2-148

2-148

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 18 OKTOBER 2001 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid (Stuk 2-833) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De heer Guy Moens (SP), rapporteur. - Het uitvoerig schriftelijk verslag over de bespreking van het wetsontwerp was twee weken geleden reeds beschikbaar. Vorige week werd tot terugzending naar de commissie besloten ingevolge de indiening van nieuwe amendementen.

Ik verwijs naar het schriftelijk verslag, maar ik zal de punten aanhalen die de commissie het belangrijkst achtte.

In de eerste plaats vroegen de leden zich af of het door de commissie aangenomen amendement van de heer Jean-Marie Dedecker en de tekst van het regeringsontwerp in overeenstemming zijn met de Grondwet. In dat verband werd voortdurend verwezen naar artikel 89 van de Grondwet over de civiele lijst. Aangezien de ontwerpen en amendementen betrekking hebben op de dotatie aan een lid van de koninklijke familie, staat de grondwettelijkheid niet ter discussie.

Voorts vroeg men zich af of het inderdaad om een ontwerp ging dat door de Senaat kan worden geëvoceerd dan wel of het onder de toepassing van artikel 77 paragraaf 2 valt dat luidt dat sommige aangelegenheden door de beide wetgevende Kamers moeten worden behandeld. Volgens de minister is dat hier niet het geval aangezien de basiswet die thans wordt gewijzigd, onder de toepassing valt van artikel 78.

Een derde reeks van discussiepunten ging over inhoudelijke elementen. Zo vroeg de heer Jean-Marie Dedecker zich af welke leden van de koninklijke familie recht hebben op een dotatie.

Kunnen eventueel de kinderen van prinses Astrid later ook een dotatie krijgen of niet? Dat was de kern van de discussie. Volgens de minister is wat nu gebeurt, namelijk het toekennen van een jaargeld aan één van de kinderen van de Koning via het Koninklijk Instituut voor het duurzaam beheer van de natuurlijke rijkdommen, een slechte regeling. Die wordt nu vervangen door een dotatie. Daardoor zou iedereen op gelijke voet worden gesteld. Dat deed vele vragen rijzen.

Een ander discussiepunt, waarop vooral de heer Van Quickenborne de nadruk legde, betrof de hoogte van het bedrag, de indexering en de ingangsdatum ervan. Hij diende daaromtrent amendementen in. De commissie was niet akkoord met deze amendementen, omdat zij meende dat wat de ene toekomt, ook de andere toekomt. Waarom zou dan geen terugwerkende kracht gelden? Daarop heeft collega Jean-Marie Dedecker een amendement ingediend om in de toekomst enkel de kroonprins of - prinses recht te geven op een dotatie met uitsluiting van alle anderen. Dat amendement is goedgekeurd met vijf tegen drie stemmen bij drie onthoudingen. Het aldus geamendeerde regeringsontwerp werd met zes tegen vier stemmen goedgekeurd. Het verslag werd met zes stemmen voor en twee onthoudingen goedgekeurd. De twee onthoudingen golden als een aankondiging van nieuwe amendementen die voor de behandeling in plenaire vergadering zouden worden ingediend, wat inderdaad is gebeurd door de heren Van Quickenborne, Thissen en Monfils. Het amendement nummer 19 wil het oorspronkelijk ontwerp herstellen. Daarover werd gisteren nog gedebatteerd in de commissie voor de Financiën. Dat debat is in alle sereniteit verlopen. Collega Jean-Marie Dedecker heeft daarbij veel begrip betoond voor de stelling van de heren Thissen en Monfils en verklaarde zich bereid zijn amendement in te trekken op voorwaarde dat er op korte termijn een wetsvoorstel zou komen met garanties dat over de hele financiering van het Koningshuis ernstig wordt nagedacht en wetgevend werk met medewerking van de regering tot stand komt. De regering toonde zich daarvan grote voorstander. Zij had zich trouwens al eerder in die zin uitgesproken. De commissie is op die suggestie ingegaan.

De wil was dus blijkbaar aanwezig om amendement 19 onder bepaalde voorwaarden te aanvaarden. Daarop heeft de heer Jean-Marie Dedecker garanties gevraagd.

Een zeer intelligent lid van de Senaat heeft dan het voorstel gedaan tot oprichting van een werkgroep die op korte termijn een wetsvoorstel zou uitwerken. Van elke politieke fractie van de Senaat zou één lid deelnemen aan de werkzaamheden met het oog op het bereiken van een consensus over alle voorwaarden voor de eventuele toekomstige financiering van leden van de koninklijke familie. Dit voorstel werd door een meerderheid van de commissie aanvaard. Er werd vervolgens gestemd over het herstellen van de oorspronkelijke tekst. Amendement 19 werd aangenomen met 9 stemmen tegen 1 bij 1 onthouding. Daarna werd gestemd over de ontwerptekst van de regering, die met dezelfde stemmenverhouding werd aangenomen. De amendementen van de heer Van Quickenborne met betrekking tot de terugwerkende kracht werden verworpen.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik ben blij dat de heer Moens alvast mijn naam juist heeft vermeld. De voorzitter heet Armand De Decker en ik ben Jean-Marie Dedecker. Wij houden er beide een liberaal principe op na, maar voor het overige zijn er tussen ons nogal wat meningsverschillen, met name wat het koningshuis betreft.

Nogal wat collega's kennen het verschil niet tussen de civiele lijst en de dotaties. Men moet de geschiedenis kennen om het heden te begrijpen. Artikel 89 van de Grondwet bepaalt dat de civiele lijst door de wet vestgesteld wordt voor de duur van de regering van elke Koning. Volgens grondwetspecialist Karel Rimanque heeft deze civiele lijst alleen betrekking op de Koning en slaat ze op het jaargeld voor de hofhuishouding. Dit werd in 1831 zo bepaald om de onafhankelijkheid van de koninklijke functie te waarborgen en om te verhinderen dat de Koning onderhevig zou zijn aan de nukken van de opeenvolgende parlementen. Dit verklaart waarom men nog steeds niet kan controleren op welke manier de Koning zijn uitgaven doet ten laste van de civiele lijst. Het zou nochtans een goede democratische oefening zijn. Niet langer dan vorig jaar werd door de heer Edward Korry, die ambassadeur van de Verenigde Staten is geweest in Chili, en dus een man is die naar mijn mening boven elke verdenking staat, bekendgemaakt dat Koning Boudewijn met vele miljoenen de Chileense presidentskandidaat Eduardo Frey gesteund had in zijn strijd met Salvador Allende. Wat er daarna met Allende en Pinochet gebeurd is, behoort tot de wereldgeschiedenis.

Vandaag, 17 oktober 2001, publiceert Knack nog een artikel over de miljarden van Koning Boudewijn, die net voor de devaluatie van de Belgische frank in 1982 in New York werden geplaatst, en over een vermogen van 12 miljard dat na zijn overlijden in de VS werd geplaatst.

De voorzitter. - Wat heeft dit met dit wetsontwerp te maken?

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het gaat om de dotaties, dus om geld dat aan het koninklijk huis wordt gegeven, en om de controle op dat geld. Mijn standpunt staat u wellicht niet aan, maar laat mij uitspreken.

Misschien gaat het om indianenverhalen, hoewel de bronnen dit allerminst doen vermoeden. Wie uit de staatsruif eet, moet toch aan een minimale controle worden onderworpen. Honni soit qui mal y pense.

De civiele lijst wordt bij het begin van een regeerperiode vastgelegd - voor de huidige koning gebeurde dit op 16 november 1993 - en bedraagt momenteel bijna 293 miljoen frank, een bedrag dat jaarlijks wordt geïndexeerd en in de begroting wordt vastgelegd. De regering kan hieraan niet tornen aangezien voor een aanpassing een grondwetswijziging noodzakelijk is.

In de Grondwet staat niets over de overige leden van de koninklijke familie. Dit is belangrijk. De Hollandse grondwet van 1815 kende wel nog een dotatie toe aan de prins van Oranje, de vermoedelijke kroonprins. Op 28 februari 1832 werd aan Leopold I 2.751.000 frank toegekend. Leopold II kreeg op 10 december 1865 3,3 miljoen frank. Op 30 december 1909 werd Albert I 3,3 miljoen frank toegekend. Dit bedrag werd vanwege de muntontwaarding verhoogd tot 9,5 miljoen. Op 20 maart 1934 werd aan Leopold III 12 miljoen toegekend en op 24 juli 1951 kreeg Boudewijn 36 miljoen. Dit laatste bedrag werd bij zijn huwelijk tot 42 miljoen verhoogd.

Vanaf 1965 wordt de civiele lijst aan de levensduurte gekoppeld zodat in 1993 aan koning Boudewijn 214,3 miljoen frank werd toegekend. Op 16 november 1993 werd dus aan koning Albert II 244 miljoen toegekend.

