Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-41

ZITTING 2000-2001

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 1221 van de heer Roelants du Vivier d.d. 19 maart 2001 (Fr.) :
Plaatselijke mandatarissen. ­ Pecuniaire en sociale status. ­ Toepassing van de wet van 4 mei 1999.

De wet van 4 mei 1999, gericht op het verbeteren van het pecuniaire en sociale statuut van de plaatselijke mandatarissen, voorziet een opwaardering van het salaris van burgemeesters en schepenen.

Artikel 7 van die wet bepaalt dat die opwaardering ingaat vanaf de volgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden, in praktijk dus in januari 2001.

In principe brengt de volledige vernieuwing van de gemeenteraad de verkiezing van een nieuw schepencollege met zich mee.

Het kan echter voorkomen dat omwille van speciale omstandigheden de verkiezing van de schepenen vertraging oploopt, zodat het oude college gevraagd wordt om gedurende een bepaalde periode, die echter niet langer mag duren dan drie maand, in functie te blijven.

Is de nieuwe behandeling die in de wet van 4 mei 1999 wordt voorzien, ook van toepassing op de uittredende schepenen die, zoals hierboven is uiteengezet, gevraagd worden om na de installatie van de nieuwe gemeenteraad te blijven zetelen tot wanneer ze worden vervangen of dienen ze te worden bezoldigd op basis van de vroegere wetgeving ?

Antwoord : Artikel 7 van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen bepaalt dat die wet in werking treedt bij de eerstvolgende algehele vernieuwing van de gemeenteraden, in theorie op 1 januari 2001.

Volgens artikel 2 van de nieuwe gemeentewet worden de gemeenteraadsleden gekozen voor zes jaar, te rekenen vanaf 1 januari na hun verkiezing. De gemeenteraden worden om de zes jaar geheel vernieuwd.

Daaruit vloeit voort dat de gemeenteraden die ontstaan zijn uit de gemeenteraadsverkiezingen van oktober, geïnstalleerd worden in de allereerste dagen van de maand januari die volgt.

Volgens artikel 15, derde lid, van de nieuwe gemeentewet heeft de verkiezing van de schepenen plaats in de installatievergadering die volgt op de vernieuwing van de raad.

In principe moet de verkiezing van de schepenen plaatsvinden op dezelfde dag als de installatie van de raad die ontstaan is uit de gemeenteraadsverkiezingen.

Het is echter mogelijk dat de schepenen op die datum niet gekozen zijn. De procedure die bepaald is in artikel 15, § 1, van de nieuwe gemeentewet, volstaat trouwens om een dergelijke situatie te creêren, onafhankelijk van de andere omstandigheden. De situatie blijkt trouwens juist te zijn bij elke volledige vernieuwing van de gemeenteraden.

Krachtens artikel 4 van de nieuwe gemeentewet blijven de leden van het gemeentebestuur die aftreden bij een algehele vernieuwing in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad. Bovendien moet het gemeenteraadslid dat bekleed is met het ambt van schepen, dit ambt blijven uitoefenen totdat hij als schepen vervangen is.

De wet van 4 mei 1999 biedt geen formeel antwoord op de door het geachte lid aangehaalde vraag. De voorbereidende werkzaamheden hebben evenmin uitdrukkelijk de situatie vermeld met betrekking tot de continue uitoefening van het ambt op basis van artikel 4 van de nieuwe gemeentewet.

Uit de algemene economie van de wet blijkt echter dat de wetgever van 1999 de bedoeling had om de bezoldigingsregeling die hij invoerde, toe te passen op de nieuwe lokale verkozenen.

Bijgevolg blijven de schepenen en andere lokale verkozenen die de uitoefening van hun ambt voortzetten ter vervolg van het mandaat tot zij vervangen worden, overeenkomstig artikel 4 van de nieuwe gemeentewet, vergoed worden op basis van de oude bezoldigingsregeling.