2-98

2-98

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 22 FÉVRIER 2001 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne au vice-premier ministre et ministre du Budget, de l'Intégration sociale et de l'Économie sociale sur «la réduction de la dette publique» (n° 2-371)

M. le président. - M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur, répondra au nom de M. Johan Vande Lanotte, vice-premier ministre et ministre du Budget, de l'Intégration sociale et de l'Économie sociale.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Onder meer ten gevolge van de verplichtingen van het Verdrag van Maastricht, aangegaan in het raam van de invoering van de euro, daalt de Belgische staatsschuld gestaag. Deze regering en de vorige verdienen daarvoor alle lof. Volgend jaar wil men de schuldratio van 100% van het bruto binnenlands product bereiken. Bij ongewijzigde omstandigheden zou de bekende en belangrijke 60%-norm van Maastricht rond 2010 kunnen worden gehaald.

In andere lidstaten, onder meer in buurland Nederland, die op het gebied van schuldreductie veel verder staan dan wij, vraagt men zich thans af hoe ver de afbetalingen moeten gaan en waaraan het begrotingsoverschot zal worden besteed. Een aantal adviesorganen zijn immers van mening dat de staatsschuld tot op nul moet worden teruggedrongen.

In de Financiële Berichten van de BBL ging econoom Jerry Van Waterschoot hier uitvoerig op in. Hij stelde dat de overheid haar schuld niet volledig moet terugbetalen omdat ze dan een belangrijk wapen uit handen zou geven.

Kent de minister deze studie? Wat denkt hij van een reductie van de schuld onder de 60%-norm? Is de minister voorstander van een, voorlopig nog utopische, vermindering van de staatschuld tot nul? Zo neen, kan de minister zijn langetermijnvisie op het optimale niveau van de overheidsschuld toelichten? Ziet de minister een mogelijke grens? Deze vraag is niet onbelangrijk voor de aanwending van die overschotten. Zullen we die kunnen besteden op belangrijke domeinen zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg?

De volgende vraag is misschien van meer academische aard, maar de minister is tenslotte bevoegd voor begroting en ze moet worden beantwoord. Wat vindt de minister de beste optie om de koopkracht van de bevolking op middellange termijn te verhogen? In de hypothese dat er een keuze moet worden gemaakt, gaat het dan om een verlaging van de belastingdruk of om een versnelde afbouw van de staatsschuld? Welke zijn de effecten van een belastingverlaging in vergelijking met een afbouw van de staatsschuld voor de verschillende actoren in onze samenleving, de overheid, de belastingbetaler, enzovoort?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik ken de studie van Jerry Van Waterschoot die in de pers aan bod is gekomen. Inzake de optimale schuldgraad voor België deel ik de mening van de heer Van Waterschoot dat de 60% van Maastricht te hoog is, zeker in het licht van de toekomstige demografische uitdagingen. Als het debat over de optimale schuldgraad al theoretische verdiensten heeft, is dat in België hoegenaamd niet aan de orde. De BBL-studie stelt trouwens zelf dat een dergelijk debat in België, dat nog altijd een schuld heeft van meer dan 100%, bepaald hilarisch is.

Het vierde hoofdstuk van het stabiliteitsprogramma 2001-2005 bevat een langetermijnvisie op de openbare financiën. Aan de hand van twee scenario's wordt het belang aangetoond van de gedurende de komende jaren geleidelijk opgebouwde begrotingsoverschotten. In het eerste scenario wordt het tot 1% opgebouwde overschot na 2005 verder aangehouden.

Door de daling van de schuldgraad en de intrestlasten ontstaat er budgettaire ruimte om de kosten van de vergrijzing op te vangen zonder dat er een begrotingstekort ontstaat en dus zonder de afbouw van de schuldgraad af te remmen.

Scenario twee beperkt zich tot het budgettaire evenwicht. Dit zou betekenen dat door de kosten van de vergrijzing vanaf 2010 opnieuw een begrotingstekort zou ontstaan van meer dan 4% van het BBP met als gevolg een gevoelige stijging van de schuldgraad.

De regering schrijft zich resoluut in de filosofie van het overschotscenario in, waardoor een voortdurende daling van de schuldgraad gewaarborgd blijft. Normaliter kan de schuldgraad tegen het einde van deze regeerperiode, in 2003, worden teruggebracht tot minder dan 100%, om in de periode 2012-2014 voort te dalen tot 60%, tot een peil van 15 tot 25% in de periode 2030-2040. Misschien moet het debat over de optimale schuldgraad op dat ogenblik opnieuw worden gevoerd.

Het op 17 oktober 2000 goedgekeurde meerjarenprogramma 2001-2005 bevat als belangrijkste beleidsprioriteiten: een versnelde afbouw van de overheidsschuld via de geleidelijke opbouw van begrotingsoverschotten; de structurele financiering van het zilverfonds via overschotten op de begroting; een duidelijk project van versnelde schuldafbouw bij de sociale zekerheid; en het vrijmaken van middelen voor een ambitieus beleid, onder meer door een ingrijpende vermindering van de belasting op arbeid. Aldus bewijst de regering dat er geen tegenstelling hoeft te zijn tussen een begrotingsbeleid dat is gericht op de verdere afbouw van de schuld en een toekomstgericht beleidsproject waarbij een structurele vermindering van de belasting op arbeid centraal staat.

Het zilverfonds maakt het mogelijk de extra uitgaven als gevolg van de vergrijzing op te vangen zonder drastische besparingen of een drastische verhoging van de belastingen en sociale bijdragen. Het zilverfonds is dus de levensverzekering van de fiscale hervorming.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het was niet mijn bedoeling een polemiek uit te lokken of een politieke vraag te stellen. Mijn uiteenzetting moet veeleer worden geïnterpreteerd als een theoretische vraag. Een politicus kan zich afvragen waarbij de staat het meest baat heeft: schuldafbouw of belastingverlaging. De regering kiest uiteraard voor allebei omdat de conjunctuur op dit ogenblik gunstig is. Over deze aangelegenheid bestaan weinig beschouwingen. Ik zal hierover te gelegener tijd met de minister van Begroting van gedachten wisselen.

-L'incident est clos.

M. le président. - L'ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

Les prochaines séances auront lieu le jeudi 8 mars 2001 à 10 h et à 15 h.

(La séance est levée à 19 h 10.)