2-651/1

2-651/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

12 FEBRUARI 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek, wat de taken van het college van procureurs-generaal betreft

(Ingediend door de heer Jean-Pierre Malmendier)


TOELICHTING


De grote opschudding die enkele jaren geleden in ons land is ontstaan ten gevolge van enkele bijzonder weerzinwekkende criminele zaken, heeft geleid tot een grondige bezinning over het gerecht als instelling, over de wijze waarop het werkt, de actiemiddelen waarover het beschikt, de doeltreffendheid ervan of nog over de wijze waarop het ervaren wordt als een democratisch instrument dat ten dienste staat van alle burgers.

Bij die gelegenheid werd op een aantal fouten gewezen. Er werden hervormingen op touw gezet om die te verhelpen. De fusie van onze verschillende politiekorpsen, de hervorming van het openbaar ministerie, de hervorming van de strafrechtspleging door de goedkeuring van de wet-Franchimont, de invoering van een Hoge Raad voor de Justitie, de wijziging van de wijze waarop onze magistraten worden benoemd, zijn essentiële schakels in de modernisering van Justitie, die in enkele jaren tijd gestalte kreeg. Die modernisering poogt een antwoord te zijn op twee eisen van de publieke opinie : een grotere doeltreffendheid van het politie- en gerechtelijk werk, een klantvriendelijker justitie die doorzichtiger wordt en toegankelijker voor de rechtzoekende, waarbij de afstand tussen gerecht en rechtzoekende kleiner wordt.

Een dergelijke filosofie ligt ook aan dit wetsvoorstel ten grondslag.

De voorgestelde tekst heeft tot doel de taken die zijn opgedragen aan het door de wet van 4 maart 1997 ingestelde college van procureurs-generaal, aan te vullen. Het college van procureurs-generaal legt, in overleg met de minister van Justitie, de krachtlijnen van het te voeren strafrechtelijk beleid vast. Het zorgt voor de coherente uitwerking en de coördinatie van dat beleid in het gehele land. Krachtens artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek maakt het college het resultaat van zijn activiteiten bekend in een rapport dat het jaarlijks aan de minister van Justitie bezorgt. Dit verslag dat « een toelichting bevat over zijn activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar » wordt door de minister van Justitie aan de Kamers meegedeeld en openbaar gemaakt.

Dit wetsvoorstel heeft tot doel artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek aan te vullen, waarbij het college van procureurs-generaal verzocht wordt jaarlijks een tweede verslag in te dienen.

Dit tweede verslag, dat formeel verschilt van het vorige, beantwoordt aan een specifiekere bezorgdheid. Het is de bedoeling in dit rapport het aantal criminele zaken te vermelden die na drie jaar onderzoek door politie en gerecht nog niet zijn opgehelderd. Hier worden alleen misdrijven beoogd die in het Strafwetboek omschreven zijn als misdaden en waarvan de slachtoffers natuurlijke personen zijn.

Dit voorstel beoogt dus voornamelijk de misdaad die de fysieke veiligheid van mensen aantast : de verschillende vormen van doodslag, verkrachting, ontvoering, gijzeling en andere gewelddaden die op personen worden gepleegd. Het onderzoek van de dossiers die na drie jaar nog niet zijn afgesloten of opgelost heeft tot doel inzicht te krijgen in de redenen waarom die zaken niet zijn opgelost. De Senaat krijgt de opdracht kennis te nemen van dit jaarverslag. Hierbij zij duidelijk dat de indiener van het voorstel trouw wil blijven aan het beginsel van de scheiding der machten. Hij heeft geenszins de bedoeling een inmenging van de wetgevende macht te organiseren in het betrokken opsporings- en gerechtelijk onderzoek noch een vorm van toezicht op de rechterlijke macht te creëren. De indiener van dit voorstel heeft enkel de bedoeling om via dit jaarverslag een link tot stand te brengen tussen de wetgevende en de rechterlijke macht alsook een plaats voor dialoog tussen beiden. Die dialoog over niet opgehelderde misdaden zou moeten leiden tot een beter begrip voor het werk van de ander alsmede tot een groter reactievermogen, een snellere reactie en een betere aanpassing van de in te zetten middelen teneinde het politie- en gerechtelijk onderzoek zo efficiënt mogelijk te maken.

Omdat de Senaat bij de jongste grondwetsherziening van 1993 de specifieke taak van bezinningskamer werd opgedragen die zich buigt over de grote maatschappelijke problemen, lijkt de Senaat bijzonder aangewezen om kennis te nemen van het verslag van de procureurs-generaal. De Vergadering zal beslissen over de meest geschikte vorm van het orgaan dat ermee belast wordt het verslag te onderzoeken : een vaste commissie, een subcommissie, een ad hoc-commissie, een werkgroep. Daar het verslag handelt over hangende gedingen, spreekt het in ieder geval vanzelf dat de senatoren die zich over het verslag buigen, gebonden zijn door het beroepsgeheim zoals het is georganiseerd door de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek. Niets belet dat in het voorgelegde verslag de dossiers anoniem blijven. Die maatregel is volstrekt begrijpelijk in het licht van het geheim van het onderzoek dat noch door het verslag, noch door de bespreking ervan mag worden aangetast.

De lessen die worden getrokken uit het onderzoek van het jaarverslag over de niet opgehelderde en in dit voorstel beoogde criminele dossiers, kunnen vanzelfsprekend worden vertaald ­ en dat is een van de doelstellingen ­ in een aanbeveling van wetswijziging waardoor een permanente aanpassing van de wetgeving aan de diverse betrokken criminaliteitsvormen mogelijk wordt. Daar de bespreking van het verslag zal leiden tot een dialoog op geregelde tijdstippen tussen de gerechtelijke wereld en de politieke wereld, mag men hopen dat dit de verantwoordelijkheidszin bij de verschillende betrokkenen zal aanscherpen.

Jean-Pierre MALMENDIER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Dit wetsvoorstel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, wordt een § 7bis ingevoegd, luidende :

« § 7bis. Bovendien stelt het college jaarlijks een verslag op over meer dan drie jaar oude opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken, die handelen over criminele feiten bedoeld in de titels VI, VIbis, VII en VIII van het Strafwetboek, waarvan de slachtoffers natuurlijke personen zijn en de daders onbekend zijn gebleven of nog niet werden berecht.

Het verslag wordt door de minister van Justitie meegedeeld aan de Senaat. De senatoren die belast zijn met het onderzoek van het verslag moeten de geheimhouding zoals georganiseerd door de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek in acht nemen. Zij kunnen op grond van de meegedeelde verslagen voorstellen doen of wetswijzigingen op het gebied van de strafrechtspleging aanbevelen. »

Jean-Pierre MALMENDIER.