2-643/1

2-643/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

2 FEBRUARI 2001


Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


De regering heeft de eer u ter goedkeuring voor te leggen, het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij resolutie 54/4 van 6 oktober 1999 werd goedgekeurd en door België werd ondertekend te New York op 10 december 1999.

Het Facultatief Protocol treedt in werking drie maanden na de nederlegging van de tiende akte van bekrachtiging of toetreding.

Het Facultatief Protocol is een aanvullend internationaal rechtsinstrument bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en draagt bij tot een betere bescherming van de fundamentele rechten van de vrouw.

Op 10 juli 1985 bekrachtigde België het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat in werking trad in 1981. Dit verdrag bevat een omschrijving van de discriminatie van vrouwen en een lijst van maatregelen die de Verdragsluitende Staten worden verzocht te nemen op privé-gebied en uit hoofde van de overheid teneinde een einde te maken aan de discriminatie. Het verdrag behelst velerlei gebieden, met name werkgelegenheid, opleiding, stemrecht, nationaliteitswetgeving, de rechten inzake huwelijk en echtscheiding, gezondheidszorg en gelijkheid voor de wet.

Bij het verdrag werd een « Commissie voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen » opgericht, die een onafhankelijke en internationale controle uitoefent op de door de lidstaten in het kader van het verdrag aangegane verbintenissen. Deze controle wordt uitgeoefend middels het bestuderen, op vaste tijdstippen, van de door de Staten die partij zijn bij het Verdrag aan de commissie overgelegde verslagen betreffende de in toepassing van het bepaalde in het Verdrag genomen interne maatregelen.

Het Protocol voorziet in een werkwijze om de commissie ten aanzien van de Staten die Partij zijn bij het Protocol in staat te stellen :

­ door individuele personen of groepen van personen in het bezit te worden gesteld van kennisgevingen betreffende specifieke schendingen van het verdrag (de kennisgevingsprocedure wordt nader toegelicht in de artikelen 1 tot 7 van het Protocol), en

­ een onderzoek in te stellen naar specifieke of ernstige schendingen van het Verdrag die de Commissie onder de aandacht werden gebracht (de onderzoeksprocedure wordt nader toegelicht in de artikelen 8 en 9 van het Protocol).

Aangezien de met het oog op de controle in het Verdrag vastgelegde werkwijzen ontoereikend bleken, is het Protocol van het allergrootste belang omdat het een betere eerbiediging van de in het Verdrag bedoelde rechten van de vrouw mogelijk maakt.

Aangezien het een Gemengd Verdrag betreft, beslissing ICBB van 8 juni 2000, behoeft het Protocol de goedkeuring van de gemeenschappen en de gewesten.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De minister van Werkgelegenheid,

Laurette ONKELINX.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.


ONTWERP VAN WET


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Werkgelegenheid en van Onze minister van Justitie,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Werkgelegenheid en Onze minister van Justitie zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999, zal volkomen gevolg hebben.

Gegeven te Brussel, 22 januari 2001.

ALBERT

Van Koningswege :

De minister van Buitenlandse Zaken,

L. MICHEL.

De minister van Werkgelegenheid,

L. ONKELINX.

De minister van Justitie,

M. VERWILGHEN.


(VERTALING)

FACULTATIEF PROTOCOL BIJ HET VERDRAG INZAKE UITBANNING VAN ALLE VORMEN VAN DISCRIMINATIE VAN DE VROUW

De Staten die partij zijn bij dit Protocol

EROP WIJZEND dat het Handvest van de Verenigde Naties opnieuw het vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde van de menselijke persoon en in de gelijke rechten van mannen en vrouwen bevestigt,

EROP WIJZEND dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verkondigt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en in rechten zijn geboren en dat eenieder aanspraak heeft op alle daarin genoemde rechten en vrijheden, zonder enig onderscheid van welke aard ook, waaronder begrepen ieder onderscheid naar geslacht,

ERAAN HERINNEREND dat de Internationale Pacten inzake Rechten van de Mens en andere internationale mensenrechteninstrumenten discriminatie op grond van geslacht verbieden,

