2-148

2-148

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 18 OCTOBRE 2001 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Jan Steverlynck au ministre des Télécommunications et des Entreprises et Participations publiques, chargé des Classes moyennes, sur «l'administration électronique en Belgique» (n° 2-559)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - In juli 2001 publiceerde het Planbureau een working paper over e-government in België. Dit werkdocument van het Planbureau bespreekt de voortgang van de Belgische plannen inzake een elektronische overheid. In de analyse van het Planbureau wordt ingegaan op de methodologische benadering van e-government, mogelijke buitenlandse benchmarks, de Belgische stand van zaken en de kosten-baten van e-government in ons land.

Duidelijk is dat er in België tot op heden geen centraal gestuurde benadering is van het e-government-project. Er is eerder sprake van een bottom-up aanpak, die vooral steunt op de ervaringen opgedaan bij de realisatie van de kruispuntbank en de SIS-kaart. Het gevaar van de gekozen benadering is dat er een "silodenken" kan ontstaan, aldus het Planbureau. Dit betekent dat er te veel zou worden gewerkt vanuit bestaande departementale diensten en structuren. Een echte elektronische overheid vereist echter doordachte structuren van de overheid met het oog op een vlotte dienstverlening aan de burger, aangepast aan de concrete wensen van de burger-klant. Bovendien wijst het Planbureau op de noodzaak van een gecoördineerde planning met realisaties en vooruitgangsrapporten via een centraal speciaal ministercomité met voldoende gezag.

Andere pijnpunten van het Belgisch e-government-project die uit de analyse van het Planbureau naar voor komen, zijn het gebrek aan geconsolideerde financiële planning, het ontbreken van een centrale portaalsite met voorlichting rond de e-government- planning, de aandacht voor veiligheid en privacy, de grote beschikbaarheid van gespecialiseerde ambtenaren en de rol van de lokale besturen bij de implementatie van het project.

Terzake rijzen een aantal beleidsvragen. Is er bewust voor een bottom-up aanpak gekozen bij de implementatie van het e-governmentproject in België? Waarom werd voor deze aanpak gekozen? Bestaat volgens de minister het gevaar van "silodenken", zoals het Planbureau aangeeft?

Is de keuze van de diensten die bij voorrang worden opgenomen in het project, gebaseerd op een enquête naar de concrete wensen van de bevolking? Waarom werden maar twee van de twintig overheidsdiensten die door de Europese Commissie vooropgesteld worden in het actieplan e-Europe 2002, als prioritair beschouwd, namelijk elektronische belastingen en sociale zekerheidsdiensten? Waarom werden precies deze diensten gekozen? In welke mate is er bij de Copernicushervorming rekening gehouden met de voor de elektronische overheid noodzakelijke clustervorming van overheidsdiensten?

Waarom bestaat er geen centrale portaalsite met informatie over het Belgisch e-government-project en moet men de informatie via vier verschillende websites zoeken? Vindt de minister niet dat dit getuigt van een weinig gecoördineerde aanpak? Zijn er in het kader van het Belgisch project voortgangsrapporten beschikbaar? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Universal message engine, de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 23 maart 2001 betreffende de bouw en exploitatie van een gemeenschappelijk e-platform, de aanwerving van informatici voor het e-government-project en de ontwikkeling van de public key infrastructure?

Waarom worden de gemeenten niet onmiddellijk betrokken bij de realisatie van een elektronische overheid in ons land? Vervullen de gemeenten immers niet een niet-gering aantal overheidsdiensten die direct belangrijk zijn voor de burger-klant? Bevestigt een recent rapport van het adviesbureau MÖBIUS Research and Consulting niet de stelling dat het beleid inzake e-government van lokale overheden in de praktijk niet is afgestemd op de federale plannen?

Wanneer en hoe zal de minister ervoor zorgen dat alle overheden in ons land op het gebied van e-government gaan samenwerken? Welke bijkomende initiatieven overweegt hij in dat kader? Kan de minister meedelen welke de geconsolideerde financieringsbehoefte voor het e-government-project in België is? Kan de minister, gelet op het tekort aan informatici op de arbeidsmarkt, een raming geven van de kost van de aanwerving van gespecialiseerde informatici tegen marktprijs voor het e-government-project? Hoe staat het met de financiering van bepaalde projecten, zoals de constructie van de front office, via publiek-private samenwerking en rentewinsten van de UMTS-opbrengsten, waarvan sprake was in de regeringsverklaring van 17 oktober 2000?

Een goed uitgebouwde ICT-infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor de uitbouw van een elektronische overheid. Welke initiatieven zal de regering nemen om de ICT-uitgaven in ons land, nu 5,6% van het BBP, te brengen op het gemiddelde voor de Europese Unie, namelijk 6% van het BBP?

Gaat de regering nog bijkomende fiscale stimuli invoeren zodat PC's nog beter beschikbaar zijn in brede lagen van de bevolking? Kan er eventueel een samenwerking komen met gemeenten en provincies om tot massale beschikbaarheid van PC's te komen, bijvoorbeeld in bibliotheken?

