2-105 | 2-105 |
Mevrouw Erika Thijs (CVP), rapporteur. - Allereerst wens ik voor het verslag over de vermelde wetsontwerpen te verwijzen naar de schriftelijke documenten. Die verslagen zijn immers uitermate beknopt, vermits de laattijdigheid waarmee de regering deze belangrijke ontwerpen aan het Parlement heeft voorgelegd nauwelijks ruimte heeft gelaten voor inhoudelijke debatten, laat staan een reactie in de commissie. Gelet op de overhaasting waarmee de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden deze ochtend door de regering werd opgevorderd, moet de Senaat stilaan begrijpen dat onze instelling voor de regering niets meer is dan een lastige formaliteit.
In deze omstandigheden zal ik me dan ook beperken tot een bondige uiteenzetting van de hoofdkritiek van mijn fractie op het wetsontwerp tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van overige wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren.
Deze kritiek heeft betrekking op de werklast van de lokale politie, de beknotting van de lokale autonomie, de taalhoffelijkheid en de wijze waarop de dotaties worden uitbetaald. Deze elementen maken elk het voorwerp uit van een specifiek amendement dat onze fractie heeft ingediend.
Ten eerste, artikel 3 van het ontwerp legt de lokale politie nog maar eens nieuwe lasten op. Het is immers de bedoeling van de regering het toezicht op het gevangeniswezen, dat volgens de wet van 7 december 1998 in geval van nood aan de federale politie werd toevertrouwd, tevens aan de lokale politie toe te vertrouwen. Dit is uiteraard onbegrijpelijk, gelet op de financiële lasten waarmee de gemeenten in het raam van hun reeds bestaande bevoegdheden te kampen hebben.
Ten tweede, hetzelfde artikel legt voor de uitvoering van deze opdrachten dwingende richtlijnen van de minister van Binnenlandse Zaken aan de lokale politie op, wat zonder meer indruist tegen de algemene filosofie van de wet van 7 december 1998 en tegen het Octopusakkoord waarnaar de regering maar al te graag verwijst om de oppositie het zwijgen op te leggen.
De memorie van toelichting bepaalt dat de lokale politie in geval van onlusten kan worden ingezet door de minister van Binnenlandse Zaken. Is de handhaving van de openbare orde per definitie een lokale bevoegdheid die door het lokaal niveau moet worden uitgevoerd, zonder dat de federale overheid hiervoor dwingende maatregelen moet opleggen?
Deze aspecten rechtvaardigen het amendement dat we opnieuw hebben ingediend.
Ten derde, het ontwerp is een zoveelste gemiste kans om de taalhoffelijkheid, een van de beginvoorwaarden van een authentieke communautaire vrede in onze hoofdstad, te bevorderen. Mijn fractie heeft een amendement ingediend met de bedoeling de samenwerking te bevorderen binnen de diverse politieraden van de twee gemeenschappen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest samenleven. Gelet op het belang van de politieraden in het algemeen en het specifiek belang van de politieraden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is het immers ondenkbaar dat de Nederlandstaligen geen enkele stem zouden hebben in het veiligheidsbeleid van ons hoofdstedelijk gewest met zijn miljoen inwoners.
Ons amendement werd door de commissie zonder meer verworpen, hoewel het zeer voorzichtig was geformuleerd. Het was onze bedoeling beide gemeenschappen de waarborg te geven dat ze in de politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten minste één vertegenwoordiger zouden hebben. Blijkbaar is voor bepaalde leden van de meerderheid echter elke Vlaming in Brussel er één te veel. Deze kortzichtige houding is des te schokkender wanneer we de verschillen tussen de dotaties aan de gewesten bekijken. Zo blijkt dat Vlaanderen per inwoner 1551 frank krijgt toebedeeld, terwijl Wallonië en Brussel respectievelijk 2000 en 3165 frank krijgen. Zelfs als dit toch wel enorme verschil tussen Vlaanderen en Brussel kan worden verklaard door de bijzondere taken van de hoofdstad - wat niemand eigenlijk kan toetsen bij gebrek aan objectieve criteria - dan nog is het onbegrijpelijk dat de Vlamingen op het gebruik van deze federale gelden helemaal geen toezicht mogen uitoefenen. We betreuren dus dat de Vlamingen wel mogen bijdragen, maar in enige democratische controle helemaal geen stem hebben.
Tot slot leidt de slordige redactie van de wet in het algemeen en van de artikelen 22 en 23 in het bijzonder, tot rechtsonzekerheid. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk welke overheid de personeelsleden van de lokale politie uitbetaalt en op welke voorwaarden. Artikel 140ter, tweede lid, paragraaf 6 lijkt een alternatief te bieden: "het uitvoeren van de betaling voor rekening van de zone of het aanleveren van de vereiste betalingselementen aan het sociaal secretariaat GPI". Ons amendement nummer 3 heeft tot doel door het weglaten van het tweede lid van punt zes deze ambiguïteit op te heffen. In het derde lid van hetzelfde artikel lijkt die taak immers te worden toevertrouwd aan de Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven, terwijl volgens artikel 140quater, derde lid, punt 2 de lokale politie de overzending van de berekening en de gegevens die noodzakelijk zijn voor de betaling vraagt. Dat lijkt erop te wijzen dat de gemeenten of de meergemeentezones die hun personeel zelf willen uitbetalen daarom moet verzoeken. Onvoorstelbaar toch. Amendement nummer 4 heeft dan ook tot doel het woord `vragende' in punt 2 van artikel 140quater te schrappen. Elke gemeente moet immers zelf haar personeel kunnen uitbetalen, zonder dat ze daar specifiek om moet verzoeken. We hebben altijd gepleit voor de autonomie van de gemeenten. Gaan we ze dan op dit punt beknotten?