Hoewel de Grondwet geen enkele regeling kent voor leden uit de koninklijke omgeving, werd bij uitzondering soms een dotatie toegekend. Surlet de Chokier kreeg van het Nationaal Congres een dotatie voor zijn regentschap. Prins-regent Karel kreeg vanaf 1951 een dotatie van 4 miljoen. Koningin Elizabeth kreeg na het overlijden van Albert I in 1934, na veel protest in het parlement, 2 miljoen frank. Leopold III kreeg een dotatie voor de koninklijke familie, die tot op heden nog aan prinses Lilian wordt uitbetaald, ten bedrage van 16,2 miljoen frank. Leopold II deed zijn broer Philippe als vermoedelijke troonopvolger een dotatie toekennen van 200.000 frank, die bij diens overlijden overging op Albert I.

Deze traditie werd 100 jaar gevolgd, tot prins Albert in 1959 als vermoedelijke troonopvolger ook uit de ruif mocht eten en 3,5 miljoen frank kreeg.

Het laatste decennium werden we echter geconfronteerd met een inflatie van dotaties die totaal niet in verhouding staat tot de traditie waaraan het koningshuis zich gedurende 160 jaar had gehouden.

De koningin-weduwe kreeg naar gewoonte vanaf 1993 een dotatie die inmiddels opgelopen is tot 52,6 miljoen. Kroonprins Filip kan zich verheugen op een huwelijksopslag tot bijna 34 miljoen frank. Dit is 2,5 maal het oorspronkelijk bedrag, of een loonsverhoging van 250%. Het gaat dus om een royale vergoeding voor samenwonenden en vermoedelijk is een even vorstelijke kinderbijslag op komst.

Op één enkele uitzondering na, toen de tweede zoon van Leopold I, prins Philippe, als tweede zoon en niet-kroonprins ook 150.000 frank toebedeeld kreeg, werden nooit dotaties toegekend aan niet-vermoedelijke troonopvolgers.

Om schimmige redenen, zoals een kroostrijk gezin en dienstbetoon uit hoofde van het Rode Kruis, werd aan prinses Astrid de som van 1 miljoen per maand toegekend, of 11,7 miljoen per jaar en vier maal zo veel als de netto wedde van premier Verhofstadt.

Om even verborgen redenen, of het nu van vrijzinnige of charismatische aard is - in dit geval weet men het nooit - wordt nu ook aan prins Laurent een evenwaardige dotatie toegekend, zogezegd ter vervanging van een even dubieuze financiering, indertijd uitgedokterd door Fons Verplaetse om onze prins een gewaarborgd inkomen te bezorgen, gesalarieerd uit zijn Koninklijk Instituut voor het duurzaam beheer van de natuurlijke rijkdommen en de bevordering van de schone technologie, kortweg Kint genoemd. Een dotatie die amper een jaar geleden, in mei 2000, werd gevraagd door een CVP-volksvertegenwoordiger als zwijggeld voor prins Laurent, omdat hij zich kritisch had uitgelaten over de vorige legislatuur.

In de Kamer heeft de CVP tegen de dotatie gestemd, maar dit is slechts een detail en toont aan dat dotaties veel te maken hebben met willekeur en nattevingerpolitiek, in functie van afspraken achter de coulissen.

De wetgever beschouwde de dotatie als een financiële compensatie voor de politieke onafhankelijkheid en de protocollaire taken. Dotaties worden gerechtvaardigd met gelegenheidsargumenten: vandaag een dotatie en morgen misschien een wedde van senator om niet aanwezig te zijn. Het absenteïsme waarvan de koningskinderen blijk geven is niet aard om hen een opleiding in staatszaken te garanderen, wat nochtans in illo tempore de bedoeling van de wetgever was. Ook dit pseudo-pedagogisch argument is in deze tijd van massamedia en informatica achterhaald, zoals trouwens ook grondwetsspecialist professor Robert Senelle toegeeft.

Dit geeft de hoofse onderdanigheid in de politieke houding over Laken toch wel aan. Net als de jongste jaren tegen de traditie in dotaties worden gegeven aan niet-kroonprinsen of - prinsessen, wordt al even kwistig omgesprongen met senaatszetels van rechtswege.

De globale dotatie aan de koninklijke familie is van 1993 tot 2001, dus in amper acht jaar, opgelopen van 260 tot 413,7 miljoen, of een verhoging van het gezinsbudget met 59%. Dit is geen indexering meer, noch een aanpassing aan de levensduurte, maar een cadeau waarvan de burger in de straat alleen maar kan dromen. Een burger, of hij in het onderwijs staat of zich inlaat met ziekenzorg - over de NMBS zal ik zwijgen - moet staken om 3% loonsverhoging te krijgen.

Tot slot nog een korte vergelijking met de andere vorstenhuizen in Europa. Ons vorstenhuis is het duurste per capita van heel Europa. Het kost bijna het dubbele van dit van Nederland en Zweden en is vier keer duurder dan het vorstenhuis van Groot-Brittannië. Nergens ter wereld, behalve in België, worden nog dotaties gegeven voor andere leden van de koninklijk familie, met uitzondering van de gepensioneerde koning of koningin of van de vermoedelijke troonopvolger. Wij zijn kwistig tot in de zevende rang, de rang in opvolging van prins Laurent.

Dan heb ik het nog niet over het persoonlijke fortuin van ons vorstenhuis. Gezien de omerta die er rond het koningshuis heerst, kunnen we ons alleen baseren op benaderende waarden. Volgens cijfers uit de Financieel Economische Tijd aan de hand van schattingen van het Brits tijdschrift Eurobusiness is de koninklijke familie, met een persoonlijk vermogen van 91 miljard, de rijkste van ons land.

Dan hebben we het ook niet over het onschatbaar onroerend patrimonium van de Koninklijke Schenking, dat bovendien ontsnapt aan erfenisrechten en allerhande onroerende belasting.

Of het koninklijk fortuin 10, 50 of 90 miljard bedraagt - de geheimzinnigheid daar rond wordt in stand gehouden - doet niets terzake. Wie over een dergelijk financieel vermogen beschikt, wordt verondersteld zijn kinderen te kunnen onderhouden. Als dit niet mogelijk is, kan men doen wat elke goede huisvader zijn kroost leert: er is niets oneerbaars aan werken voor de kost. De meeste koningskinderen in de andere Europese vorstenhuizen doen dat overigens ook.

U hoort het, beste collega's, ik ben eigenlijk een beetje socialistisch opgevoed. Werken zit me in het bloed.

Met de regelmaat van een klok leggen politici ronkende verklaringen af, telkens als er een opstootje is rond de rol van het koningshuis. Denken we maar aan de verklaringen van Prins Laurent over Jean-Luc Dehaene in het tijdschrift Arbeid en Milieu, aan de benoeming van de senatoren van rechtswege, de bouwcarrousel in Opgrimbie, de druk op het Lambermontakkoord of de dotatie aan de koningskinderen. Over het grondwettelijke kunst- en vliegwerk rond de rol van de Koning in het tot stand komen van de abortuswetgeving wil ik het niet hebben, want volgende week bespreken we de euthanasiewetgeving. Telkens slikken de politici echter hun woorden weer in van zodra de pers is uitgeraasd. Altijd zijn het schijngevechten om de intellectuele oneerlijkheid te verdoezelen. Wanneer zullen we de politieke moed hebben om een grondig debat te voeren over de werkelijke rol van ons koningshuis? Wanneer houden we eens op met dit politieke management by opportunity?

Het gaat hier niet over het afnemen van de dotatie aan Prins Laurent. Wat de Kamer en de regering hebben beslist, blijft behouden. De jongen heeft ook zijn onkosten. Het onderhouden van een milieuvriendelijke Ferrari is niet niets en wie zijn vriendin een Mercedes Jeep cadeau geeft bij de geboorte van haar kindje, moet toch over wat inkomsten beschikken om een evenwaardig geschenk te kunnen geven aan het kindje van zijn broer dat op komst is. Nee, vandaag gaat het om een wettelijke regeling voor het toekennen van koninklijke dotaties, over democratische regels, neergeschreven in een wet. Dit is evenmin een debat voor of tegen de monarchie, voor of tegen de republiek, zoals velen het trachten voor te stellen. Mijn amendement op artikel 4 laat de dotatie van 11 miljoen frank aan prins Laurent dan ook bestaan. We wensen er enkel aan toe te voegen dat in de toekomst alleen nog een dotatie wordt toegekend aan de Kroonprins of Kroonprinses of, bij ontstentenis daarvan, aan de vermoedelijke troonopvolger. Prins Laurent is zevende in lijn voor de troonopvolging. De wetgever moet een inflatie aan dotaties vermijden, want het kroost van prinses Astrid wordt ook volwassen en dan zal er wel een of ander systeem worden uitgedokterd om onderhoudsgeld uit te keren aan deze kinderen, die overigens nog een rang hoger genoteerd staan voor de troonopvolging dan Prins Laurent.