Op de webstek stelt de minister volgende maatregelen voor het project e-veiligheid in het vooruitzicht: de invoering in januari van de in december goedgekeurde wet inzake computermisdrijven, de realisatie van de wettelijkheid van elektronische handtekeningen en de bescherming tegen virussen via een virusmeldingplatform. Acht de minister deze maatregelen voldoende? Welke concrete initiatieven neemt de Belgische regering nog om het vertrouwen van het publiek in de veiligheid van een elektronische overheid in België verder te versterken? Heeft de minister in het kader van het Europees voorzitterschap initiatieven genomen inzake e-government, zoals op de webstek van de minister wordt gesuggereerd?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - Ik heb collega Van den Bossche gevraagd een schriftelijk antwoord op een deel van de vragen te geven. Het e-government-project van de regering wordt immers gedragen door collega Van den Bossche en mezelf. De back office en de middleware berusten bij mijn collega, terwijl de front office bij mij berust. Uiteraard gebeurt dit in overleg. Aanbestedingen en marktvragen worden vaak gecentraliseerd door collega Van den Bossche. Op die manier wordt er in de markt geen onduidelijkheid gecreëerd. Ik verwijs voor die aspecten dan ook naar de antwoorden van mijn collega.

Ik wil eerst de strategie inzake e-government belichten. Dat is immers heel wat meer dan een portaalsite. Het betreft de transformatie van de relatie tussen de burger en de ondernemingen, enerzijds, en de publieke overheden, anderzijds. Het betreft een procesverandering. Met de mogelijkheden die ons worden geboden door de nieuwe ICT-middelen moet dat vorm krijgen. Aan de ene kant is er de dienstverlening van de publieke overheid die moet worden verbeterd, en aan de andere kant is er een grotere deelname van burgers en ondernemingen in een efficiënter platform. Dat is wat e-government voor ons betekent.

Er zijn natuurlijk specifieke beperkingen. e-government kan niet tot gevolg hebben dat er verdoken transfers van bevoegdheden plaatsvinden tussen administraties. Eén ingangspunt zou natuurlijk ideaal zijn. Het interesseert de burger of de ondernemingswereld niet wie precies de administratieve zaken afhandelt. Wie bij een bepaald bedrijf iets koopt, vraagt zich ook niet af welke afdeling van het bedrijf wat doet.

We moeten echter wel oog hebben voor de gebruiksvriendelijkheid van het project. De vertrouwelijkheid van de gegevens zal natuurlijk van belang zijn. We moeten ook opletten dat we geen digitale kloof tot stand brengen tussen wie wel en wie niet mee kan doen. Het is trouwens mijn bedoeling om aan het I-line-project, waar nu al veel scholen op aangesloten zijn, ook een zelfstandigenluik te verbinden. Dat zou heel de ondernemingswereld omvatten. We zouden dan kunnen uitgaan van het concept dat er geen uitzonderingen zijn. Eén van de grote problemen bij het standaardiseren van operaties zijn juist de uitzonderingen. Dan ontstaan er immers twee systemen, met alle moeilijkheden van dien. We moeten komen tot een systeem waarbij vanaf een bepaald ogenblik sommige gegevens enkel nog via het internet aan de overheid kunnen worden meegedeeld.

Het plan voor een publiek-private financiering van de front office werd verlaten omdat het onmogelijke administratieve problemen zou veroorzaken.

De opbrengsten van de UMTS-veiling zijn in het algemene budget gestort en via de normale begrotingswerkzaamheden verdeeld over de verschillende projecten. Concreet betekent dit dat we over een structureel budget van 1,2 miljard per jaar beschikken voor e-government. De federale ICT-dienst FEDICT ontvangt een belangrijk budget om te kunnen functioneren en om strategische en horizontale projecten te kunnen financieren die toegewezen kunnen worden aan een overheidsdienst. Het grootste deel moet evenwel gefinancierd worden uit de bestaande informaticabudgetten. Het zou absurd zijn mocht e-government tot een explosie van de budgetten leiden, terwijl de informatisering in de privé-sector een kostenbesparend effect heeft.

De regering neemt de nodige initiatieven om de infrastructuur, die een van de assen is van het vijfsterrenplan, verder te optimaliseren. Een tijd geleden werd ik nog bekritiseerd voor het tegenvallen van de UMTS-veiling, maar we stellen toch vast dat onze telecomsector niet stuk is, dat voor Belgacom, Mobistar en KPN Mobile geen Sabena-scenario geldt. De wijze van toekenning van de UMTS-licenties heeft een gunstig effect geressorteerd: een lagere licentieprijs, een snellere ontplooiing en gezondere bedrijven. België is één van de weinige landen waar de lokale lus effectief ontbundeld is. Het probleem in België is niet dat we een gebrek aan structuur of debiet hebben, maar een gebrek aan inhoud. Wat voor nut hebben vijf glasvezelkabels als de gebruiker er maar één nodig heeft?

