en volgens artikel 93, 3° kan het in werking treden wanneer alle lidstaten en tenminste twee derden van de ACP-landen het akkoord hebben geratificeerd. In concreto betekent dit in de loop van de maand april 2002. Dit belet niet dat reeds een aantal zaken kunnen worden opgestart. Zo werd reeds gestart met een nieuwe onderhandelingsronde over de handelsvoorwaarden tussen de commissie en de ACP-blokken.
Het is positief dat het verdrag minder vrijblijvend is dan de meeste vormen van bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Vijf principes liggen aan de basis van dit innoverende akkoord: de politieke dialoog, de participatie van nieuwe actoren, de armoedebestrijding, de handel en de financiële middelen. Deze partnerschapsovereenkomst streeft naar uitbanning van armoede door middel van duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van deze landen in de wereldeconomie. Toch zijn er ook een aantal minpunten op het vlak van participatie wegens een gebrekkige definiëring van het begrip niet-statelijke actoren, vrouwenrechten en migratie.
Op 9 juli 2001 heeft de staatssecretaris aangekondigd dat het Belgische voorzitterschap de nodige bijdragen zou leveren tot de verdere operationalisering van het Cotonou-akkoord. Daartoe werd onder andere een seminarie georganiseerd met de burgermaatschappij van de ACP-landen. Belangrijk is ook het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de MOL's en de niet-MOL's enerzijds, en de landen die al dan niet in aanmerking komen voor een vrijhandelsverdrag met de Europese Unie anderzijds.
Daarom kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen.
Werd dit akkoord reeds in de ministerraad besproken? Zo ja, wat is de stand van zaken? Wanneer zal de regering dit akkoord ter ratificatie aan het parlement voorleggen?
Hoever staat de ratificatieprocedure in de andere EU-lidstaten?
Hoeveel ACP-landen hebben dit akkoord reeds geratificeerd?
Welke concrete inspanningen heeft het Belgische voorzitterschap tot op heden geleverd om dit akkoord zo spoedig mogelijk in werking te laten treden?
Zal dit akkoord zoals gepland in werking kunnen treden in april 2002?
Hoe zal de civiele maatschappij concreet betrokken worden bij de uitwerking van het Cotonou-akkoord? Tot welke conclusies is de Europese Raad van Ministers van Ontwikkelingssamenwerking op dit vlak gekomen op 8 november 2001?
Hoever staat de onderhandelingsronde tussen de commissie en de ACP-blokken in het kader van nieuwe handelsvoorwaarden? Welke vorderingen werden er gemaakt tijdens het Belgische voorzitterschap?
In welke mate is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de verschillende landen die al dan niet in aanmerking komen voor een vrijhandelsverdrag met de Europese Unie strijdig met het non-discriminatiebeginsel van de WTO? Kunnen de eenzijdige tariefpreferenties omgezet worden in vrijhandelsverdragen zonder toestemming van de WTO?
M. François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Je souhaite intervenir dans le cadre de la demande d'explications de Mme Thijs parce que je pense qu'elle a raison de s'inquiéter du calendrier de ratification de l'accord, même si des mesures transitoires font qu'il n'y a pas de vide juridique entre Lomé et Cotonou. Avec raison également, Mme Thijs se demande quelles ont été l'utilité et l'influence de la réunion organisée cet été par M. le secrétaire d'État Boutmans afin d'impliquer, dans la mise en oeuvre de l'accord, la société civile des États ACP.
L'accord de partenariat entre l'Union européenne et les pays ACP, signé le 23 juin 2000 à Cotonou et publié au Journal officiel des Communautés européennes le 15 décembre 2000, est une suite logique mais mieux ciblée des accords de Lomé. L'accord de Cotonou, comme l'a dit Mme Thijs, se fonde sur cinq piliers : le dialogue politique permanent, la participation de la société civile et des acteurs économiques et sociaux, la réduction de la pauvreté, objectif central, un nouveau cadre commercial et une réforme de la coopération financière. Sans aucun doute, l'identité et la crédibilité de l'Union européenne sur la scène internationale se façonneront autour de ces éléments. Je pense que nous pouvons être fiers de ce partenariat économique et social, mais aussi politique, unique au monde.