EVENEENS HERINNEREND aan het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van de Vrouw (hierna te noemen « het Verdrag ») waarin de Staten die partij zij bij dat Verdrag discriminatie van vrouwen in welke vorm dan ook veroordelen en overeenkomen om onverwijld met alle passende middelen een beleid te voeren dat gericht is op uitbanning van discriminatie van vrouwen,

BEVESTIGEND hun vastbeslotenheid open het volledige en gelijke genot van alle mensenrechten fundamentele vrijheden voor vrouwen te verzekeren en doeltreffende stappen te ondernemen om schendingen van deze rechten en vrijheden te voorkomen,

ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT :

Artikel 1

Een Staat die partij is bij dit Protocol (hierna te noemen « De Staat die Partij is » of « de betrokken Staat ») erkent de bevoegdheid van het Comité voor de Uitbanning van Discriminatie van de Vrouw (hierna te noemen « het Comité ») om kennisgevingen in ontvangst te nemen en te behandelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.

Artikel 2

Kennisgevingen kunnen worden ingezonden door of namens individuele personen of groepen van personen die onder de rechtsmacht vallen van een Staat die Partij is bij dit Protocol en die beweren het slachtoffer te zijn van de schending van een in het Verdrag genoemd recht door die Staat. Wanneer een kennisgeving wordt ingezonden namens individuele personen of groepen van personen gebeurt dit met hun toestemming, tenzij de auteur kan rechtvaardigen namens hen te handelen zonder een dergelijke toestemming.

Artikel 3

Kennisgevingen zijn schriftelijk, en mogen niet anoniem zijn. Het Comité neemt geen kennisgeving in ontvangst indien deze betrekking heeft op een Staat die Partij is bij het Verdrag doch niet tevens Partij is bij dit Protocol.

Artikel 4

1. Het Comité neemt geen kennisgeving in behandeling dan nadat het zich ervan heeft overtuigd dat alle beschikbare binnenlandse rechtsmiddelen zijn uitgeput, tenzij de toepassing van dergelijke rechtsmiddelen onredelijk lange tijd vergt of wanneer het onwaarschijnlijk is dat zij volledig rechtsherstel brengen.

2. Het Comité verklaart een kennisgeving niet ontvankelijk wanneer :

a) Dezelfde aangelegenheid reeds is onderzocht door het Comité of werd of wordt onderzocht krachtens een andere procedure van internationaal onderzoek of internationale regeling;

b) Zij niet verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag;

c) Zij kennelijk ongegrond is, of niet voldoende gestaafd;

d) Zij een misbruik betekent van het recht op petitie;

e) De feiten die het voorwerp uitmaken van de kennisgeving hebben plaats gegrepen vóór de datum van inwerkingtreding van dit Protocol ten aanzien van de betrokken Staat tenzij die feiten voortduurden na die datum.

Artikel 5

1. Het Comité kan te allen tijde na het ontvangen van de kennisgeving en vóór het is gekomen tot een vaststelling over de grond van de zaak een dringend verzoek richten tot de betrokken Staat om zulke bewarende maatregelen te nemen als nodig zijn om mogelijke onherstelbare schade voor het slachtoffer of de slachtoffers van de beweerde schending te vermijden.

2. Wanneer het Comité gebruik maakt van zijn bevoegdheid krachtens lid 1 betekent dat geenszins een uitspraak over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van de kennisgeving.

Artikel 6

1. Tenzij het Comité een kennisgeving beschouwt als niet ontvankelijk met betrekking tot de Staat in kwestie, en op voorwaarde dat de individuele persoon of de personen toestemming geven tot het vrijgeven van hun identiteit aan die Staat, brengt het Comité elke kennisgeving die hem krachtens dit Protocol is toegezonden onder de aandacht van de betrokken Staat.

2. Binnen zes maanden doet de ontvangende Staat het Comité schriftelijke uiteenzettingen of verklaringen toekomen waarin de zaak en het rechtsmiddel dat eventueel door die Staat is toegepast nader worden toegelicht.

Artikel 7

1. Het Comité behandelt krachtens dit Protocol ontvangen kennisgevingen in het licht van alle hem door of namens individuele personen of groepen van personen en door de betrokken Staat ter beschikking gestelde gegevens, op voorwaarde dat die gegevens worden overgemaakt aan alle partijen.

