2-144

2-144

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 11 OCTOBRE 2001 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi, au ministre des Affaires sociales et des Pensions et au ministre des Finances sur «le statut des gardiennes d'enfants à domicile» (n° 2-555)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijn vraag om uitleg volgt op mijn mondelinge vraag van 21 juni aan de minister van Financiën omtrent hetzelfde onderwerp. Op dat ogenblik was het statuut van de onthaalmoeders volop in de aandacht. Er kon worden gesproken van een nepstatuut. De minister heeft toen geantwoord dat er omtrent dit onderwerp geen vaste rechtspraak bestaat. Het Arbeidshof te Gent heeft op 19 september een belangrijk arrest geveld en geoordeeld dat onthaalmoeders onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 1978 op de arbeidsovereenkomsten. Een onthaalmoeder is dus een werkneemster. Volgens de rechtbank verricht ze arbeid tegen een loon onder gezag en toezicht van een dienst. Het Hof stelde ook dat onthaalmoeders in hoofdzaak hoofdarbeid verrichten en dus het statuut van bediende hebben. Hierdoor hebben ze recht op alle bijbehorende arbeidsrechtelijke en sociale zekerheden. De minister van Financiën zei bijkomende informatie te zullen inwinnen of onthaalouders al dan niet werknemers zijn. Hij deed opmerken dat er duidelijke rechtspraak moest komen om een ondubbelzinnige beslissing te kunnen nemen. Hij stelde dat op fiscaal vlak de vergoeding die per kind en per plaatsingsdag via de erkende diensten aan de opvanggezinnen wordt toegekend, momenteel niet als een belastbaar beroepsinkomen wordt beschouwd, maar als een onkostenvergoeding met alle gevolgen van dien. Vergoedingen bij ziekte of ongeval, vakantiegeld, pensioenrechten en werkloosheidsuitkeringen worden bijgevolg niet toegekend.

Zijn de ministers bereid het huidige statuut van de onthaalouders, waarbij zij geen loon krijgen doch een fiscaal vrijgestelde kostenvergoeding, te herzien in het licht van het belangrijke arrest van het Arbeidshof? Zo neen, kunnen zij dan uitvoerig toelichten hoe dit valt te rijmen met het antwoord op mijn mondelinge vraag?

Erkennen de ministers dat onthaalouders hoofdzakelijk hoofdarbeid verrichten en dus het statuut van bediende hebben? Zijn zij bereid het arrest onverwijld toe te passen en erop toe te zien dat de werkgevers het minimumloon, de kosten en de wettelijke sociale zekerheidsbijdragen betalen, eventueel in overleg met de gemeenschappen? Bekomen de onthaalouders waarop zij recht hebben, namelijk vergoedingen bij ziekte of ongeval, vakantiegeld, pensioenrechten en werkloosheidsuitkeringen? Erkennen de ministers dat voor de toekomst de wet op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is op de onthaalouders? Zo neen, kunnen zij dit dan uitvoerig toelichten? Zijn ze bereid de onthaalouders van bij hun aanwerving te regulariseren? Zijn daarvoor de nodige fondsen aanwezig?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Wat de juridische inschatting van dit probleem betreft, wil ik zeer correct blijven en dus genuanceerd antwoorden. Met betrekking tot het arrest van het Arbeidshof van Gent van 19 september 2001 over de betwisting tussen de gemeente Bredene en een erkende en gesubsidieerde onthaalmoeder, merk ik op dat de juridische procedure eigenlijk nog niet volledig is uitgeput. Indien er geen verder beroep wordt aangetekend, zoals de gemeente Bredene heeft aangekondigd, of indien de uiteindelijke uitspraak in beroep eveneens deze specifieke arbeidsrelatie zou omschrijven als een arbeidsovereenkomst als bediende, dan dient de gemeente Bredene haar verplichtingen als werkgever tegenover de betrokken onthaalmoeder na te komen. Dit heeft financiële gevolgen voor die gemeente. Het betekent eveneens dat deze onthaalmoeder sociaalrechtelijk als bediende wordt beschermd. In deze individuele situatie oordeelde het Arbeidshof te Gent dat een gezagsrelatie tussen beide partijen bestond. Het is mogelijk dat in andere situaties de rechter tot het besluit zou komen dat er niet voldoende elementen aanwezig zijn om te spreken van een gezagsrelatie. Het is niet zo eigenaardig dat er verschillende kwalificaties ontstaan bij verschillende gerechtelijke uitspraken. Dat is ook het geval in andere sectoren. Ook met betrekking tot het arbeids- en sociaal zekerheidsrechtelijk statuut van andere beroepsgroepen, zoals journalisten, kunstenaars of kantoorhouders van verzekerings- of bankmaatschappijen, ontstond in het verleden een rechtspraak die geval per geval de relatie tussen de contractanten onderzocht. Dit leidde tot uiteenlopende beoordelingen. Dit ene arrest geeft dus geen aanleiding om automatisch alle erkende en gesubsidieerde onthaalmoeders als bedienden te beschouwen. In die situaties echter waarin er wel degelijk wordt geoordeeld dat er een gezagsrelatie en bijgevolg een werknemersovereenkomst met de erkende en gesubsidieerde onthaalmoeder bestaat, is het evident dat de dienst zijn verplichtingen als werkgever nakomt.