Het amendement van de heren Monfils en Thissen om artikel 4 te doen vervallen, heeft niets met (grond)wetgeving te maken, maar alles met zuiver politieke manoeuvres. Het amendement werd zelfs niet in de bevoegde commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden besproken en werd aanvaard uit louter politiek opportunisme. Drie grondwetsspecialisten met faam heb ik over dit amendement ondervraagd: de heer Karel Rimanque van de Universiteit Antwerpen, de heer Van Oorshoven van de Katholieke Universiteit Leuven en zelfs minister Johan Vande Lanotte, grondwetspecialist van de Rijksuniversiteit Gent. Geen van hen vond de verantwoording van het amendement relevant of van toepassing. Dezer dagen stellen we het voortbestaan van de Senaat ter discussie en gisteren hebben we er nog uren over gedebatteerd. Wat er rond dit ontwerp gebeurt, voedt echter de stelling dat onze instelling nutteloos is. We mogen wel evoceren, maar zeker niet amenderen. We kruipen op onze buik om de kleinste verandering teniet te doen. We zijn meer vazallen van de macht dan wetgevers. Drie gereputeerde grondwetspecialisten zeggen dat het amendement van de heren Monfils en Thissen waardeloos is en toch neemt de Senaat het aan. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken of hij zich belachelijk wil maken, maar ík doe daar niet aan mee.

Politiek is de kunst van het haalbare. De politieke lobbymachine is hier weer belangrijker dan het gezond verstand en het zal vandaag wel weer niet lukken om de wildgroei aan dotaties, betaald met belastinggeld, aan banden te leggen. Ik zal er echter met argusogen op toezien dat de regering haar belofte nakomt om zo vlug mogelijk een wetsontwerp in te dienen dat deze materie regelt. Ik zal alle partijen ter verantwoording roepen die in de werkgroep op 17 oktober formeel hebben beloofd op korte termijn definitief een dotatiewetgeving uit te werken. We zijn verkozenen van het volk die moeten verhinderen dat er kwistig wordt omgesprongen met belastinggeld. Ik voel me nog altijd geen vazal van de Coburgs van Laken.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - En entendant M. Jean-Marie Dedecker, j'ai l'impression d'avoir rajeuni de quelques centaines d'années, de me retrouver quelques mois avant la mort de Louis XVI.

Les propos de M. Jean-Marie Dedecker sont assez effrayants : Il se fait le porte-parole d'un certain nombre de ragots, relatant un certain nombre d'histoires à propos d'une prétendue fortune du roi Baudouin et d'autres. Je constate que M. Jean-Marie Dedecker s'occupe davantage des ressources financières de la famille royale et de leur utilisation que du blanchiment d'argent des terroristes. Chacun évidemment poursuit l'objectif qu'il souhaite.

Après avoir entendu l'intervention assez malvenue de M. Jean-Marie Dedecker sur le coût de la famille royale, je lui suggérerais qu'il relise - puisqu'il se pique d'être aussi un juriste en même temps qu'un sportif, qu'il soit aussi un historien, un sociologue - tout ce qu'on a écrit à propos des familles royales et des chefs d'État de l'ensemble des pays européens. Il se rendra compte qu'ils sont tous, d'une manière ou d'une autre, financés par les deniers publics. Croyez bien que je préfère avoir un Roi qui s'appelle Albert qu'un Président de la République qui s'appellerait Jean-Luc Dehaene. Mais encore une fois, chacun a du destin de la Belgique, l'idée qu'il veut bien s'en faire.

N'étant ni proche de la Cour ni régicide, je voudrais simplement en revenir à la situation telle qu'elle se présente et rappeler les faits.

Au mois de juillet, le gouvernement a, il est vrai, de manière hâtive et sans expliquer quoi que ce soit, déposé sur le bureau du Sénat un projet relatif à l'octroi d'une dotation au Prince Laurent. C'était quelques heures avant la clôture des débats, avec tout ce que cela entraîne de remue-ménage, de mauvaise humeur, de têtes près du bonnet et que sais-je encore. Il se posait incontestablement un certain nombre de problèmes et on n'avait pas le temps d'examiner la situation. On a voté un amendement qui semblait vouloir dire que désormais, il y aurait trois dotations pour les trois enfants du Roi, le Prince Philippe, la Princesse Astrid et le Prince Laurent et qu'ensuite, ce serait terminé et que l'on tirerait l'échelle.

En fait, monsieur Jean-Marie Dedecker, votre amendement était inexact : il ne permettait d'ailleurs pas de répondre à un certain nombre de questions que l'on s'est posées ultérieurement. On a réfléchi et à la rentrée parlementaire l'on s'est efforcé de trouver une formule qui ne prenne pas le Prince Laurent en otage car c'était exactement l'objectif poursuivi à l'époque par M. Jean-Marie Dedecker et je tenais à le signaler à mes collègues. M. Jean-Marie Dedecker voulait en fait bloquer la troisième dotation, les deux premières étant attribuées au Prince Philippe et à la Princesse Astrid, en se disant que, par une espèce de chantage au blocage, il arriverait à obtenir un certain nombre d'avancées dans ses idées sinon anti-royalistes, du moins relatives à un examen plus approfondi des problèmes financiers relatifs à la famille royale. J'ai déclaré qu'il était inacceptable qu'une personne - victime innocente en l'espèce - pâtisse d'une manoeuvre politique que vous avez initiée. C'est la raison pour laquelle j'ai réagi au plus vite en disant qu'il fallait régler le problème de la dotation du Prince Laurent.

Je vous rappelle quand même, monsieur Jean-Marie Dedecker, à moins que vous ne soyez devenu le Decroly du VLD au Sénat - à ma connaissance, vous êtes toujours membre du VLD -, que tous les ministres ont signé le projet qui nous est présenté et tout à coup, un membre de la majorité dont vous êtes vient bloquer toute la mécanique. J'ai donc raison de vous demander si vous êtes le Decroly du VLD. Il faudrait que l'on sache si vous êtes dans la majorité ou dans l'opposition.

Dès le début du mois de septembre, j'ai indiqué que je n'avais aucune objection à ce que l'on analyse soigneusement, dans le calme, ce genre de question. Mais dissocions ces deux dossiers qui ne sont pas intimement liés. Laissons passer le dossier octroyant une dotation au Prince Laurent. Il s'agit d'une justice distributive qui n'a rien à voir avec le reste.

M. Philippe Moureaux (PS). - Après avoir tenu de pareils propos, vous serez reçu à la Cour et vous aurez sans doute droit à un beau dîner...

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ultérieurement, nous examinerons l'ensemble du problème, à froid et pas à chaud, en nous penchant sur toutes les hypothèses. Par exemple, que se passe-t-il en cas de mariage ? Ou en cas de décès des uns et des autres ? Une dotation est-elle alors versée ? Rien qu'en discutant ce matin quelques minutes avec un collègue, je me suis rendu compte qu'il existe bien plus d'hypothèses que celles que vous semblez prévoir.

Dès le départ, j'ai donc affirmé que le projet de loi devrait passer et qu'ultérieurement, nous nous mettrons assez rapidement autour d'une table, au Sénat, afin de rédiger une proposition de loi fixant, pour l'avenir, toutes les hypothèses possibles. De cette manière, ce type de débat que je considère comme inutile, ne recommencera plus systématiquement à l'occasion de chaque événement heureux ou malheureux qui peut toucher la famille royale. Vous venez d'agresser la famille royale, M. Jean-Marie Dedecker. Ce n'est pas le sujet.

Par ailleurs, vous avez à nouveau parlé du Sénat. Vous avez expliqué qu'il ne sert à rien et qu'il ne peut pas évoquer. Cela devient une idée fixe dans l'esprit de certains sénateurs de tuer le Sénat alors même qu'il s'agit là du fonctionnement normal d'une chambre qui doit évoquer et d'un gouvernement qui demande à sa majorité d'adopter un projet de loi. Vous commettez donc une erreur monumentale. En la commettant, vous apportez de l'eau au moulin de ceux qui veulent la peau de notre honorable institution. Je tiens à vous le dire car je trouve votre attitude totalement inacceptable. En outre, vous n'êtes même pas capable d'accepter une simple déontologie entre parlementaires. En effet, je vous ai indiqué que j'étais d'accord, si vous acceptiez de laisser avancer le projet, de travailler avec vous et avec d'autres collègues à l'examen de l'ensemble des hypothèses. Vous me l'avez toutefois demandé dix fois et je vous ai répondu dix fois que j'étais d'accord. Malgré cela, vous m'avez demandé de signer un papier comme n'importe quel vendeur ou acheteur d'une voiture d'occasion ! Non, monsieur Jean-Marie Dedecker, je ne suis pas comme ça ! Quand je donne ma parole à un collègue, ici au Sénat, je la tiens ! Et je n'ai pas besoin d'un papier devant un notaire - comme vous peut-être - pour me rappeler qu'à un moment donné, je dois respecter ma parole. Vous, bien sûr, si vous jouez au marchand de tapis, vous avez besoin d'un papier. Moi, j'ai une certaine conception de la déontologie parlementaire. Et je tiendrai ma promesse. Nous examinerons donc ensemble les hypothèses. Nous demanderons à des spécialistes de nous en dresser la liste. Nous verrons si nous pouvons nous mettre d'accord au sein du groupe de travail. En cas de difficulté, nous reviendrons aux commissions compétentes afin de voir dans quelle mesure nous pouvons nous entendre. Mon souci est d'éviter une bonne fois pour toutes ce type de débat.