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik zie dat nu de minister van Justitie de minister van Binnenlandse Zaken dient te vervangen. Ik zal niet zeggen dat de regering vandaag het beeld geeft op krukken te lopen, maar het is zoals in de toneelstukken van Goldoni: er komt altijd iemand anders binnen dan degene die wordt aangekondigd. Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen dat ik de Senaat beschouw als een theater, of als een filmzaal zoals de heer Moureaux vorige week zo welsprekend zei.
U kent de omstandigheden waaronder de verschillende aanpassingen aan het statuut van de nieuwe politie dienen te gebeuren. Daardoor wordt de Senaat voortdurend geconfronteerd met wijzigingen op wijzigingen aan bepalingen die de vroeger gewijzigde bepalingen wijzigen. Dat wordt natuurlijk allemaal bijzonder ingewikkeld en we leveren dan ook een zeer grote inspanning om deze politiehervormingen te blijven volgen. Dit is een prachtig voorbeeld van snel en efficiënt bestuur. Elke dag wordt het land overspoeld met richtlijnen van de minister van Binnenlandse Zaken. De heer Duquesne zal de geschiedenis ingaan als degene die Filips II overtreft in het sturen van richtlijnen en brieven. Filips II deed dat vanuit de bossen van Segovia, minister Duquesne vanuit de Wetstraat. Burgemeesters, onder meer die van Vilvoorde, vertellen me dat ze een voltijdse medewerker met juridische kennis moeten aanwerven om bij te kunnen houden wat er op 1 april 2001 allemaal moet worden gewijzigd.
Er moeten nog allerlei wetten gestemd en nadien gepubliceerd worden, ik neem aan op 31 maart in een vierde uitgave van het Belgisch Staatsblad. Men zal bijkomend postbodes moeten aanwerven om ons zaterdag de duizenden bladzijden van het nieuwe statuut van de politie aan de gemeentebesturen te bezorgen.
De vraag is hoe de plaatselijke bestuurders op 1 april het politiepersoneel zullen meedelen wat nu precies het nieuwe politiestatuut is. Het zou aangewezen zijn om één grote aanvullende wet goed te keuren, zodat we niet verplicht zijn een "salamidiscussie" te voeren en de bespreking telkens te onderbreken. Een "salamicrash" op de beurs blijft ook niet zonder gevolg.
Collega Thijs heeft aangetoond dat er een aantal problemen rijzen bij de ontwerpen die ter discussie zijn, onder meer aangaande de vertegenwoordiging van de Nederlandstalige bevolking in de Brusselse Politieraad. Bij de discussie over artikel 184 van de Grondwet stelden we voor om toch een formule te vinden die de aanwezigheid van de Nederlandstalige gemeenschap in Brussel in de Politieraad zou verzekeren. In de Kamer werd gezegd dat dit later wel zou worden gerealiseerd.
Het voorliggend ontwerp gaat precies over de concrete modaliteiten voor de werking van de Politieraad. De Senaat is de Kamer van de Gewesten en de Gemeenschappen, daarom moeten we bezorgd zijn over de Vlaamse minderheid in Brussel en ervoor zorgen dat ze in de Brusselse Politieraad vertegenwoordigd zou zijn. Men kan toch niet beweren dat de veiligheid van de burgers enkel voor een bepaald deel van de inwoners van Brussel relevant is en dat de Vlamingen niet betrokken moeten worden bij de besluitvorming over de veiligheid. De veiligheid impliceert immers een aantal preventieve maatregelen.
Ik doe een oproep tot onze Nederlandstalige collega's. Er zou toch minstens één Vlaming in de Brusselse Politieraad moeten zetelen. Er heerst een goede communautaire sfeer, wie kan er zich tegen verzetten dat men ook nog aandacht heeft voor de Vlaamse minderheid in het Brusselse veiligheidsbeleid. Het gaat niet alleen om het aantal, maar ook om de inbreng van de Vlaamse gemeenschap. De legitimiteit van de besluitvorming impliceert dat de diverse Brusselse gemeenschappen ook betrokken worden bij het tot stand komen van de besluitvorming. Als dit niet het geval is, dan kan dit aanleiding geven tot betwistingen die niet bevorderlijk zijn voor de samenleving in Brussel. Daarom dring ik er nogmaals bij de collega's op aan om het amendement nr. 2 goed te lezen, in de hoop dat men aan deze bezorgdheid, die tot uiting kwam in de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, tegemoetkomt.
M. Philippe Moureaux (PS). - Je voudrais faire une mise au point par rapport à de nombreuses rumeurs ayant circulé au sujet des conseils de police de la Région bruxelloise.
En tant que président de la conférence des bourgmestres, j'ai fait vérifier quelles étaient, jusqu'à présent, les délégations désignées pour les conseils de police dans les six conseils de police de la Région bruxelloise. Contrairement à ce qui a été dit, dans les communes qui ont déjà désigné leurs représentants, chaque conseil de police comporte au moins un néerlandophone.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Aan de voorzitter van de conferentie van Brusselse burgemeesters wens ik te vragen of het juist is dat het percentage Nederlandstaligen in de politieraden lager ligt dan het al geringe percentage Nederlandstalige gemeenteraadsleden in de verschillende gemeenteraden. Ik heb vernomen dat er momenteel inderdaad, maar dan zonder wettelijke waarborg, in elke politieraad één Nederlandstalige zitting heeft. Dit is echter slechts voor korte tijd het geval, aangezien een van die Nederlandstaligen binnenkort ontslag neemt.
-De algemene bespreking is gesloten.