Précisément, parce que de grands espoirs sont en jeu, il faut que nous tenions nos engagements, et que nous les tenions à heure et à temps. Or, je nourris quelques inquiétudes à cet égard.
Comme vous le savez, monsieur le secrétaire d'État, pour que l'accord sorte ses effets, les quinze États membres de l'Union européenne doivent l'avoir ratifié, ainsi que deux tiers des pays ACP, soit 51 sur 76.
Mme Thijs aurait pu le voir sur le très bon site Internet « Europa » qui donne l'état des ratifications de Cotonou. Au 6 novembre, sous réserve de chiffres plus récents que vous voudrez bien nous communiquer, seul un État de l'Union, le Danemark, avait ratifié l'accord, de même que 27 États ACP sur 51.
On est donc loin du compte même si, en ce qui concerne les Quinze, la ratification devrait être chose faite partout d'ici à un mois, sauf en ce qui concerne l'Allemagne, l'Autriche, la Grèce et la Belgique, qui annoncent une ratification au 1er trimestre 2002.
Mais y parviendrons-nous ? La liste des traités à ratifier, dont je viens de parler au ministre des Affaires étrangères et qui a été transmise par le département des Affaires étrangères au Sénat au début du mois de novembre, reprend l'accord de Cotonou sous l'intitulé « dossier non encore constitué ou incomplet ». Un coup d'accélérateur est indispensable, et je suis sûr que le ministre s'y emploiera.
Pour ce qui concerne le suivi de la réunion que vous avez organisée, monsieur le secrétaire d'État, avec les représentants de la société civile des États ACP, j'ai eu la curiosité de me pencher sur le procès-verbal du Conseil développement du 8 novembre. J'y ai vu que le compte rendu de la réunion en question serait présenté au prochain Conseil ministériel ACP - UE. Cela me paraît relativement maigre comme résultat, d'autant que le prochain Conseil ministériel ACP - UE ne se déroulera pas sous la présidence belge. Mais, entre le procès-verbal officiel et le conseil proprement dit, il y a toujours de la marge et c'est pourquoi je serais également très intéressé de vous entendre sur la question.
Je conclus mon intervention en répétant ma demande que l'on fasse diligence pour ratifier l'accord de Cotonou, un accord tout à fait fondamental à l'heure où les rapports de coopération entre l'Union européenne et ses partenaires du monde en développement se situent dans un contexte de globalisation des relations économiques internationales.
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik deel de bezorgdheid van de sprekers, meer bepaald dat het akkoord van Cotonou door alle staten tijdig zou moeten worden geratificeerd. Denemarken heeft het als enige EU-land al bekrachtigd en 28 van de 77 ACP landen hebben dat ook al gedaan.
Wat België betreft, zijn het wetsontwerp en de memorie van toelichting opgesteld. Momenteel bevinden de stukken zich bij de inspecteur van Financiën. Ik hoop dat het ontwerp spoedig voor de ministerraad komt. Het verdrag moet evenwel door alle Belgische parlementen worden geratificeerd.
Ik heb de conventie overigens getekend namens de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten.
Het is de bedoeling dat alle Europese en voldoende andere staten het akkoord van Cotonou tegen de volgende ACP-EU-ministerraad van juni 2002 in de Dominicaanse Republiek zouden hebben geratificeerd.
Maar het blijft de vraag of dat ook zal lukken. De ACP-EU-ministerraad heeft in juli 2000 beslist alle bepalingen van het verdrag voorlopig in werking te laten treden, zodat het, met uitzondering van de strikt financiële clausules, kan worden toegepast. De politieke dialoog en de andere aspecten die vernieuwend zijn worden nu al in praktijk gebracht.
Ook voor de financiële kant van de zaak is het noodzakelijk dat het akkoord snel wordt geratificeerd. Momenteel zijn we nog volop de bedragen aan het uitgeven die in de vorige Europese Ontwikkelingsfondsen waren vervat.
Die vertraging speelt alle landen parten want er moet een bedrag worden ingeschreven voor het Europees Ontwikkelingsfonds en tegen het eind van het jaar krijgen we bericht dat een groot gedeelte niet wordt opgevraagd. Dat verplicht ons tot een snelle herschikking van het budget.