Bref, je me réjouis que la justice distributive soit appliquée et que la dotation du Prince Laurent soit votée.

M. Philippe Mahoux (PS). - Distributive ! Là, quand même...

M. Philippe Moureaux (PS). - Les enfants naturels doivent alors être eux aussi concernés...

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Pourquoi ne me réjouirais-je pas lorsqu'un projet gouvernemental, signé par l'ensemble des ministres, y compris socialistes, est adopté par le Sénat ? Où est le problème ?

Enfin, je suis prêt à participer à un débat sur l'ensemble des dotations. Pas sur la famille royale ni sur son rôle qui n'ont rien à voir avec les dotations. Nous le ferons. Nous arriverons certainement à un accord entre partis démocratiques. Nous voterons une proposition. Les choses seront ainsi claires, nettes et parfaites, sans arriver à l'espèce d'hystérie politique que nous avons connue.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - In deze discussie steunt onze fractie zich op een aantal principes. Allereerst moet worden uitgemaakt wie over de dotatie voor de koninklijke familie beslist: de uitvoerende macht of het parlement. Als het de uitvoerende macht is, dan moet dat worden geregeld bij koninklijk besluit en niet bij wet. Voor mij mag het wel een prerogatief zijn van de wetgevende kamers. Vandaag zijn we daar ook mee bezig.

Een eerste principe waardoor we ons laten leiden is de gelijkwaardigheid tussen de leden van de koninklijke familie. In het verleden hebben we beslist prinses Astrid voor een aantal protocollaire taken een dotatie toe te kennen. Ik zie dan ook geen reden om dat ook niet te doen voor haar broer prins Laurent. Over de uitkering van een dotatie aan prins Laurent was er in feite geen probleem, noch in de Kamer, noch in de Senaat.

Ten tweede, als een lid van de koninklijke familie gevraagd wordt een protocollaire opdracht uit te oefenen, is het volkomen normaal dat daartegenover een dotatie staat.

Een vraag is wat gedaan met de jonge generatie van de koninklijke familie. Moet die automatisch een dotatie ontvangen? Ons uitgangspunt is altijd geweest dat de kinderen van de koninklijke familie zolang mogelijk hun eigen leven moeten kunnen leiden. Dat betekent een eigen beroep en een eigen inkomen tot het parlement of de regering hen vraagt een functie uit te oefenen. Als we zonder meer een dotatie toekennen aan bijvoorbeeld de kinderen van prinses Astrid, dan is het alsof ze niet voor zichzelf moeten instaan.

Voor de dotatie van prins Laurent is er geen probleem, maar anderzijds is beslist een werkgroep op te richten. Agalev wil deel uitmaken van de werkgroep op voorwaarde dat de grenzen worden vastgelegd waarbinnen de regering over de dotatie kan beslissen. Maar nogmaals, de kinderen van de koninklijke familie moeten zoals elk ander kind zo lang mogelijk een gewoon leven kunnen leiden. Dat wil zeggen een opleiding krijgen en daarna een beroepsactiviteit uitoefenen.

De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - Dit wetsontwerp creëert het wettelijke kader om prins Laurent Benoit Baudouin Marie van Saksen-Coburg een leefloon van 11 miljoen belastingvrije franken per jaar toe te kennen. Iedereen zal het ten minste op dit punt met mij eens zijn: dat is niet niks. Er zijn brave mensen - bravere mensen zelfs - die het met veel minder moeten doen en die er veel harder voor moeten werken. Als het wetsontwerp wordt goedgekeurd - en wie twijfelt daar nog aan - moeten zij straks nog iets harder en nog iets langer werken om heel het koninklijk circus draaiende te houden. Dat geld ter beschikking stellen moeten die brave mensen allemaal doen zonder enige zinnige motivering, zonder enige uitleg.

Het minste wat van het wetsontwerp kan worden gezegd is dat het een duister verloop heeft gekend en zeker geen voorbeeld is van de open communicatie waar de regering zo graag mee pronkt. Wat kan de reden geweest zijn waarom ze het ontwerp zo stoemelings heeft willen laten goedkeuren? Is er een andere reden dan de wil van de regering om goed te staan bij de meest invloedrijke tak van de Belgische constructie? Is er een andere reden voor dat tersluikse optreden dan de wetenschap dat het wetsontwerp niet goed ligt bij een groot deel van de bevolking, ook niet bij een groot deel van de aanhang van de regeringspartijen? Ik geloof het niet.

Het is natuurlijk ook mogelijk dat prins Laurent beloond wordt voor het gebruik van maçonnieke symbolen bij zijn eedaflegging als senator. We kennen allemaal de invloed van occulte verenigingen in deze regering.

We stellen vast dat bijna elke begrotingsopmaak aanleiding geeft tot een verhoging van de aan de koninklijke familie toegekende financiële middelen. Ook nu weer heeft de ministerraad, op 11 mei al, beslist om prins Laurent een maandelijkse niet-belastbare bezoldiging van 920.000 frank toe te kennen. En dit ter vervanging van de 5,5 miljoen die de prins nu ontvangt als voorzitter van het KINT. Een verdubbeling van zijn inkomen en dat zonder dat de spilindex is overschreden!

In feite danken wij deze nieuwe en hogere jaarlijkse dotatie aan de prins onrechtstreeks aan de onhebbelijke gewoonte van de Franse Gemeenschap om aangegane verbintenissen niet na te komen. Het KINT wordt immers gesubsidieerd door de gemeenschappen, maar de Franstalige betalingen lopen naar aloude gewoonte `vertraging' op. In de portefeuille zijn de Franstaligen duidelijk republikeins. In het Parlement zijn ze dat al een stuk minder.

Wat bij mij dan weer de vraag oproept waarom de Vlaamse regering wel betaalt. Is dat misschien omdat de prins in kwestie zich tot de Vlaamse Gemeenschap heeft bekend? Of is het omdat de Vlamingen nu eenmaal gewoon zijn om alle grillen van hun heersers met zweetgeld te betalen?

Worden wij geacht dit wetsontwerp goed te keuren omdat prins Laurent anders tot de bedelstaf wordt veroordeeld? Is dit misschien een `sociaal' wetsontwerp? Ik geloof het niet en de cijfers geven mij gelijk. Cijfers die boekdelen spreken en die niet genoeg kunnen worden herhaald. De dotaties aan de koninklijke familie en de civiele lijst zijn nu al goed voor een bedrag van bijna 414 miljoen. Hiermee staan we op de tweede plaats in Europa, na het Verenigd Koninkrijk. Sinds 1993 is de bijdrage van de belastingbetaler aan de koninklijke familie met maar liefst 59 procent gestegen, terwijl er voor de modale Belg in die periode sprake was van een loonstop.

Het is niet dat de koninklijke familie de fanfare van honger en dorst is. De persoonlijke goederen van de koninklijke familie zijn toch aanzienlijk. Het zou gaan om een vermogen van 90 tot 95 miljard frank, zonder het onroerend goed van de Koninklijke Stichting mee te tellen. Dat privé-vermogen heeft wel degelijk belang in dit debat, want het is voor het grootste deel vergaard na de aanstelling van de Saksen-Coburgs tot Belgische dynastieke familie. Het bewijst dat de dynastie een zeer lonende bezigheid is. En het is waarschijnlijk de voornaamste motivatie van de Saksen-Coburgs voor het instandhouden van België en de dynastie.

Ik zal het niet eens hebben over de historische wortels van dit miljardenvermogen. We weten dat Leopold II de basis heeft gelegd voor het fortuin van de Saksen-Coburgs. Die basis ligt in Congo. Het wapenschild van de familie zou feitelijk moeten zijn L'Union fait la minière. We kennen allemaal de schandelijke manier waarop het fortuin werd verworven. Vandaag zou zoiets terecht aanleiding geven tot een proces wegens misdaden tegen de menselijkheid of zouden we ten minste spreken van maffiageld.

Voor alle duidelijkheid: ik geloof niet in de erfzonde. Niemand is verantwoordelijk voor het gedrag van zijn voorouders, maar het mag toch eens gezegd worden. Zeker als de hoogste in graad van de familie de bevolking iedere kerstmis vergast op een overdosis antiracisme, verdraagzaamheid en Belgisch staatsnationalisme. Die laatste vorm van staatsbehoudend nationalisme mag natuurlijk wel en is wel politiek correct.

