2-96 | 2-96 |
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik wou deze vraag al vorige week stellen, maar de minister was toen in het buitenland. Vandaag zal ik vooral vragen stellen ter aanvulling van de vraag die over hetzelfde onderwerp is gesteld in de Kamer.
De jongste maanden tonen verschillende studies een fundamentele verschuiving aan in de godsdienstbeleving. Mensen stellen zich meer op als individu en voelen zich dus minder gebonden door instituten die een geloof vertegenwoordigen. Zeker bij jonge mensen neemt het kerkbezoek af. Andere erediensten die lang in de schaduw hebben gestaan, krijgen meer gehoor. Gelet op die evolutie, stemt de financiering van de erediensten niet meer overeen met de realiteit.
De katholieke kerk waar de ontkerkelijking het duidelijkst is, ontvangt nog altijd het overgrote deel van de begroting voor de erediensten. Bepaalde bronnen spreken van 90 tot 98%.
In landen als Duitsland, Denemarken, Noorwegen en zelfs Italië heeft de belastingbetaler de mogelijkheid een deel van zijn belasting toe te wijzen aan een godsdienst of aan een levensbeschouwelijke organisatie. Uit de praktijk blijkt dat dit leidt tot een responsabilisering van de gelovigen en tot een grotere transparantie van het financieel beleid van de eredienst.
Ook in ons land werden initiatieven in die zin genomen. Collega Destexhe heeft tijdens de vorige zittingsperiode een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de bestaande wetgeving. Ook de voormalige PSC-minister van Financiën, de heer Maystadt, heeft voorgesteld om deze regeling aan te passen. Hij zei ondermeer: "Elke burger moet zelf kunnen bepalen naar welke religie een deel van zijn belastingen gaat". Ook de auteur van de Burgermanifesten, de huidige premier, vindt zich naar eigen zeggen volledig terug in die gedachtegang. Het toenmalig kamerlid en huidig Vlaamse parlementslid, de heer Dany Vandenbossche uit Gent, heeft een zeer concrete regeling voorgesteld, die vergelijkbaar is met wat in Italië of Spanje gebruikelijk is. Hij zegt hierover het volgende: "In Italië kan een belastingplichtige jaarlijks op zijn belastingaangifte invullen naar welke godsdienst of naar welke humanitaire of sociale vereniging 0,8% van zijn belastingen gaat".
Met mijn vragen wil ik aangeven dat religies en levensbeschouwelijke organisaties wezenlijk deel uitmaken van onze cultuur en samenleving. Ik ben geen onvoorwaardelijk voorstander van een absolute scheiding tussen Kerk en Staat, in die mate dat wij de Kerk of andere organisaties niet langer zouden subsidiëren, maar ik vind wel dat er bij de subsidiëring moet worden uitgegaan van het aantal leden en de draagkracht van een bepaalde religie of levensbeschouwing. Daarom volgende vragen.
Ten eerste, wat is de houding van de regering tegenover het huidige stelsel van financiering van de erediensten? Vindt de minister dat er op termijn of zelfs nog in deze zittingsperiode een herziening moet komen?
Ten tweede, is de minister zinnens nieuwe initiatieven te nemen? Wat vindt de minister van de zogenaamde kerkbelasting? Heeft hij daarover al van gedachten gewisseld met de vertegenwoordigers van de verschillende erkende erediensten? Zo ja, welke mening zijn zij toegedaan?
Ten derde, zal de minister in voorkomend geval enkel de mogelijkheid geven om het belastinggeld aan de erkende erediensten of levensbeschouwelijke organisaties toe te wijzen of zal het ook aan andere menslievende organisaties kunnen worden toegewezen? Persoonlijk ben ik die laatste optie niet genegen.
Ten vierde, wat vindt de minister ervan dat het loon van de bedienaars van de katholieke eredienst wordt bepaald op grond van het aantal inwoners, - ongeacht hun voorkeur - versus dat van de bedienaars van andere godsdiensten die enkel op grond van hun ledenaantal worden betoelaagd? Is dat geen discriminatie? Is hij bereid die regeling middels een koninklijk of ministerieel besluit aan te passen?
Een veel gehoord argument, ook vanwege CVP-politici, is dat de financiering van de katholieke kerk een compensatie vormt voor de naasting van de kerkgoederen begin van de 19de eeuw. Mijn vijfde vraag is of die motivering vandaag nog geldt? Er zijn inmiddels toch 190 jaar verstreken.
Ten zesde, hoeveel subsidies werden de jongste drie jaar aan de erkende erediensten uitbetaald? Destijds heeft de minister cijfers bezorgd aan de heer Destexhe over de situatie op 1 september 1996. Kunnen deze cijfers worden geactualiseerd?
Ten zevende, overweegt de regering de regeling voor de erkenning van de erediensten te herzien? Naar het schijnt, zouden er een aantal criteria circuleren, die neerkomen op een strenge beknotting van de vrijheid van eredienst en godsdienst.
Ten achtste, vindt de minister de regeling van de kerkfabrieken, zoals vastgelegd in het keizerlijk decreet van 30 december 1809 en in de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, inzonderheid het hoofdstuk IV van het decreet over de financiering, nog aangepast aan het sterk veranderde levensbeschouwelijke profiel van de bevolking?
Ten negende, zou de minister een lijst kunnen bezorgen van de ongebruikte kerkgoederen? Overweegt hij bij niet-gebruik andere bestemmingen? Zo ja, welke?
(M. Armand De Decker, président, prend place au fauteuil présidentiel.)
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De regering kan niet raken aan artikel 181 van de Grondwet omdat het door de vorige constituante niet voor herziening vatbaar is verklaard. De regeringsverklaring bevat dan ook geen enkele verklaring rond deze problematiek en in principe komen hervormingen van de financiering van erkende erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwing op korte termijn niet op de agenda.