Tijdens het Belgische EU-voorzitterschap werd grote betekenis gehecht aan het betrekken van de burgerlijke samenleving. Begin juli werd een grondig voorbereid seminar georganiseerd dat alle betrokken partijen beschreven als een uitstekend voorbeeld van politieke dialoog tussen de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie enerzijds en de ACP-landen anderzijds. Er was ook een goede samenwerking met het secretariaat en het college van de ambassadeurs. Niettegenstaande de beperkte mogelijkheden zijn we erin geslaagd een goede groep vertegenwoordigers uit de burgerlijke samenleving van ACP-landen bijeen te krijgen.
We wilden daar niet la société civile de service maar reële vertegenwoordigers van de samenleving. Die verschilt natuurlijk heel sterk van land tot land. De ACP-landen zijn landen met zeer uiteenlopende politieke, culturele en sociale tradities en realiteiten. Daarover is gedurende een hele week zeer grondig gediscussieerd met alle betrokken partijen. Dat heeft onder meer geleid tot de goedkeuring van een verklaring van de civiele samenlevingen van de ACP-landen. Ik zou daar uitvoerig uit kunnen citeren, maar het lijkt me beter dat ik mevrouw Thijs een kopie van de tekst bezorg.
Op de ministerraad van 8 november hebben wij beslist om vanuit Europa de verklaring voor te leggen aan de ACP-EU-Raad, het enige orgaan dat die tekst kan goedkeuren. Anderzijds hebben we de Commissie gevraagd een document op te maken om de samenwerking met de civiele samenleving om te zetten in concrete engagementen van Europese zijde. Het was aanvankelijk de bedoeling dat dit document klaar zou zijn geweest op 8 november. De Commissie heeft dat nog niet kunnen behandelen, zodat dit een zaak wordt voor het Spaanse voorzitterschap. Ik heb van mijn Spaanse collega al een duidelijke toezegging gekregen dat hij die problematiek zal volgen.
De Commissie verdedigt terecht dat haar document niet alleen mag handelen over de civiele samenleving in de ACP-landen maar over de civiele samenleving in het algemeen. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Probleem is wel dat we alleen in het raam van het ACP-verdrag over een institutionele context beschikken. Het gevaar is dus dat het opentrekken tot andere landen de goede werking ten aanzien van de ACP-landen op het spel zet.
In ieder geval hebben ook de ACP-landen afgesproken dat ze tegen de gemeenschappelijke vergadering op ministerniveau van juni volgend jaar de tekst ook besproken zullen hebben, zodat hij daar kan worden goedgekeurd. Daarmee wordt dus een belangrijke stap gezet die echter nog in praktijk moet worden gebracht: in alle vormen van politieke dialoog met partnerlanden en in de vastlegging van politieke akkoorden in het raam van het ACP-verdrag moet de civiele samenleving voortaan worden betrokken. Dit wordt een van de zaken die we van nabij moeten opvolgen. Een van de afspraken die op een vorige ministerraad, op sterk aandringen van mijzelf en andere ministers werd gemaakt, is dat de Commissie een jaarrapport over ontwikkelingssamenwerking zou publiceren. Dat rapport hebben we onlangs voor de eerste maal gekregen. Daar schort nog heel wat aan, vooral inzake duidelijke parameters en kwaliteitsnormen. Ik heb er nu opnieuw op aangedrongen dat ook het aspect `werken met civiele samenlevingen' in het volgende jaarrapport grondig zou worden behandeld, samen met andere aspecten als coherentie en de andere beleidsdomeinen van de Unie. Ik heb alleszins de indruk dat we een goede basis hebben gelegd voor intense samenwerking met de civiele samenleving.