Het is niet dat de prins geen inkomen heeft. Ik heb al gesproken over het royale inkomen van de prins als voorzitter van het KINT, een nutteloos instituut dat werd opgericht om prins Laurent aan een wedde van 9 miljoen, vijf personeelsleden, een kantoor, een Ferrari en een villa aan de rand van het Zoniënwoud te helpen. Op dat bedrag betaalt hij wel belastingen en dat is men in koninklijke kringen natuurlijk niet gewoon. Zelfs de erfenis van wijlen koning Boudewijn zou zonder erfenisrechten verworven zijn. Alle Belgen zijn gelijk voor de wet, maar sommigen zijn net iets gelijker!

Er is dus geen enkele financiële reden om aan de zevende troonopvolger een onbelastbaar win-for-life-ticket ten belope van 11 miljoen frank toe te kennen. De familie van Saksen-Coburg heeft dat financieel niet nodig. Iedere normale familie met dergelijke financiële middelen achter de hand zou zich trouwens schamen om op die manier in de vleespotten te graaien. Maar in adellijke kringen heersen blijkbaar andere zeden en gebruiken dan bij de gewone man.

Het is evenmin de gewoonte om alle kinderen van een zetelende monarch een dotatie te verschaffen. Dat is in geen enkel ander Europees land het geval en dat was tot voor kort ook niet de norm in België. De Grondwet bepaalt immers nergens dat alle leden van de koninklijke familie aanspraak kunnen maken op een dotatie. Alleen het laatste decennium ontstond er een inflatie aan dotaties. Recentelijk werd beslist om prinses Astrid een dotatie toe te kennen om haar representatieve taken als voorzitter van het Belgische Rode Kruis te vergoeden. Nu zou ook Laurent dezelfde voordelen moeten genieten. Wie wordt hij dan wel geacht te vertegenwoordigen, behalve misschien een Italiaans automerk?

In alle Europese monarchieën krijgt alleen de rechtstreekse troonopvolger een dotatie. Al de andere koningskinderen voorzien op een andere manier in hun levensonderhoud. Moet de Belgische Staat weer per se een uitzondering maken? Moet op deze manier aan de wereld worden duidelijk gemaakt dat de Belgische prinsen te onbenullig zijn om in hun eigen inkomen te voorzien? Als de Belgische prinsen inderdaad te onbenullig zijn om wat dan ook te doen, is dat erg, maar dan moet de belastingbetaler er niet voor opdraaien. "C'est dur la vie d'artiste, surtout quand on n'a pas de talent".

Als aan Laurent een dotatie wordt gegeven, waarom dan niet aan alle kinderen van prinses Astrid? Zij komen in volgorde voor prins Laurent. Waar gaat dat eindigen?

Onze fractie ziet het nut niet in van een dotatie aan het zoveelste lid van een koninklijke familie. Wij zien trouwens het nut van heel de koninklijke familie niet in. Het enige voordeel van dit wetsontwerp is dan ook dat het debat over de rol van de monarchie in het Belgische staatsbestel heel even werd opgelicht. Er waren stevige, zelfs moedige verklaringen van enkele leden van de VLD-fractie, meer in het bijzonder van de heer Dedecker. Er was de algemene "republikeinse" teneur in de meeste gezaghebbende kranten.

Het Vlaams Blok is een republikeinse partij. Wij zijn in de eerste plaats principiële republikeinen wegens het ondemocratische karakter van een monarchie. Wij zijn geen voorstanders van gelijk welke monarchie, laat staan van de Belgische.

Een tweede reden voor onze aversie tegen het Belgische koningshuis is dat dit huis sinds zijn ontstaan nooit of nimmer rekening heeft gehouden met het grootste deel van zijn zogenaamde onderdanen. De Belgische monarchie is van nature het machtigste onderdeel van de Belgische Staat en wordt steeds als wapen tegen Vlaanderen en de Vlamingen gebruikt. Vandaar het gedoogbeleid van alle Franstalige partijen en van de Vlaamse staatsbehoudende partijen tegenover deze monarchie.

Nochtans zou het Vlaams Blok niet alleen mogen staan met zijn republikeinse ideeën. Was het vroeger niet de toen nog unitaire Belgische Socialistische Partij die resoluut de republikeinse kaart trok en iedere troonrede verstoorde door geroep vanop haar banken? Sinds het aantreden van een Hasselts muzikant is er op dat vlak bij de socialisten veel veranderd. Het rode orkest speelt nu ook geregeld op de galabals van de heren van stand.

Voor de groenen geldt ongeveer hetzelfde. Zij zijn toch de kampioenen van de gelijkheid!

Bij de Vlaamse liberalen zijn er weliswaar enkele leden die zich zonder blozen uitspreken tegen dit wetsontwerp en tegen de monarchie, maar wat is het standpunt het gros van de VLD-parlementsleden? De vraag is of zij de confrontatie van de vrije wandelganggedachte met het plenaire stemknopje aandurven?

Voorzitter, u bent een groot voorstander van het behoud van de Senaat. U pleit geregeld en met verve voor de grote rol die de Senaat speelt en kan spelen. De Senaat is het forum bij uitstek om een debat te houden over de rol van de monarchie en om daarover een toekomstvisie te ontwikkelen. Dit debat zal vroeg of laat moeten plaatshebben, of we dat nu graag hebben of niet. Alleen al de ontmanteling van de nationale staten door Europa zal ons daartoe dwingen.

De werkgroep ad hoc die zal worden opgericht is maar een zeer bescheiden begin, als er al iets van komt. Wat we nodig hebben is een duidelijk en open debat over de monarchie en over de rol die een monarchie al dan niet mag spelen. We zullen zien wat die werkgroep oplevert, maar de manier waarop de kanonnen in stelling werden gebracht om dit wetsontwerp door te drukken, voorspelt niet veel goeds.

Er is in de wandelgangen van het Parlement een zwijgende meerderheid, niet alleen tegen deze dotatie, maar ook tegen de monarchie zelf en tegen haar rol. Als het wetsontwerp wordt goedgekeurd, bewijst dit eens te meer dat de parlementaire vertegenwoordigers van dit land bestaan uit paleisdweilen zonder politieke ruggengraat. Als het wetsvoorstel wordt goedgekeurd, bewijst dit eens te meer dat de democratie alleen schrik moet hebben van de democraten. Ik blijf natuurlijk, tegen beter weten in, hopen dat ik ongelijk krijg.

Onze fractie zal de amendement 15, 16, 17 en 18 opnieuw indienen.

M. Josy Dubié (ECOLO). - Je commencerai mon intervention en disant que je n'ai absolument rien contre le Prince Laurent. Je trouve même que c'est la personne la plus sympathique de la famille royale. N'attendez donc pas de moi que je tienne des propos durs à son sujet.

Cependant, suite à tout ce qui a été dit ici et dans la presse à ce sujet, je voudrais tout de même dire que les motivations du projet de loi que l'on nous demande de voter me paraissent un peu hasardeuses. L'exposé des motifs tient en un phrase qui commence comme suit : « Mesdames, messieurs, persuadé de répondre au sentiment unanime de la Nation, le gouvernement vous propose d'octroyer une dotation annuelle à son Altesse Royale le Prince Laurent. »

Après ce qu'on a entendu, quelques problèmes se posent.

M. Didier Reynders, ministre des Finances. - Ce projet de loi a été signé par l'ensemble des ministres, ce qui n'est pas fréquent. Il a donc ainsi été rédigé parce qu'il répondait aux voeux unanimes de tous les membres du gouvernement. Par ailleurs, vu l'ampleur de la majorité qui soutient ce dernier, un excès de confiance nous a fait penser qu'il reflétait probablement aussi le sentiment de l'ensemble de la population. Mais je crois comprendre que ce n'est pas le cas en vous entendant.

M. Philippe Moureaux (PS). - Ils ont tous signé parce qu'ils avaient peur !

M. Josy Dubié (ECOLO). - Au moins dans ce domaine, vous n'avez pas la confiance de l'ensemble du parlement.

Au-delà de la personnalité du Prince Laurent, ce qui est en cause ici, c'est le sentiment, largement partagé dans la population je crois, d'un point de non-retour, d'une inflation. Des chiffres ont été cités, j'en reprendrai un seul qui me semble important : le montant actuel de l'ensemble des dotations pour la famille royale est de 413,7 millions de francs, dont seulement 293,8 millions pour la liste civile du Roi, seule dépense prévue par la Constitution. Celle-ci est, par ailleurs, totalement muette sur la dotation des autres membres de la famille royale.

La dotation globale de la famille royale est passée de 260 à 413,7 millions de francs entre 1993 et 2001, ce qui représente une augmentation de 59% en huit ans.

M. Philippe Moureaux (PS). - C'est une indexation royale !

M. Josy Dubié (ECOLO). - C'est une indexation royale, il faut bien le reconnaître, ou une justice distributive, comme l'a dit mon excellent confrère, M. Monfils.