In deze situatie geniet de erkende en gesubsidieerde onthaalmoeder een volledige sociale bescherming en dienen er ook sociale bijdragen te worden betaald. Dan heeft de onthaalmoeder, naast eventuele onkostenvergoedingen, eveneens recht op loon. De vraag of en hoeveel financiële middelen de erkende diensten hiervoor nodig hebben, behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.

Het behoort trouwens volledig tot de bevoegdheid van de gemeenschappen om eventueel anticiperend op andere gerechtelijke uitspraken, het beleid inzake de erkende en gesubsidieerde onthaalmoeders al dan niet aan te passen. In de wetenschappelijke literatuur, bijvoorbeeld het rapport dat Van Buggenhout en Bouckaert in opdracht van de Koning Boudewijnstichting hebben opgesteld, wordt deze vorm van kinderopvang als semi-agorale arbeid omschreven, dat wil zeggen ergens op het continuüm tussen vrijwilligerswerk en professionele beroepsarbeid. Ik spreek me daarover niet uit omdat dit tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort. Precies omdat de arbeid van de onthaalouders vandaag niet wordt gekwalificeerd als professionele beroepsarbeid, blijven ze sociaal onbeschermd. Om precies dezelfde reden is ook fiscaalrechtelijk de vergoeding van semi-agorale arbeid beperkt tot een onkostenvergoeding. Omdat deze mensen vandaag echter sociaal onbeschermd werken, wil ik samen met de gemeenschappen een specifieke vorm van sociale bescherming voor hen uitwerken.

Momenteel rondt de werkgroep, die werd opgericht tussen de verantwoordelijke federale en gemeenschapsministers, zijn werkzaamheden af en zullen de voorstellen eerstdaags aan de interministeriële conferentie worden voorgelegd.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het antwoord van de minister stelt me teleur. Het verschilt niet van wat hij vóór het arrest van 19 september 2001 verklaarde. Het zou om een individueel geval gaan waarover de rechtbank een individueel oordeel heeft geveld.

Nochtans kan een uitspraak van een arbeidshof toch een belangrijke indicatieve waarde hebben. Ik vrees dat de minister er met zijn antwoord op aanstuurt dat werknemers, die voor hun rechten willen opkomen, best naar de rechtbank stappen. De vraag rijst dan hoeveel onthaalouders er naar de rechtbank moeten gaan en hoeveel arresten er moeten worden geveld vooraleer ze een duidelijk statuut krijgen.

Gezien de budgettaire problemen, zowel op federaal als op gemeenschapsvlak, wordt het steeds moeilijker om in een degelijk statuut te voorzien. Dat mag de minister evenwel niet ontslaan van de verplichting om in een statuut te voorzien.

Naar aanleiding van een vraag over het statuut van advocaten, antwoordde de minister van Justitie, na een belangrijk arrest van het Hof van Beroep van Brussel, dat een statuut voor de advocaat en de advocaat-medewerker moest worden uitgewerkt. Dat is blijkbaar niet het spoor dat de minister in verband met de onthaalouders wenst te volgen. Ik betreur dat. Er zullen wellicht nog andere arresten volgen, dit in tegenspraak met wat de minister van Financiën op 21 juni verklaarde, namelijk dat er geen vaste rechtspraak bestaat. Het feit dat de gemeente Bredene zich bij het arrest neerlegt, geeft aan dat het arrest wel degelijk het statuut van werknemer betreft.

-L'incident est clos.