De coherentie tussen het ACP-verdrag en de vrijhandelsbeginselen van de WTO is een zeer ingewikkelde kwestie. Op het ogenblik dat ik de onderhandelingen over het nieuwe ACP-verdrag heb kunnen volgen, was één van de belangrijke discussiepunten in welke mate handelspreferenties verenigbaar zijn met de WTO-regels. De consensus, die wij niet meer konden aanvechten, bestond erin dat handelspreferenties niet mogelijk waren. Het hele ACP-verdrag is opgesteld met de bedoeling later een regeling in te voeren die conform is met de WTO-regels. Dit kan gebeuren door de eigenlijke handelspreferenties om te zetten in steun aan regionale economische partnerschapsakkoorden, of repas. Op verzoek van de ACP-landen is een zeer ruime overgangstermijn bepaald. Voor de overgangstermijn moet de WTO een `waiver' of uitzondering toestaan. Hierover bestond nog onzekerheid. Uiteindelijk werd op de vergadering in Doha een `waiver' toegestaan tot en met 31 december 2007. Op 1 januari 2008 zouden de ACP-landen dus economische partnerschapsakkoorden moeten afsluiten die de preferenties vervangen.
Wat is nu het verband van deze kwestie met de Minst Ontwikkelde Landen? Dat is een zeer ingewikkelde technische kwestie. De eenzijdige beslissing van de Europese Unie om haar markt open te stellen voor alle producten uit de Minst Ontwikkelde Landen, met de bekende voorlopige uitzonderingen, geldt uiteraard voor de ACP-landen die onder de MOL-regeling vallen, maar niet voor de overige ACP-landen. Er schijnt hierover nog discussie te bestaan, maar dat is althans mijn interpretatie.
Permettez-moi de vous réaffirmer que je considère ce traité de Cotonou entre l'Union européenne et les États ACP comme le plus grand accord de coopération au monde.
Par ailleurs, il s'inscrit, pour une bonne partie, dans la logique qui veut que l'ouverture des marchés est censée résoudre tous les problèmes. Il ne faut cependant pas en faire un principe absolu et si l'on s'accorde graduellement sur le fait que l'ouverture des marchés est souvent utile, elle ne suffit cependant pas à résoudre les problèmes des pays en développement, en particulier des moins avancés. Il s'agit d'un traité qui conserve malgré tout une grande part de solidarité, d'appui et de préférence commerciale. Son importance tient surtout au fait qu'il a institutionnalisé le dialogue politique et le partenariat, même si ceux-ci peuvent sans doute encore être améliorés en pratique.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik heb de reële ongerustheid van de NGO's willen verwoorden en ik dank de staatssecretaris voor de aanvullende informatie die hij ons heeft bezorgd.
Nu België het Europese voorzitterschap waarneemt, zouden wij de andere landen er met daadkracht van moeten overtuigen tot ratificatie over te gaan. Zijn daartoe stimulansen ingebouwd?
Als de tekst klaar moet zijn tegen het Spaanse voorzitterschap, begint de tijd dan niet te dringen? Deze discussie stond toch al in juni op de agenda.
België kreeg de tekst niet tijdig rond. Spanje zal wellicht wachten tot in januari vooraleer zich over deze tekst te buigen. Dreigt de behandeling ervan dan niet weer te worden uitgesteld?
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Op de ministerraad van juni werd een duidelijke oproep gedaan aan alle lidstaten om haast te maken met de ratificatie van de tekst.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wordt aan die oproep gevolg gegeven?
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Het gaat om nationale bevoegdheden. Ik herhaal dat ik de indruk heb dat België daarmee al een heel eind is gevorderd.
Wij kunnen er echter alleen aan herinneren dat de tijd dringt, want het gaat hier om nationale bevoegdheden.
Heeft uw tweede vraag betrekking op de teksten over de civiele samenleving?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Inderdaad.
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Wij hebben de Commissie de opdracht gegeven die teksten voor te bereiden. Dat betekent niet dat zij wacht tot Spanje het voorzitterschap waarneemt. Ik weet dat er aan die tekst wordt gewerkt.
Onder ons kan ik ook wel vertellen dat er bepaalde remmingen zijn. Wij hebben echter een conferentie georganiseerd en hebben er zeer sterk op aangedrongen. Ik geef toe dat het mij heeft teleurgesteld dat wij geen mededeling van de Commissie hebben kunnen bekomen voor deze ministerraad. Wij hebben daar echter zeer sterk op aangedrongen en ik denk nu wel dat het proces voorgoed op gang is gekomen.
-Het incident is gesloten.