Je vous signale quand même que, dans la déclaration de politique fédérale que nous avons entendue avant-hier, on nous annonçait que les plus nécessiteux auraient droit à une augmentation royale de 4% de leur minima sociaux et que, si la situation économique était favorable, un effort supplémentaire serait éventuellement fait l'année prochaine.

Il me paraît donc logique que certains s'interrogent sur le texte qui nous est proposé.

Comme je l'ai dit, ce n'est pas la personne du Prince Laurent qui est en cause mais le fait qu'un certain nombre de règles mènent à une situation qui déforce la royauté. Ce projet de loi ne remet pas en cause le système monarchique mais il vise à l'adapter aux réalités de notre temps.

L'amendement qui avait été voté, et que j'ai d'ailleurs voté, ne touchait pas à la liste civile du Roi. L'article 89 de la Constitution est très clair à ce sujet, ce serait totalement inconstitutionnel. En revanche, s'il concédait la dotation au Prince Laurent, il viserait à réserver à l'avenir le bénéfice des dotations aux seuls héritiers du trône lors de l'avènement du prochain Roi, tout en préservant les avantages acquis des altesses dotées aujourd'hui : la princesse Lilian, la Reine Fabiola, le Prince Philippe, la Princesse Astrid et le Prince Laurent.

Je répète que je n'ai pas d'animosité personnelle contre le Prince Laurent, actuellement septième dans l'ordre de succession au trône.

Si le Prince Philippe et la Princesse Mathilde ont plusieurs enfants, il reculera d'autant sur la liste. Par une sorte de justice distributive et dans une certaine logique - puisque la raison de cette dotation au Prince Laurent est de ne pas le discriminer par rapport à la Princesse Astrid - lorsque les autres princes atteindront leur majorité, on pourrait évoquer le même argument pour qu'ils soient aussi dotés.

Voilà le fond du problème. Il m'a semblé, au sein de la commission des Finances qu'il y avait une unanimité pour trouver un moyen d'établir des règles. Un groupe de travail a été chargé de réfléchir aux moyens de réglementer les dotations princières. C'est donc pour cette raison que je voterai positivement en insistant, bien sûr, pour que le groupe de travail se réunisse à court terme et travaille, posément mais rapidement, à l'élaboration d'une proposition de loi que le gouvernement s'est engagé à soutenir, afin que nous puissions régler définitivement ce problème et ne plus être confrontés à ce type de difficulté.

M. Didier Reynders, ministre des Finances. - Pour qu'il n'y ait pas de confusion, M. Dubié me demandait tout à l'heure quand le gouvernement allait enfin déposer un projet de loi. Or, il va donc y avoir un groupe de travail auquel le gouvernement est tout à fait disposé de participer. Dès lors, il n'y aura pas de projet de loi puisque nous souhaitons avancer dans une réflexion avec les membres du Sénat qui souhaitent y participer.

M. Josy Dubié (ECOLO). - Monsieur le ministre, je relève donc que vous êtes conscient de l'importance du Sénat, en particulier dans ce domaine.

M. Didier Reynders, ministre des Finances. - J'en suis conscient à tout moment.

Vous aurez constaté que je suis présent depuis un certain temps dans cet hémicycle et que je compte encore participer à ses travaux pendant quelque temps, aujourd'hui en tout cas.

Cela étant, je suis ravi que l'on puisse participer à ce genre de groupe de travail au sein du Sénat puisque, je vous le rappelle, la position du gouvernement était unanime en la matière. Cependant, je crois percevoir que ce n'est pas le cas au sein des groupes.

M. René Thissen (PSC). - Le 30 mai dernier, le gouvernement a déposé à la Chambre un projet de loi modifiant la loi du 7 mai 2000 attribuant une dotation annuelle au Prince Philippe et à la Princesse Astrid, en vue de mettre sur un pied d'égalité le fils cadet du Roi Albert II avec ses aînés.

C'était, me semble-t-il, le seul objectif de ce projet de loi.

Comme l'a rappelé opportunément M. Dubié, le gouvernement nous disait que ce projet répondait au sentiment unanime de la Nation. Il pouvait d'autant plus le croire que, dans l'opposition, il bénéficiait du soutien de certains.

Ce projet de loi prévoyait que le prince Laurent recevrait à partir du 1er juillet 2001 une dotation annuelle d'un montant identique à celui octroyé à sa soeur, à savoir 11 millions de francs nets par an. Ce débat avait suscité à la Chambre un certain nombre de réactions négatives, principalement du côté flamand - d'autres voix s'élèvent à présent en ce sens au Sénat -, arguant qu'il faudrait à l'avenir limiter l'octroi d'une dotation définie au préalable à un nombre déterminé de membres de la famille royale et non à l'ensemble des successibles du Roi ou, encore, accorder une dotation globale que le Roi partagerait avec ses proches. Les idées ont fusé en sens divers... Ces palabres ont finalement abouti au vote du projet par 85 voix pour, émanant de la majorité et du PSC, 42 contre, venant du CVP, de la Volksunie et du Vlaams Blok, et 10 abstentions, émanant de divers membres de la majorité.

Les groupes politiques réfractaires à l'attribution de cette dotation et certains parlementaires appartenant au parti du premier ministre ont décidé d'évoquer le projet au Sénat à l'avant-veille des vacances parlementaires.

En commission des Finances, le débat s'est enflammé à la suite du dépôt de l'amendement de M. Jean-Marie Dedecker visant à limiter lors de l'établissement de la liste civile pour la durée du règne du successeur du Roi la dotation au prince héritier ou à la princesse héritière.

Certains se sont interrogés quant à un éventuel problème constitutionnel, sur le point de savoir si la décision revenait au Parlement. Cette question n'a pas reçu de réponse. Il a simplement été convenu, au terme de cette réunion, de prendre le temps de la réflexion, étant entendu que nous nous reverrions dès la rentrée pour discuter de ce problème. Tout le monde était d'accord de reconsidérer la question, car il faut effectivement fixer des limites.

Que les choses soient claires. Le PSC ne discute même plus de la dotation de 11 millions au prince Laurent puisqu'il est évident qu'elle doit être accordée, mais il est preneur d'un débat serein, dans le calme, en dehors de tout poujadisme ou de tout populisme.

Nous sommes prêts à discuter de qui peut bénéficier d'une dotation, à quelles conditions elle peut être octroyée et à quelles conditions elle pourrait être retirée. Il convient de ficeler un paquet global. Dans sa sagesse, le Sénat a décidé de créer un groupe de travail. Le PSC a immédiatement indiqué qu'il participerait à ce groupe de travail sans aucun préjugé...

M. Philippe Moureaux (PS). - En libre-exaministe...

M. René Thissen (PSC). - Je crois, monsieur Moureaux, que tout le monde a droit au libre-examen, quelles que soient ses convictions.

Nous essayerons d'aboutir, après avoir entendu les spécialistes de la question, à un texte qui tienne la route pendant très longtemps. Il est inutile de légiférer dans la précipitation, surtout quand l'avenir de l'importante institution qu'est la monarchie est en jeu. Nous voterons donc sans état d'âme pour la dotation royale, mais c'est aussi sans état d'âme et de manière constructive, que nous entamerons la réflexion globale.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De heer Monfils heeft zo net gesproken over de `justice distributive', maar ik dacht dat we het met het `infinite justice' van de heer Bush hadden gehad.

De discussie over het wetsontwerp tot invoering van een dotatie aan Prins Laurent heeft er een heuse lijdensweg op zitten. Niemand had kunnen vermoeden dat die weg zo lang zou worden. De bespreking werd aangevat in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 21 juni 2001 en sneller dan verwacht beëindigd in de plenaire vergadering van 5 juli 2001. Op dat ogenblik werden de eerste kritische geluiden gehoord en de grootste oppositiepartij, toen nog de CVP, nu de CD&V en nog steeds geen pleitbezorger van de republiek, keurde de dotatie aan Prins Laurent af. Dat was een eerste en duidelijk signaal.

Belangrijker was evenwel onverwacht en tegen de wens van de regering dat het ontwerp werd geëvoceerd door 16 senatoren uit vier fracties, de VLD, Ecolo, Agalev en onze fractie.

De rapporteur, de heer Moens, heeft een goed en duidelijk verslag uitgebracht over de werkzaamheden. Ik heb zelfs opgemerkt dat de toehoorders in de tribune, voor de eerste maal geboeid hebben geluisterd naar wat hier in de Senaat gebeurt. Collega Moens, ik dank u daarvoor.

De evocatie bleek terecht, want in de commissie werd een meerderheid gevonden, zelfs zonder de steun van het Vlaams Blok, voor het amendement van de heren Jean-Marie Dedecker, Geens, Lozie, Dubié en mijzelf. Wij zijn toch niet allemaal Decroly's. Het doel van dit amendement was uitvoering te geven aan de woorden van VLD-fractieleider Coveliers in de Kamer die voorstelde een definitieve regeling te vinden inzake de dotaties. Ook de CD&V toonde zich in de commissie bij monde van haar fractieleider een waardige voorstander van een duidelijke regeling, maar zei tegelijkertijd dat het gezien de nakende vakantie aan de vereiste tijd ontbrak.