2. Het Comité komt in gesloten zitting bijeen voor de behandeling van krachtens dit Protocol ingezonden kennisgevingen.

3. Na onderzoek van een kennisgeving maakt het Comité zijn inzichten met betrekking tot die kennisgeving, samen met zijn mogelijke aanbevelingen, over aan de betrokken partijen.

4. De betrokken Staat neemt nota van de inzichten van het Comité en van eventuele aanbevelingen, en legt aan het Comité binnen zes maanden een schriftelijk antwoord voor met informatie over de maatregelen die werden genomen naar aanleiding van de inzichten en aanbevelingen van het Comité.

5. Het Comité kan de betrokken Staat uitnodigen om over de maatregelen die naar aanleiding van zijn inzichten en mogelijke aanbevelingen werden genomen verdere inlichtingen te verschaffen; als het Comité dit aangewezen acht kan dit gebeuren in de context van het volgende rapport van die Staat krachtens artikel 18 van het Verdrag.

Artikel 8

1. Wanneer het Comité betrouwbare informatie ontvangt die wijst op ernstige of systematische schendingen, door een Staat die partij is bij dit Protocol, van de rechten die in het Verdrag zijn neergelegd, zal het Comité die Staat uitnodigen om mee te werken aan een onderzoek van de informatie en met het oog daarop bemerkingen met betrekking tot die informatie over te maken.

2. Rekening houdend met de bemerkingen die door de betrokken Staat zouden zijn overgemaakt, evenals met alle andere beschikbare betrouwbare informatie, kan het Comité een of meerdere van zijn leden aanduiden om een onderzoek in te stellen en onverwijld rapport uit te brengen aan het Comité. Waar nodig, en met instemming van de betrokken Staat, kan dit onderzoek een bezoek aan diens grondgebied omvatten.

3. Na bestudering van de resultaten van een dergelijk onderzoek maakt het Comité die resultaten bekend aan de betrokken Staat, met eventuele commentaren en aanbevelingen.

4. De betrokken Staat maakt, binnen zes maanden na ontvangst van de commentaren en aanbevelingen van het Comité, zijn opmerkingen over aan het Comité.

5. Een dergelijk onderzoek draagt een vertrouwelijk karakter, en in alle stadia van de procedure wordt gepoogd de medewerking van de betrokken Staat te verkrijgen.

Artikel 9

1. Het Comité kan de betrokken Staat uitnodigen om in zijn volgende rapport dat krachtens artikel 18 van het Verdrag wordt opgesteld, gegevens op te nemen over de maatregelen die werden genomen naar aanleiding van een onderzoek als voorzien in de artikelen 8 en 9.

2. Indien nodig kan het Comité, na afloop van de periode van zes maanden waarnaar in artikel 8, § 4, wordt verwezen, de betrokken Staat uitnodigen gegevens te verstrekken over de maatregelen die werden genomen naar aanleiding van een dergelijk onderzoek.

Artikel 10

1. Iedere Staat die partij is bij dit Protocol kan, op het ogenblik van de ondertekening of ratificatie van dit Protocol, of van zijn toetreding, verklaren dat hij de bevoegdheid van het Comité neergelegd in de artikelen 8 en 9 niet erkent.

2. Een Staat die partij is bij dit Protocol die een verklaring heeft afgelegd zoals voorzien in het eerste lid van dit artikel kan deze verklaring te allen tijde intrekken door kennisgeving aan de Secretaris-Generaal.

Artikel 11

Een Staat die partij is bij dit Protocol neemt alle nodige stappen om te verzekeren dat individuele personen die onder zijn rechtsmacht vallen niet het slachtoffer worden van lichamelijke of geestelijke mishandeling, of van intimidatie, als gevolg van hun contacten met het Comité onder dit Protocol.

Artikel 12

In zijn krachtens artikel 21 van het Verdrag uitgebrachte jaarverslag neemt het Comité een samenvatting op van zijn uit dit Protocol voortvloeiende werkzaamheden.

