2-161 | 2-161 |
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Op 1 december 1999 stelde ik een vraag in verband met toelagen aan leden van de krijgsmacht voor sommige prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard. Concreet ging het over een nieuw stelsel van premies voor de duikers-ontmijners van de zeemacht dat sinds 1997 in de maak was.
De minister heeft toen geantwoord dat de onderhandelingen met de syndicale organisaties afgerond waren en dat de Inspectie van Financiën een gunstig advies had gegeven.
Vermits de regeling echter uitbleef heb ik hem op donderdag 11 januari 2001 aan de toestand herinnerd. Hij heeft toen geantwoord dat het koninklijk besluit en het ministerieel besluit waarin de wijzigingen worden aangebracht, binnenkort ter ondertekening zullen worden voorgelegd en dat ze onmiddellijk na de publicatie van toepassing zullen zijn.
De minister voegde eraan toe dat hij zelf naar Brecht en Diest is geweest, dat hij de betrokkenen verzekerd heeft dat hij het nodige zou doen en dat hij de vertraging betreurt.
Desondanks hebben de betrokkenen een klein jaar later nog steeds hun vergoedingen niet gekregen.
Kan de minister mij mededelen wat er nu weer verkeerd gelopen is? Als hij toen reeds tout à fait navré was, hoe beschrijft hij dan nu zijn gevoelens?
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - De heer Dedecker heeft op 9 januari 2001 inderdaad een vraag gesteld over de stand van zaken in verband met de duiktoelagen.
Het koninklijk besluit van 8 februari 2001 houdende toekenning van een duiktoelage aan het militair personeel van de krijgsmacht is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 2 maart 2001 en heeft uitwerking met ingang van 1 januari van dit jaar. Ter uitvoering van dit koninklijk besluit werd een ministerieel besluit van 9 februari genomen dat gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2001 en dat eveneens van kracht is vanaf 1 januari van dit jaar. Beide teksten werden opgenomen in de interne administratieve richtlijnen van de krijgsmacht.
J'ai fait vérifier, ce matin, les dispositions qui avaient été prises au sein du département. Il s'avère qu'aucune plainte n'émane de la marine, ni du service du personnel. Certaines personnes travaillant au service du Commandement territorial interforces pourraient toutefois être confrontées à ce problème.
Je demande donc à M. Dedecker, très concrètement, de me communiquer les plaintes éventuelles et le nom des intéressés, de façon que je puisse faire le nécessaire.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik dank de minister voor zijn snelle reactie. Ik zal hem meedelen welke diensten tot op heden nog geen vergoeding hebben ontvangen, zodat zijn departement ervoor kan zorgen dat dit in orde komt.