Vandaag zit de te lange vakantie erop. Er ligt een zee van tijd voor ons. Laat ons de gelegenheid te baat nemen om in dit dossier voor eens en altijd definitieve criteria vast te leggen. Wie het dossier kent weet dat het een slecht dossier is, zeker als we kijken naar wat in andere Europese landen gebruikelijk is.

Krachtens artikel 89 van de Grondwet ontvangt elke aantredende Koning en zijn gezel een financiering. Verder wordt er her en der met toepassing van de wetten van 16 november 1993 en van 7 mei 2000 voorzien in dotaties. De heren Thyssen en Monfils hebben het gehad over de ongrondwettelijkheid van de aanvullende dotatie voor de koninklijke familie. Er wordt verteld dat deze dotatie ten goede komt van mevrouw Lilian Baels en dat werd tot nog toe door niemand ontkend. Samen met de professoren Erauw en Senelle stel ik genoegzaam vast dat er mettertijd heel wat dingen worden vergeten of gladgestreken, want in 50 jaar heeft geen enkele volksvertegenwoordiger of senator ooit nog iets gezegd over de wenselijkheid van die aanvullende dotatie.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Vous avez des constitutionnalistes, nous en avons d'autres... Vous avez des professeurs d'université, nous en avons d'autres... Vous exprimez vos réticences, mais je constate quant à moi que la commission a voté notre amendement. Ce n'est donc pas la peine de continuer à débattre cette question. Que dire de plus ?

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De redenen waarop deze ongrondwettelijke dotatie destijds werd gegrond, namelijk het verblijf in het buitenland van Leopold III, de opvoeding van de kroonprins, het onderhoud van prins Albert en prinses Josephine-Charlotte, vervielen met de tijd, maar de dotatie is gebleven.

De eerste minister heeft in zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag in verband met het lidmaatschap van de koninklijke familie, trouwens uitdrukkelijk aangegeven dat mevrouw Lilian Baels, in tegenstelling tot koningin Fabiola, geen lid is van de koninklijke familie. Waarom krijgt zij dan jaarlijks een dotatie van 16 miljoen frank netto, wat overeenstemt met een brutoloon van 30 miljoen frank?

We willen echter constructief blijven. Het uitgangspunt van een goede regeling ter financiering van het koningshuis, ik refereer hier uitdrukkelijk aan alle Europese dynastieën, moet zich beperken tot de besteding van het belastinggeld aan de koning of koningin en gezel, de eventuele weduwe of weduwnaar en de troonopvolger. Vandaar dat het amendement van de heer Jean-Marie Dedecker c.s. een goede aanzet was. Het was op zich zelfs al een compromis want het raakte niet aan de verworven rechten van degenen die vandaag al een dotatie krijgen. Het stond zelfs de dotatie aan prins Laurent niet in de weg.

Nochtans voert de regering een willekeurige reden aan om prins Laurent jaarlijks 11 miljoen netto te betalen. Het heeft op zich niets te maken met de financiering van de koninklijke familie. De regering ontkent dit zelfs niet. Het gaat om een vervangingsinkomen voor het werk dat de prins verricht voor zijn instituut het KINT. Prins Laurent is vandaag de zevende in lijn voor de troonopvolging. Ongelukken niet te na gesproken, komt hij voor de koninklijke titel nooit in aanmerking. Waarom hem dan royaal financieren? De regering verwijst naar de financiering van prinses Astrid, die evenmin een aanneembare troonopvolger kan worden genoemd. De regering vergeet evenwel te vermelden dat die dotatie enkel gemotiveerd was door het feit dat ze getrouwd en kinderrijk is. Bij mijn weten is prins Laurent nog niet getrouwd en kinderloos, maar misschien kunnen we voortgaan op de populaire pers die blijkbaar "van wanten" weet.

Indien wij de dotatie aan prins Laurent vandaag goedkeuren zonder duidelijke richtlijnen voor de toekomst geven we alle argumenten aan de kinderen van prinses Astrid, van prins Filip en binnenkort misschien van prins Laurent om op basis van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreffende de gelijke behandeling, eenzelfde vergoeding op te eisen. Het zal misschien de eerste keer zijn dat de leden van de koninklijke familie voor het Arbitragehof zullen verschijnen.

Mijn fractie wil verder gaan. De dotatie aan prins Laurent mag niet worden goedgekeurd. Er is geen enkele reden om hem een dotatie toe te kennen. Daarom heb ik mijn amendement nummer 1 voor de zoveelste keer ingediend. Indien dit amendement wordt verworpen, zal België het enige land in de wereld zijn, op enkele dynastieën in Afrika na, waar zoveel leden van de koninklijke familie zoveel centen krijgen van de belastingbetaler. De regering ontwikkelt een vreemde oorzaak-gevolgredenering. De kinderen van de koning zouden een dotatie moeten krijgen omdat ze een vertegenwoordigende functie uitoefenen. Is het niet veeleer omgekeerd? In alle andere landen weten prinsen en prinsessen zeer snel waar ze aan toe zijn en ontwikkelen ze een succesvolle carrière in het zakenleven. Bij ons bestaat die motivatie niet.

De heer Coveliers, VLD-fractieleider in de Kamer, verklaarde op 22 juni 2001 in een interview in De Morgen: "Geen enkel koningshuis wordt zo rijk gefinancierd als het onze". Hij heeft gelijk. De totale kostprijs van de financiering van het koningshuis bedraagt 413 miljoen frank. Dat betekent dat in ons land elke burger - rijk of arm - jaarlijks 42 frank betaalt. In Noorwegen betaalt elke burger 20 frank, in Nederland 18 frank, in Zweden 18 frank, in het Verenigd Koninkrijk 10 frank en in Spanje 6 frank.

Als we de ernstige media mogen geloven, hebben de Saksen-Coburgs het financieel niet slecht. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de aankondiging van het boek van Pol Vandendriessche, de Senaat niet onbekend. Rik Van Cauwelaert, vaak bij Herman Van Rompuy op de koffie, liet op 22 september 1999 weten dat van de 12 miljard die koning Boudewijn naliet, geen cent in ons land is terug te vinden. Alles staat op Noord-Amerikaanse rekeningen.

Binnenkort zal onze collega Laurent retroactief 11 miljoen frank netto per jaar ontvangen, dat is ongeveer 44.000 frank netto per werkdag. De regering, in het bijzonder minister Reynders, verdedigt de hoogte van dit bedrag met het argument dat het als een vervanging moet worden gezien voor de vergoeding door het KINT, die door de deelgebieden werd gefinancierd. De vergoeding van het KINT was evenwel slechts 9 miljoen frank bruto. Prins Laurent betaalde op dat bedrag nog belastingen. Ik vind het eigenaardig dat sommige mensen na 11 september, in economisch barre tijden, een loonsverhoging krijgen van 100%.

Met pijn in het hart moet ik zeggen dat eerste minister Verhofstadt al te vriendelijk is voor prins Laurent. Het woord democratie krijgt daardoor een wrange bijsmaak.

Bovendien deelde de regering na de desbetreffende ministerraad in mei niet eens mee dat er een voorontwerp was goedgekeurd. Het nieuws is door een lek bekendgeraakt.

Dat de PRL achter het wetsontwerp staat, verwondert mij niet, mijnheer Monfils. Iemand moet immers de functie van hoflakeien van de PSC overnemen.

Bovendien gaan de geruchten dat het lobbywerk van de logebroeders De Croo, Reynders, Michel en Duquesne hun vruchten hebben afgeworpen.

Wat me echter nog het meest ergert, is dat de socialistische partijen, die beweren op te komen voor de zwaksten in de samenleving, de dotatie mee zullen goedkeuren. Op die manier bedriegen ze hun kiezers. Patrick Janssens, de voorzitter van de SP.A, verklaarde in verband met het klooster van Opgrimbie dat de koning niet meer zou mogen dan de man in de straat. Ik geef hem gelijk. Hij zou het honderd keer moeten zeggen. Het is bij de SP.A momenteel evenwel onrustwekkend stil.

De meerderheid van de bevolking is van oordeel dat de koninklijke familie te veel krijgt. Deze uitspraak is gebaseerd op een enquête van Le Soir van eind 1999, dus nog vóór de dotaties van prinses Astrid en prins Laurent waren goedgekeurd.

Maar er is meer. De eerste burger van het land, de heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en waarschijnlijk de ambitie koesterend voorzitter te worden van het federale parlement, verklaarde in La Dernière Heure van 30 oktober 1999 dat het een grondwettelijke traditie is dat enkel de koning en de vermoedelijke opvolger een dotatie krijgen. Volgens hem moest de dotatie aan prinses Astrid behouden blijven zolang de eerste opvolger kinderloos bleef. Binnenkort verandert de toestand. Zal hij de dotatie aan prinses Astrid dan nog blijven verdedigen?