Artikel 13

Iedere Staat die partij is bij dit Protocol verbindt zich, het Verdrag en dit Protocol bekend te maken en er publiciteit aan te geven en om de toegang tot informatie over de bevindingen en de aanbevelingen van het Comité te bevorderen, in het bijzonder wanneer het zaken betreft waarbij die Staat zelf betrokken is.

Artikel 14

Het Comité zal zijn eigen huishoudelijk reglement opstellen dat in acht genomen dient te worden bij de uitoefening van de taken onder dit Protocol.

Artikel 15

1. Dit Protocol staat open ter ondertekening door elke Staat die het Verdrag heeft ondertekend, bekrachtigd, of tot het Verdrag is toegetreden.

2. Dit Protocol moet worden bekrachtigd door elke Staat die het Verdrag heeft bekrachtigd of tot het Verdrag is toegetreden.

3. Dit Protocol staat open voor toetreding door elke Staat die het Verdrag heeft bekrachtigd of tot het Verdrag is toegetreden.

4. Toetreding geschiedt door nederlegging van een akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 16

1. Dit Protocol treedt in werking drie maanden na de datum van nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van de tiende akte van bekrachtiging of van toetreding.

2. Voor elke Staat die na de nederlegging van de tiende akte van bekrachtiging of van toetreding dit Protocol bekrachtigt of tot dit Protocol toetreedt, treedt dit Protocol in werking drie maanden na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of van toetreding.

Artikel 17

Voorbehouden ten aanzien van dit Protocol zijn niet toegestaan.

Artikel 18

1. Iedere Staat die partij is bij dit Protocol kan een wijziging daarvan voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal deelt iedere voorgestelde wijziging vervolgens mede aan de Staten die partij zijn bij dit Protocol, met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie wensen van de Staten partijen, teneinde het voorstel in kwestie te bestuderen en in stemming te brengen. Indien ten minste een derde van de Staten partijen zulk een conferentie wenst, roept de Secretaris-Generaal deze conferentie bijeen onder auspiciën van de Verenigde Naties. Iedere wijziging die door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige Staten partijen die hun stem uitbrengen wordt aangenomen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

2. Wijzigingen worden van kracht nadat zij door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn goedgekeurd en door een twee-derde meerderheid van de Staten die partij zijn bij dit Protocol overeenkomstig hun onderscheiden staatsrechtelijke procedures zijn aanvaard.

3. Wanneer wijzigingen van kracht worden zijn ze bindend voor de Staten die partij zijn en ze hebben aanvaard, terwijl de andere Staten die partij zijn nog steeds gebonden zijn door de bepalingen van dit Protocol en door elke voorgaande wijziging die zij hebben aanvaard.

Artikel 19

1. Iedere Staat die partij is kan dit Protocol te allen tijde opzeggen door middel van een schriftelijke aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

2. Opzegging heeft geen invloed op de verdere toepassing van de bepalingen van dit Protocol op een kennisgeving die krachtens Artikel 2 is ingediend of een onderzoek dat krachtens Artikel 8 werd ingezet vòòr de datum waarop de opzegging van kracht wordt.

Artikel 20

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties stelt alle Staten in kennis van :

a) Ondertekeningen, ratificaties en toetredingen krachtens dit Protocol;

b) De datum van inwerkingtreding van dit Protocol en van iedere wijziging krachtens artikel 18;

c) Iedere opzegging krachtens artikel 19.

Artikel 21

1. Dit Protocol, waarvan de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd in de archieven van de Verenigde Naties.

2. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties doet aan alle in artikel 25 van het Verdrag bedoelde Staten gewaarmerkte afschriften van dit Protocol toekomen.


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999.

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999, zal volkomen gevolg hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 22 september 2000 door de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999 », heeft op 20 december 2000 het volgende advies gegeven :

Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, eerste voorzitter;

De heren Y. KREINS en P. QUERTAINMONT, staatsraden;

De heren F. DELPÉRÉE en J. KIRKPATRICK, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw J. GIELISSEN, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. BROUWERS, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

De griffier, De eerste voorzitter,
J. GIELISSEN. J.-J. STRYCKMANS.