2-594/2 | 2-594/2 |
19 APRIL 2001
Op grond van de Rijnvaartakte van Mannheim van 17 oktober 1868 heeft de Centrale Commissie voor de Rijnvaart een autonome bevoegdheid inzake de scheepvaart op de Akte van Mannheim-wateren namelijk de Rijn, de zijrivieren, de Rijnmondingen en de Schelde en Rijn verbindende wateren. De lidstaten zijn België, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland.
De overtredingen van de gemeenschappelijke Rijnvaartreglementering worden bestraft met geldboetes van « 3 tot 2 500 trekkingsrechten op het Internationaal Muntfonds » en dit op grond van artikel 32 van de Herziene Rijnvaartakte, zoals laatstelijk gewijzigd door het Aanvullend Protocol nr. 3 van 17 oktober 1979.
Voorliggend Aanvullend Protocol nr. 6 heeft tot doel de strafmaat voor de overtredingen van de Rijnreglementering en voornamelijk van die bepalingen die betrekking hebben op de bescherming van het water tegen verontreiniging afkomstig van de scheepvaart, in overeenstemming te brengen met de strafmaat die in de verschillende verdragsluitende partijen wordt gehanteerd. Het bedrag van de maximum geldboete wordt ongeveer vertienvoudigd. Bovendien wordt zij, gezien de totstandkoming van de EMU, nu vastgesteld in euro.
De artikelen 1 en 2, alsook het wetsontwerp in zijn geheel, worden zonder bespreking eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean-Marie DEDECKER. | Marcel COLLA. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Senaat nr. 2-599/1 2000-2001)