Zelfs als ik de inspanning doe om alle voorgaande argumenten te negeren, dan nog blijft er de ultieme uitspraak die iedereen moet overtuigen. Onze dierbare collega, prins Laurent, verklaarde in 1999 in La Dernière Heure het volgende - ik lees het voor in het Frans opdat de heer Happart het zou begrijpen: Je suis persuadé que le seul successeur au trône a droit à la dotation.

Wat doen we vandaag? We geven een geschenk van 11 miljoen frank netto waarvan de ontvanger zegt dat het hem niet toekomt. Dat is een democratie onwaardig.

Het belangrijkste wat ik uit de discussies van de voorbije maanden heb geleerd, is dat over bepaalde thema's in dit land best niet wordt gediscussieerd. Telkens wordt gezegd dat er een discussie over het koningshuis moet worden gevoerd. Ik heb dat al dikwijls vergeleken met de discussies over het voortbestaan van de Senaat. De voorzitter weet dat ik al lang aandring op een debat. Er wordt ons vandaag daartoe een kleine kans geboden in de vorm van een werkgroep in de schoot van de commissie voor de Financiën. Die commissie moet volgens collega Monfils, die daarin niet wordt tegengesproken door de voorzitter en de regering, haar werkzaamheden over enkele weken afronden teneinde een wettelijke regeling te vinden. Ik vraag met aandrang de heer Jean-Marie Dedecker tot voorzitter van die werkgroep te benoemen zodat hij de hand kan houden aan de agenda en de conclusies. Mijn fractie zal spoedig met een concreet voorstel komen. Ik ben echter sceptisch. Collega Jean-Marie Dedecker en ikzelf hebben op 22 juni 2000 een voorstel ingediend tot oprichting van een commissie betreffende de koninklijke prerogatieven. Dat is nog altijd niet in overweging genomen. Zelfs het Vlaams Blok wordt zo niet behandeld. Ik heb de voorzitter reeds twee brieven geschreven, maar ik kreeg geen enkel antwoord. Zal de werkgroep even onverschillig worden behandeld? Ik hoop het niet. Ik wens dat mensen zich aan hun woord houden en laat ook niet na ze daaraan te herinneren. Dat moet ook duidelijk zijn voor de voorzitter en de heer Monfils. De Senaat mag zich niet laten gijzelen. Hij moet zijn werk in volle onafhankelijkheid kunnen doen en zal dat doen. Niemand zal ons dit beletten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijn fractie is gehecht aan het koningshuis. In de context van de Belgische evenwichten is het een waarborg voor de beleving van onze fundamentele rechten en vrijheden en voor de democratie. De bespreking van het statuut van de monarchie moet buiten elke partijpolitieke betwisting blijven. Oplossingen moeten steunen op een brede meerderheid. Daarom betreuren wij dat de regering vóór het indienen van haar ontwerp geen contact heeft genomen met de belangrijkste Vlaamse oppositiepartij. Dat is in het verleden altijd het geval geweest.

Nochtans wordt onze houding niet bepaald door dergelijke beschouwingen. Wanneer men de discussie buiten de partijpolitiek wil houden, kunnen enkel objectieve criteria in acht worden genomen. Die criteria staan in de Grondwet, die een volgorde aangeeft voor de troonopvolging. Dat is het objectieve aanknopingspunt wanneer over de financiering wordt gesproken.

Wellicht kunnen andere criteria aan de orde komen, maar die zijn vandaag niet voorhanden. Daarom vinden wij dat we ons aan het criterium van de Grondwet moeten houden en dat het ontwerp, dat niets anders is dan een gelegenheidsontwerp, daar niet aan tegemoet komt, aangezien de volgorde in de troonopvolging het ontwerp niet inspireert. Wij vinden dat een gelegenheidswet derhalve voorbarig is. Het signaal om een werkgroep in het leven te roepen vinden we goed, maar laten we de resultaten van de werkzaamheden van die werkgroep afwachten, alvorens een beslissing te nemen.

Aan de Senaat wordt immers een dubbele beslissing gevraagd, die intern contradictoir is: te stemmen over de dotatie van Prins Laurent op grond van niet-objectieve criteria, enerzijds, en te stellen dat de criteria later in een werkgroep zullen worden vastgesteld, anderzijds. Wij vinden dit contradictoir. Het zou veel wijzer zijn om de stemming daarover uit te stellen tot de resultaten van de werkgroep bekend zijn.

Indien de Senaat niet ingaat op mijn verzoek om de stemming te verdagen, is onze fractie spijtig genoeg verplicht, zoals in de commissie, tegen het ontwerp te stemmen. Deze houding is enkel ingegeven door het respect voor de Grondwet en drukt op geen enkele wijze een persoonlijk oordeel uit over de activiteiten van Prins Laurent.

M. Olivier de Clippele (PRL-FDF-MCC). - J'habite dans le quartier africain de Bruxelles ; je suis donc probablement le parlementaire le plus proche géographiquement du Palais royal. Je me permets de relever le gant jeté ici au milieu de notre assemblée. Mon prédécesseur à cette tribune, le chef de groupe du CD&V, a prononcé des paroles à mon avis très sages au sujet de la monarchie. Comme le disait Victor Hugo, quand l'espoir change de camp, le combat change peut-être d'âme.

Je ne vous entretiendrai pas longtemps du rôle de la famille royale, mais je crois que certains propos doivent être relevés si ce n'est corrigés.

En tant que notaire, j'ai été appelé au chevet d'une dame mourante à l'hôpital. Son dernier souhait était de léguer ses biens - certes pas une grande fortune - aux oeuvres du Prince Laurent. J'ai aussi rencontré à de multiples reprises des membres de la famille royale auprès des oeuvres sociales dans les Marolles. J'ai tout de suite compris que leur présence dans l'action sociale menée par les citoyens est une reconnaissance aux yeux de tout le pays.

Je ne veux pas dire que les collègues qui s'opposent à la monarchie sont asociaux, mais je crois qu'il est bon d'examiner à tête reposée le rôle que peut jouer la présence des membres de la famille royale. Je sais, par exemple, que les chefs d'entreprise apprécient énormément la présence d'un membre de la famille royale lorsqu'ils doivent négocier des contrats d'exportation dans des pays lointains. J'entends qu'un débat sera ouvert sur le sujet et je m'en réjouis. Je crois d'ailleurs que la famille royale n'aura pas à rougir de l'action qu'elle mène.

J'en viens à une dernière considération : à la suite des derniers congrès qui se sont tenus dans certains partis, il est fort possible que la Belgique devienne une société fracturée et je suis très inquiet à ce sujet. Il ne faut pas croire que nous resterons toujours nécessairement un pays sans combats potentiellement violents. Ce n'est pas nécessairement inscrit dans nos gènes.

Puisqu'on a parlé de Louis XVI, je me permets de rappeler qu'après son exécution en 1793, la France a connu une sorte de guerre civile, avec des insurrections en Vendée. Plus récemment, d'autres sociétés se sont fracturées - je pense à l'Afghanistan et à l'Espagne. Le présence d'un roi n'est pas nécessairement contraire à la démocratie. En effet, l'Espagne a évolué d'une dictature vers une démocratie tout en optant pour une monarchie constitutionnelle.

Laten we goed nadenken alvorens we de monarchie afschaffen. 440 miljoen is niet veel geld om de vrede in ons land te bewaren.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je serai bref. Je tiens toutefois à souligner qu'il n'est pas illégitime de débattre des problèmes de dotation ! Ce n'est pas un crime d'en discuter !

Je dirai à M. Monfils qu'il est évidemment plus simple de pratiquer une justice distributive quand on élargit l'assiette, c'est bien connu. Distribuer ce qui existe est moins aisé.

Par ailleurs, monsieur le président, je ne sais évidemment pas quelle sera l'issue de nos débats, mais je constate que si, en juillet, nous avions décidé de reporter ce point pour y réfléchir, aujourd'hui on nous proposerait de voter et de réfléchir ensuite ! Qu'avons-nous parcouru comme itinéraire en l'espace de trois mois ? J'en appelle à votre sagesse et à votre sagacité, monsieur le président, et vous laisse le soin de décider de la voie à suivre.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Je voudrais répondre à M. Mahoux que même aujourd'hui au Bureau qui s'est tenu quelques heures après la réunion de la commission, on a bien parlé de ce groupe de travail qui sera prochainement constitué. La promesse que nous avons faite sera donc bien suivie d'effet puisque le Bureau a défini aujourd'hui la méthode de travail et a décidé de quelle commission dépendrait le groupe de travail, lorsque ses travaux s'achèveront.

J'ai une seconde raison de reprendre la parole : je me suis aussi rendu compte avec horreur que j'avais oublié de féliciter M. Moens de son exercice difficile consistant à faire un rapport oral sur un sujet aussi complexe ! Je m'acquitte bien volontiers de cette tâche en le remerciant de son travail.

-De algemene bespreking is gesloten.