België heeft de grootste penetratiegraad van breedband in de hele wereld. Ook het stijgingspercentage is het hoogste ter wereld. Enerzijds hebben we ADSL met Belgacom en andere operatoren die via de ontbundeling van de lokale lussen op de markt kunnen spelen. Anderzijds hebben we in Vlaanderen Telenet. Vlaanderen en Brussel, en in mindere mate Wallonië, waar Telenet niet aanwezig is, worden een echt breedbandlaboratorium. Het percentage breedband-aansluitingen bedraagt 12%. Internet ontwikkelt zich pas als de snelheid voor de gebruiker zeer hoog is. Wie met een gewone telefoonlijn surft en heel lang moet wachten, maakt minder gebruik van internet.

Bij de begrotingsbesprekingen hebben we ook afgesproken het pc-privé-project te starten. Als een bedrijf aan zijn werknemers in een package deal pc's met een breedband-internetaansluiting aanbiedt, wordt dit niet langer als een voordeel in natura beschouwd. Eenmaal de rondzendbrief van Financiën klaar is, zullen projecten met tienduizenden pc's mogelijk zijn. Ik verwijs naar het bestaande i-line, waarbij nu wordt gewerkt aan een i-line+ en een i-line-Z voor zelfstandigen.

Ook op het vlak van e-security hebben we in België reeds heel wat gerealiseerd. Zo hebben we eindelijk een wet op de computercriminaliteit, een concept dat we hebben overgeërfd van vorige regeringen, maar dat we eindelijk hebben gerealiseerd. Die wet heeft reeds effecten gesorteerd: Red Attack heeft gevoeld dat hacken niet meer straffeloos kan. De vrijbuiters van de internet-wereld hebben begrepen dat ze in België moeilijkheden kunnen krijgen. Ook hebben we het meest performante virus-alarmsysteem ter wereld. We zijn in staat binnen twee uur een verwittiging en een verwijzing naar een tegengif af te kondigen. We hebben trouwens een akkoord gesloten met Singapore: dankzij het tijdsverschil zijn we voor de werkdag in België begint op de hoogte van eventuele problemen die daar overdag zijn gerezen. Op de Europese Raad Telecommunicatie van vorige maandag, waarop een doorbraak werd bereikt over de liberalisering van de post, heb ik een voorstel gedaan om het concept van elektronische veiligheid te realiseren. Hierop werd positief gereageerd.

Natuurlijk heb ik binnen het kader van het Europees Voorzitterschap initiatieven genomen. We trachten echter niet in de fouten van het verleden te hervallen, maar te harmoniseren. Vroeger werd beslist om een agentschap op te richten en vooraleer dit goed en wel in werking trad, was de problematiek verouderd. De vijftien entiteiten die zich met elektronische veiligheid bezighouden moeten op een ordentelijke, fatsoenlijke en doeltreffende wijze samenwerken. We hebben een nieuw concept geïntroduceerd: we zijn afgestapt van het idee dat harmoniseren gelijk staat met centraliseren. We volgen de markt en richten zelf een netwerk op waarbij de een niet meer macht heeft dan de ander.

In het antwoord dat ik heb voorbereid, zijn nog detailaspecten opgenomen waarover ik het hier niet zal hebben. Ik zal ze aan de diensten bezorgen, zodat ze in het verslag kunnen worden opgenomen, samen met het schriftelijk antwoord van collega Van den Bossche.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de minister evenals zijn collega Van den Bossche voor het omstandig antwoord. Niettemin heb ik nog enkele opmerkingen.

Ten eerste, in zijn regeringsverklaring heeft premier Verhofstadt gezegd dat het e-government-platform operationeel zal zijn op 1 januari 2002, maar ik vermoed dat hij 1 januari 2003 bedoelde.

Ten tweede, volgens minister Van den Bossche kunnen de gemeenten zich aansluiten bij het samenwerkingsakkoord en kunnen ze worden opgenomen in de nationale commissie. Dat antwoord voldoet mij echter niet. Meer begeleiding van de gemeenten lijkt mij echt noodzakelijk. Elke gemeente moet niet zelf het warm water uitvinden. Meer actieve betrokkenheid en coaching van de gemeenten is dus noodzakelijk.

Ten derde is één centrale portaalsite zeker nodig, waar alle overheden mee verbonden zijn. De minister sprak over de ondernemingen. Welnu zij weten meestal niet bij welke dienst zij voor een bepaald probleem terecht kunnen; en dus worden zij best naar één site verwezen waar ze zelf elektronisch kunnen doorverwezen worden naar de juiste overheid.

Ten vierde, het rapport van het Planbureau bevestigt de grote nood aan informatie en voorlichting. Er moet dus nog een grote inspanning gebeuren. De infrastructuur is er al, maar het aantal pc's en internetaansluitingen is in België nog steeds lager dan in de andere EU-landen.

Als duidelijk wordt dat het e-government er sterk op vooruitgaat, zal er meer respons komen. Ik vertrouw erop dat de nieuwe website van Fedict model zal staan. Alleszins zal ik deze aangelegenheid verder opvolgen om er te gelegener tijd opmerkingen over te maken.

-L'incident est clos.