Alvorens het debat over de kerkbelasting te voeren, wil de regering voorrang geven aan de dossiers die in uitvoering van artikel 181 nog hangende zijn, namelijk een gelijke behandeling van de erkende erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen en de uitvoering van de implementatie van de Islam, na de verkiezingen van 13 december 1998 van een representatief orgaan van deze eredienst.
Wanneer deze dossiers rond zijn, kan een onderzoek van de financiering van de erkende erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwing worden aangevat. Een doorlichting van de financiële stromen kan een element zijn van dit onderzoek. Het gaat echter om een zeer complex probleem, waarbij niet alleen de federale overheid betrokken is, maar ook de gemeenschappen, de gewesten en de lokale overheden. Gelet op de complexiteit van het dossier wijs ik er op dat de kerkbelasting slechts één van de opties is die moeten worden onderzocht.
Ik ga bijgevolg niet verder in op de vragen met betrekking tot een eventuele hervorming.
Ik vestig er de aandacht op dat de lonen van de bedienaars van de erkende erediensten opgenomen zijn in de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten en van de bedienaars van de erediensten. Het is niet juist dat het loon van de bedienaars van de katholieke kerk mee bepaald wordt door het aantal inwoners, wel is het aantal parochies afhankelijk van het aantal inwoners en aangezien aan de erkenning van een parochie een wedde van een bedienaar van de eredienst is verbonden, is de totale loonmassa indirect wel afhankelijk van het aantal inwoners. Voor de andere erediensten wordt een parochie erkend op basis van een minimum aantal gelovigen.
Op het ogenblik heeft niet elke parochie een bedienaar. Een aantal wordt bediend door minstens één bedienaar die een gecumuleerde wedde van maximum 150% ontvangt. De aanpassing van deze regeling is gekoppeld aan de resultaten van het eerder vermelde onderzoek.
Momenteel krijgen de islamitische eredienst en de niet-confessionele levensbeschouwing geen enkele subsidie voor hun werking. Het is de bedoeling dat deze werkwijze in het jaar 2002 zou worden beëindigd omdat de wedden van een aantal van de imams en van de morele consulenten die op niet-confessionele basis morele diensten verlenen, op dat ogenblik ten laste vallen van de begroting.
In 1998 werd aan de islam 10 miljoen frank subsidies toegekend, waarvan 2 miljoen voor de organisatie van de verkiezingen. Daarvan werd er effectief 9,5 miljoen uitbetaald.
In 1999 ging het om 17 miljoen, waarvan er na controle 13,7 miljoen werd uitbetaald en in 2000 bedroeg de subsidie 22 miljoen, waarvan na controle 19,8 miljoen effectief werd uitbetaald.
Aan de niet-confessionele levensbeschouwing werd in 1998 een bedrag van 269, 3 miljoen toegekend, waarvan 259, 3 werd uitbetaald.
In 1999 ging het om 285 miljoen, waarvan 269 uitbetaald, en in 2000 liep dat bedrag op tot 313, 5 miljoen. Na een controle zal worden vastgesteld hoeveel er effectief werd uitbetaald.
Tot slot is het mij niet mogelijk een lijst te geven van ongebruikte onroerende kerkgoederen. Het is vrij moeilijk om hiervan een overzicht te verkrijgen, aangezien niet steeds met zekerheid vaststaat wie de eigenaar is, vooral van de pastorieën omdat de aanwezige documentatie terzake onvolledig is. De desaffectatie van een kerkgebouw geschiedt op voorstel van de bisschop, die van de andere gebouwen door de eigenaar, de kerkfabriek, of de gemeente. Na desaffectatie kan het goed een andere bestemming krijgen. Indien er geen desaffectatie kan plaatshebben, maar het gebouw, in casu een pastorijgebouw, niet meer bewoond wordt omdat er in een bepaalde parochie geen bedienaar van de eredienst benoemd is, kan dat gebouw toch voor andere doeleinden verhuurd worden, bijvoorbeeld voor bewoning, evenwel onder de opschortende voorwaarde van de benoeming van een bedienaar van de eredienst.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Voor een deel kenden we het antwoord van de minister, omdat hij over deze aangelegenheid een verklaring heeft afgelegd in de kamercommissie voor de Justitie.
We weten uiteraard dat artikel 181 niet voor herziening vatbaar is verklaard. Zal de huidige regering dit artikel, eventueel na nader onderzoek, voor herziening vatbaar verklaren? Is de minister bereid gedurende deze regeerperiode nog initiatieven te nemen?
De minister heeft de bedragen van de subsidies voor de islam en de niet-confessionele erediensten voor de jongste drie jaar meegedeeld. Hij heeft geen cijfers vermeld inzake de financiering van de katholieke, de orthodoxe en de protestantse erediensten. Nochtans had ik graag over deze cijfers beschikt, omdat de laatste gegevens van 1996 dateren.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik heb die cijfers niet meegedeeld omdat ze in de wet zijn opgenomen. In tegenstelling tot de subsidies voor de islam en de niet-confessionele eredienst gaat het hier immers niet om een subsidie proprio motu. Ik ben uiteraard bereid de heer Van Quickenborne de betrokken wettekst te bezorgen.
Het is te vroeg om mij uit te spreken over het voor herziening vatbaar verklaren van artikel 181. Op het einde van deze regeerperiode zal de regering beslissen of het volgende parlement een constituante zal zijn en welke artikelen in dat geval voor herziening vatbaar moeten worden verklaard. Ik zal in voorkomend geval alleszins voorstellen artikel 181 in de lijst op te nemen.
-L'incident est clos.